Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 44]
| |
in geen plaats te komen, alwaar zy een Vogel van quaade voorzegging gezien hadden, zonder te vooren op den weg drie kleine steenen te werpen, of zonder op hunnen boezem te spuuwen, om de schadelyk voorzeging af te weeren. Ga naar margenoot+ By de Indianen worden 'er veele gevonden die dit gebruik opvolgen. 't Gebeurde eens toen wy te Balassor waren, dat een Indiaansche Heiden schielyk staan bleef en drie steenen zocht, die hy in een plaats wierp waar door hy gaan moest, en alwaar hy een Fransche Mattroos had gezien zyn gevoeg doen. Hier over is 't dat zy ongemeen afkeerig zyn, en wanner de natuur iets diergelyks van hun vereischt, draagenze alle bedenkelyk voorzorge om zich te verbergen. Ter gelegenheit van den afkeer die de Indianen voor alles hebben, 't welk in 't allerminst tegen de welvoegzaamheit stryd, zullenwe een hunner gewoontens by 't geen een aloude Grieksche DichterGa naar voetnoot(a) in zyne werken aangepreezen heeft, vergelyken. De Dichter willende den Grieken zyne Landsgenooten dits maaken alles 't welk de Burgerlyke eerbaarheit voegt, onderrecht hen hun gevoeg op geen gemeene wegen te doen, noch elders waar 't ook zyn mogt, anders dan in een afdalende plaats, neerhurkende of tegen een muur. Het schynt dat de JoodenGa naar voetnoot(b) niet min schroomachtig over dit onderwerp waren. Wat de Indianen aangaat, zy bokken en buigen zich by deeze gelegenheit zodanig, dat ze byna schynen te zitten. Zy verfoeien die geen die staande hun water manken, of in openbaare plaatsen, door de Zon bescheenen of naar de zelve gekeert. Ga naar margenoot+ Alhoewel de Kraajen in de Indiën zeer gemeen zyn, echter zien haar de Heidenen van dien Landaart als Vogels van een quaade voorzegging aan, vooral de Benjanen, die een byzondere Chaste of Geslacht uitmaaken, en zich t'eenemaal op den Koophandel toeleggen. Zy zullen wat het ook zyn mag niet onderneemen, indien zy 's morgens uitgaande een Kraai boven hunne deur vonden. Dus zagen de Alouden als een moeielyk en ongelukkig voorteken aan, wanneer 's morgens de Kraai geschreeuwt had. HesiodusGa naar voetnoot(c) heeft verboden een huis onvolbouwt te laaten, op dat 'er geen Kraai niet zitten kon en geschreeuw maaken. Europe zelfs is niet t'eenemaal van dit bygeloofGa naar margenoot+ vry, en 't heugt ons in Vrankryk van eenvoudige menschen gehoort te hebben, dat wanneer zich de Kraai of een Steenuil voor 't aanbreeken van den dag boven een huis hooren liet, dit een zeker teken was, dat 'er dan iemandt in sterven zou. Men moet deeze bygelovigheit de natuurlyke neiging toeëigenen, die het Volk in deeze Vogels aanmerkt, voornamentlyk naar doode Lyken zoekende, en naar alles de verrotting onderworpen. Haar onaangenaam en naar geschreeuw hier by gevoegt, bekrachtigt niet min dit hun bygelovig Denkbeeldt. Eenige meenen dat deeze Dieren ruiken konnen, wanneer de lichaamen de verandering onderworpen zyn; en dat zy natuurlykerwyze de verrotting beminnen; waarom zy zich altoos omtrent zodanige lichaamen vinden laaten. De Indianen onthouden zich, gelyk reeds gezegt is, van zeekere Dieren te eeten ten deelen door de achting en eerbiedt die zy voor eenige hebben, en voor andere door een afkeer der geenen die zy voor onrein aanmerken. Zy durven 'er nooit van eeten, onder straffe van uit hunne Chaste verdreeven te worden en voor eerloos verklaart. De Rotten zyn Dieren waar voor de IndianenGa naar margenoot+ een afkeer hebben, alhoewel 'er onder hun gevonden worden, die 'er onbeschroomt van eeten, nademaal zy in geen gevaar loopen uit hunne Chaste verdreeven te worden, vermits ze in geen laager staat vervallen konnen. Zodanige zyn de Palaquin draagers, die men Boés noemt. Bekent is 't dat de Jooden voor dit Dier een afkeer hadden, en dat 'er hun in 't elfde Hoofdtstuk van LeviticusGa naar voetnoot(d) van te eeten verboden wasGa naar voetnoot(e). Nochtans zyn 'er Jooden geweest, die dit verbodtGa naar voetnoot(f) overtreeden hebben; gelyk men in 't laatste Hoofdtstuk van Esaias leezen kan, alwaar deeze ProfeetGa naar voetnoot(g) den Jooden met de toorn | |
[pagina 45]
| |
Godts drygt, die Zwynen vleesch, of ongedierte en andere diergelyke verfoeielykheden aten. Zy zullen alle gezamentlyk sterven, voegt 'er Godt door den mondt van den Profeet by. |
|