XX. Hoofdtstuk.
Van de Uitbanning onder de Indianen in gebruik.
Ga naar margenoot+ De Indianen gebruiken onder hun een Uitbanning. Zy snyden den strafwaardigen van de Burgelyke t'zamenleeving af, byna gelyk eertyds de Jooden deeden. De Indianen noemen dit zyne Chaste verliezen, te weeten, niet meer onder de leden van zyn Geslacht begreepen te zyn. Deeze die zich in een diergelyk geval bevinden, worden als eerloos aangezien, een ieder vlied hen, want de minste verkeering met hun is bequaam om voor eerloos te werden aangezien en te gelyk zyne Chaste te verliezen. Andere hebben vervolgens zoo veel afkeer voor hun, datze alle hunne breekbaare vaten, waar van zy zich gedient hebben, aan stukken slaan. Insgelyks doen zy wanneer zelfs een Vreemdeling of een Paria een hunner kruiken raakt. Alles 't geen door de handen van deeze Verbannelingen heeft gegaan word voor ontwyd geacht.
De gemeenste onderwerpen van Uitbanning zyn, by voorbeeldt van 't Wyndrinken, 't vleesch van een Koe te nuttigen, met Vreemdelingen en met de Parias te eeten, of zelfs aan te raaken het geen zy bereid hebben.
Wanneer eens iemands van zyne Chaste vervallen verklaart is geweest, kost het hem veel geldt om herstelt en weder ingelyft te worden; zonder van veele afwassching te melden, die hy verplicht is waar te neemen, om de besmetting wederom uit te wissen, die zy meenen dat hem aangekleeft zy.
Alle de Oudheits Heidenen oeffenden het zelfde in hunne uitsluitingen; de bannelingen waren verboden de Tempels te genaaken, of de Gewyde Bosschen, alwaar men offerde de Goden bad. Voor dat de Plechtigheit begon, droegen de Priesters zorgGa naar voetnoot(c) den geenen te berichten, die door eenige schendaadt zich onwaardig hadden gemaakt, deel aan de Geheimenissen te hebben, dat zy zich uit den weg te ruimen hadden, om door hunne tegenwoordigheit de Heilige Plaatsen, tot den Dienst der Goddelykheit geschikt, niet te bezoedelen.
Procul ô! procul este profani,
was een der Voorschriften die deeze Priesters gebruikten. Het woordt van Gebannen beteekent by ons afgeweeken of van de gemeenschap afgesneeden, gelyk die van profanus (ongewyd) by de alouden beteekende, een mensch van de Tempels eo Offerhanden afgeweeken; want profanus is als of men zeide: procul â fano.