Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 42]
| |
ne Goddelyke Majesteit wierd begaan; want Godt strafte anders het quaadt op deeze Opperhoofden, overzulks zy 'er zich hadden tegen aangekant. In 't vierde Boek Moses vind men, toen de Israëliten door de Dochteren der Moabiten verleid waren en den BaälpeorGa naar voetnoot(a) aangebeden hadden, hoe Godt aan Moses belast, eerstelyk alle de Vorsten Israëls, te weeten, de Hoofden hunner Geslachten, te laaten ophangen. De Grieken hadden mede aanzienlyke Perzoonaadjes, die Voorzitters in ieder der tien gedeeltens of wyken waren, die de Stadt Athene uitmaakten, en de Athenienzen Phule noemden. Deeze Phule waren eveneens als de Geslachten by de Jooden. Men gaf den geenen die 'er het Hoofdt van was, den naam van Archiphulos, Phularcos, Arcos of Archegos. Deeze onderscheiding der Familiën in Geslachten was insgelyks by de Ismaëliten in gebruik. Zy hadden 'er twaalf, en ieder had zyn Hoofdt of Prins, gelyk de H. SchriftGa naar voetnoot(b) ons bericht. De eerste Grondleggers der Monarchie, die zich vervolgens zoo berucht maakten, waren niet dan Hoofden der Geslachten, en namen geen andere tytel aan, dan deeze der eersten onder hun gemeenlyk voerden: maar allenks door de onderscheiding die het Volk voor hun had, misleid, verwisselden zy eindelyk de hoedanigheit van Vader, in die van Koning en Keizer, en dus veranderde zelf dikmaals die van Beschermer in deeze van Tiran des Vaderlandts. |
|