Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 40]
| |
Ga naar margenoot+ De Indianen hebben deeze vryheit niet. Eenige hunner Chastes zyn t'eenemaal verachtelyk, gelyk die der Parias zyn. Indien iemandt zich aan zodanige Chastes verbondt, zoude, om zoo te zeggen, bezoedelt zyn. Men schikt deeze die van dit Geslacht zyn, tot de verachtelykste werken. Zy durven zelf de andere niet aanroeren, die t'eenemaal uit hunne Chaste verbannen zyn, en als eerloozen worden aangezien, indien zy de minste gemeenschap met hun hadden. De afkeer die de Heidenen voor deeze ongelukkige Chaste hebben, veroorzaakt veel moeite den Zendelingen en de grootste verhindering ter bekeering deezer ongelovige Indianen. Zy konnen niet besluiten zich een Wet te onderwerpen, waardoor zy zich, om zoo te zeggen verplicht zien te Communiceren uit de zelfde handt die den Parias het Sakrament uitdeelt, en die by gevolg hun in gevaar stellen met hunne lippen de zelfde vingers aan te raaken, die een Paria eveneens als zy heeft aangeroert: dus is men dan by deeze gelegenheit genootzaakt ongemeene voorzorge te gebruiken. De Indianen weigeren mede zich met de Parias in de zelfde Kerk te laaten vinden; en om deeze hunne zwakheit te gemoet te komen is 't, dat de Jezuïten te Pondichery een kleine Kapel naby hunne Kerk hebben laaten bouwen, om deeze arme rampzaligen te helpen, die te vooren verplicht waren zich buiten de Kerk te houden, en den Goddelyken dienst met een nat bereegent lichaam by te woonen, of verzengt van de hitte der Zon. Ga naar margenoot+ Eenige zullen mogelyk deeze gewoonte mispryzen; en zeggen dat het eerste uitwerkzel van 't Christendom de liefde zynde, men niet gedoogen moest dat deeze tegenheit en afkeer der Indianen met de Parias volhardende bleef, overzulks den Doop hen tot hunne Broeders in Jesus Christus heeft gemaakt; en dat men behoorde te trachten deeze natuurlyke afkeer te overwinnen, die alle de andere Castes voor deeze Parias hebben. Dit is insgelyks 't geen de Vaders Jezuïten en Kapucynen van Pondichery met een oprechte Apostolischen yver behartigen. Vreemde Bezendingen ten dien einde gedaan, arbeiden wel met een hartelyken yver: maar deeze soort van zwakheden konnen ze niet teffens te boven komen. Men moet in deeze wassende en opkomende Kerke, en met de menschen, die gelykzaam tusschen het Christendom en de Afgodery dobberen, en noch als met bemorste handen van den Wierrook hunnen valschen Goden geoffert, veel toegeevende zyn, 't welk in de Landen niet noodig is alwaar der Christen en Godtsdienst bloeiende zy, en voor lange stant gegreepen heeft. Wy zien, by voorbeeldt, in de Handelingen der Apostelen, dat schoon deeze eerste Leeraars van 't Euangeli te Jeruzalem vergadert, noodig geoordeelt hadden, om de Heidenen die in 't Christendom zouden overgaan, niet meer tot de BesnydenisGa naar voetnoot(a) te onderwerpen; nochtans liet Paulus niet na TimotheusGa naar voetnoot(b) te besnyden, wegens den afkeer die de Jooden hadden, aan wien hy het Koningryk Godts verkondigde, voor alles 't geen onbesneeden was. Wy vinden in 't Oude Testament een Voorbeeldt van een gedooging noch krachtiger dan dit; maar waarvan wy mede van gevoelen zyn dat men 'er zich in 't Christendom niet moeste van bedienen. Dit is, wanneer Naeman Veltheer des Konings van Syrië door Elisa, van de melaatscheit geneezen wierd: hy deezen Profeet beloofde geenen Afgodt voortaan meer te zullen aanbidden, en niet dan alleen voor zyn Godt, dan den waaren Godt te erkennen, aan wien hy zyne geneezing verschuldigt was. Nochtans, alzoo zyn Ampt hem nootzaakte zynen Vorst in den Tempel van Rimmon te verzellen, en hem in deeze gelegenheit als Hofmeester te dienen, verzocht hy ElisaGa naar voetnoot(c) van den Heere te verwerven, hem te willen vergeeven, wanneer de Koning zich aan hem leunen zoude om deezen Afgodt aan te bidden, en het gebeurde dat hy zich insgelyks voor den zelven nederbuigen moest. De Profeet Elisa antwoordt hem dan in diervoegen, dat we gelooven moeten dat hy 'er in bewilligde; nademaal zyn antwoordt op dit verzoek was, gaa in Vrede, altoos men kan niet zeggen dat hy hem zulks weigerde. Wy brengen deeze Voorbeelden niet by, dan om te toonen, dat men somtyds zeekere zaaken aan de hardigheit van 's menschen harte kan toestaan; voornamentlyk wanneer ze niet wezentlyk tegen de gronden van den | |
[pagina 41]
| |
Godtsdienst strydig zyn, en als men merkt dat 'er een aanmerkelyk gevaar in die te weigeren steekt. Nochtans moet men 'er geen gevolg uit trekken, noch dit als een volkomen gedooging aanzien, noch een bewilliging die niet volstrekt: maar een enkele toelaating zy; vooral wanneer men zorg heeft gedraagen van die vooraf te berichten. Deeze Stoffe die zeer teder is, vereischt een groote omzichtigheit en een diepe betrachting. Die mogelyk de twee noodzaakelykste zaaken in de Bezendelingen zyn: maar wy zyn verzeekert dat deeze Heilige Arbeiders in 's Heeren Wyngaardt die volmaaktelyk bezitten. Veel reden om te gelooven is 'er dat de Hemel den geenen niet heeft gewygert aan wien hy het heilig besluit heeft ingegeeven, om aan de bekeering der Heidenen met een vierigen yver te arbeiden, en zulks met de vereischte deugden, om 'er zich waardig in te quyten; ten minste wikkelt 'er ons de liefde in, om 'er de zelfde gedachten van te hebben. Wy willen hoopen dat men in vervolg van tydt, vervolgens eenig middel vinden zal, om allenks den afkeer die alle de Chastes der Indianen voor deeze Parias hebben, te doen afleggen; want de tydt alleen verbeetert zeer dikmaals veele zaaken, die men in den beginne vruchteloos onderneemen zou, en ook somtyds een gevaarlyken uitslag neemen konnen. Wy moeten niet twyffelen, dat wanneer deeze wyze Bestierders der Zielen de minste kans zien om het Christen Geloof in alle zuiverheit verzelt met liefde, als het Wezentlyke van 't Christendom zynde, in 't hart der Indianen te planten, zy 'er alle hunne krachten toe inspannen zullen. De onderscheiding van Geslachten en Huisgezinnen, en de zorg die men te vermyden had, om zoo veel als 't mogelyk was zich in geen vreemde familie te verbinden, gedoogde eertyds tusschen de naaste bloedvrienden zodanige huwelyken die nu als bloedschandig zouden aangemerkt worden. By voorbeeldt JacobGa naar voetnoot(a) wilde liever, eer dat hy een Kananeesche Vrouw nam, zyne beide volle Nichten Lea en Rachel trouwen, die behalven dat Zusters waren. Voor de geschreeven Wet waren zodanige huwelyken gemeen. Vervolgens wierd deeze zaak noch verder getrokken. Solon stond den Athenienzen het huwelyk tusschen Broeders en Zusters toe, byaldien zy van een Vader, doch niet van een Moeder waren: maar Licurgus gedoogde het in tegendeel tusschen Broeders en Zusters van eene Moeder, en verbood het tusschen Broeders en Zusters van eenen Vader. De Egiptenaren stonden 't zonder onderscheid tusschen den een en anderen toe. By de PersenGa naar voetnoot(b) keurde men veel afkeeriger Huwelyken goet: de Zoon mogt zyne Moeder trouwen. Alle die van aanzien onder hun waren, bedienden 'er zich van, als Philo bericht, en deeze die uit zodanige huwelyken gebooren wierden, waren meer geëert en geacht, ja zelfs de Troon waardig geoordeelt. Zy waanden dat een mensch te meer volmaakt moest zyn, wiens bloedt te min vermengt was. |
|