Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 36]
| |
ze Rovers hebben ons dikmaals te Pondichery de Wapenen doen opvatten, en wy hebben eens het ongeluk gehad in zodanig een optogt een braaf Bevelhebber te verliezen en een ander gewondt, nevens eenig Landvolk, 't welk onder onze bezolding stondt. Hier over, of men schoon den Bevelhebbers vergoeding eischt en hun vertoont, dat, door dien men vrede met den Grooten Mogol heeft, zyne Soldaten geen recht hebben strooperyen in eens anders Landt te doen; zy belooven altoos veel: maar laaten niet min toe hun quaad gedrag uit te voeren; naardien het noodig is dat ze hunne Soldaten betalen, of anders laaten van den roof leeven. De Reizigers neemen dan in de Indiën in deeze Pagoden hun verblyf, gelyk men in Persië in de CaravanseraasGa naar voetnoot(a) doet, en in Arabië in de Caravanbeïtes, 't welk huizen der Karavanen beteekent. In de plaatsen alwaar men deeze soort van Pagoden niet vind, zyn 'er gemeenlyk andere kleine gebouwen, Chaudries genoemt, en waar in de Reizigers mede hun verblyf mogen neemen; maar niet met het zelfde gemak. Men heeft in Indiën waterbakken, byna als die door een der Koningen van Juda in de Woestyne gebouwt. Deeze Indiaansche Heidenen merken 't als een werk van Liefdadigheit aan, Putten te laaten graaven, en Waterbakken in de afgelegenste plaatsen te maaken tot een gemak en gerief der Reizigers en het Vee; en dit geschied somtyds ter uitvoering van een gelofte aan hunne Goden gedaan, in verwachting van kinderen te verwerven, of van een goeden uitslag in eenige hunner onderneemingen. |
|