Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 33]
| |
bruiken, zich van de zelve te moeten onthouden. Ieder deelde dan vervolgens zyne gedachten aan hun Huisgezin mede, die ongevoeliglyk by hunne afkomelingen ingang vond, en altoos onderhouden wierd: maar nu als een regel aangezien word, die zy onverzuimelyk verplicht zyn te volgen, wegens de eerbiedt en de achting die zy voor alle de gewoontens hebben, die hen van hunne Voorouderen nagelaaten zyn. Indien de Zielverhuizing by de Indianen als een zaak van Godtsdienst eensklaps ingevoert was, zou men over dit onderwerp zoo veel verschillendheit niet gevonden hebben; men zou over dit onderwerp zoo veel verscheidenheit niet hebben gezien, en de gevoelens zouden overeenkomender zyn geweest. Men zou zelfs als Scheurmakers hebben aangezien, die geen die van de algemeene gevoelens waren afgeweeken, en die deeze Leer in alle haare zuiverheit niet hadden begeeren op te volgen. Men zoude zich eindelyk t'eenemaal hebben afgescheiden, en men had alsdan geene Tempels, noch Priesters, noch Offerhanden gehad. Ga naar margenoot+ Men zou mede mogen vraagen, of de Indianen het gevoelen der Zielverwisseling van Pythagoras of van zyne Sektarissen hebben overgenomen; want deeze Philosoof word gemeenlyk als de Invoerder van dit gevoelen aangezien, of ten minsten als die zulks het eerste heeft geleert. Indien men op zodanig een vraag overeenkomstig met de nieuwe ontdekkingen antwoordt, die men in onze dagen in 't Keizerryk van China heeft gedaan, zal men moeten toestemmen, dat de Indianen en de Chineezen ten minsten vyf hondert jaaren voor deezen Philosoof van de Zielverhuizing geweeten hebben, vermits hy niet bloeide (als Cicero aanmerkt) dan in den tydtGa naar voetnoot(a) toen de Romeinen de dwingelandy van Tarquinius moede geworden, dien opgeblazen Koning uit Rome verdreeven en hun Ryk tot een Republyk maakten. Sedert Salomons tyden deed zich een Indiaansche Philosoof op, PhoëGa naar voetnoot(b) genoemt, zoo eenige meenen van 't Eilandt Ceilon geboortig, of volgens andere uit een aangrenzend Gewest afkomstig, die deeze Leer in de Indiën gemeen maakte. Om aan deezen nieuwen Philosoof meerderGa naar margenoot+ aanzien en gezag te geeven, en hem met te meer achting t'ontfangen, verzeekerde hy zyn gevoelen van den Hemel ontleent te hebben: hy gaf zich voor een Profeet uit, en vermat zich te zeggen, dat 'er niets met hem op den Aardbodem konde evenaaren. Zyne Leer was tweezins, als in- en uitwendig bestaande. De Inwendige maakte hy niet dan aan zyne waardste Leerlingen bekent, en van wiens getrouwigheit hy t'eenemaal verzeekert was. Hy voerde door zyn Gestel de vernietiging van de ziel na de doodt in, stellende dat ze na de scheiding uit het lichaam, in de lucht zich verspreidde en 'er zich in een hoofdtstoffelyk wezen ontbondt; 't welk byna niet anders dan een GodverzaakingGa naar voetnoot(c) is; zodanig als men meent dat noch in 't algemeen alle de Chineesche Geleerden volgen, Door zyne uitwendige Leer, leerde hy gemeenlyk deeze Volkeren de ZielverwisselingGa naar voetnoot(d), die hy zeide zelf ontallykemaalen bevonden te hebben; als hebbende op deeze aarde geleeft onder de gedaante van een Aap, Koe, Olifant en onder die van veele andere Dieren. Op deeze verscheidene soorten van beesten is 't, in wiens lichaam hy voorgaf zyne ziel doorwandelt te hebben, dat byna alle de Godsdiensten der Indianen zyn gegrondt, die voor dien tydt schynbaarlyk geenen anderen Godtsdienst hadden, dan de kennisse van eenig Opperweezen, of in 't al gemeen van eeenige Godtheit, waar aan zy hunne Offerhande konden doen. Echter willenwe hier door niet te kennen geeven, dat deeze kennis van een Opperweezen by de Indianen zodanig was, als die behoorde te zyn: te weeten, dat ze niets dan den waaren Godt erkenden; dat de Offerhanden door hun gedaan, enkelyk op hem betrekkelyk waren; en dat zy tot die van Fo of Phoë een Godtsdienst vry van Bygeloof en Afgodery hadden in acht genomen: Dit zoude een vreemd en tegenstrydend gevoelen zyn, (naardien de gansche Waereldt in dwaling was, en dat Godt, om zoo te zeggen, genoodzaakt was, Abraham | |
[pagina 34]
| |
van 't overige menschelyke Geslacht af te zonderen, om een Vader van een Volk te worden, 't welk hem dienen en aanbidden kon zonder bygeloof en zonder zynen Dienst tusschen den waaren Godt en de valsche Godheit te verdeelen) en zodanig bybragt dat de waarheit by de Indianen een schuilplaats vond; dat ze aldaar tot aan Salomons tyden bewaart was; dat daar de Jooden geduurig in Afgodery vervielen, het denkbeeldt van een eenig Godt, zonder vermenging in de Indiën was staande gebleeven, en dat 'er den Dienst aan 't Opperwezen in alle zuiverheit wierd geoeffent. Phoë dan stelde zyne nieuwe Leer den Indianen voor, en had ook niet veel moeiten om hen die te doen aanneemen, en 'er zyne dromeryen by te voegen, by dat geen dat zy reeds van de Godheit en de Ziel gelooft hadden. Bekent is 't wat de nieuwigheit niet al op de menschen vermag: maar voornamentlyker voor 't gemeene Volk; vooral wanneer men voorstelt hunnen Godsdienst te vermeerderen en te voltooien. Daarenboven was 't niet bezwaarlyk dat de Leer van de Zielverwisseling plaats in de gemoederen dier menschen vond, ontsprooten uit het denkbeeldt dat een ieder van de onsterffelykheit der Ziele had, die na de scheiding uit den lichaame naar een zekere plaats vertrok; 't welk in verscheiden tyde zeer vreemde gedachten heeft voortgebragt; want eenige beelden zich in, dat de zielen der Boozen, onmiddelyk na de doodt, in een plaats van strafoeffening nederdaalden, alwaar zy naar maate van haare misdaaden gepynigt wierden; een gevoelen het allergemeenste by alle Heidenen aangenomen. Andere waren van gevoelen dat de Goden haare zielen in de lichaamen der verachtelykste en ongezienste Dieren lieten overgaan. Weder andere geloofden dat ze in de Waereldt omdwaalden, en niet weder tot den geenen keerden, waar uit zy geweeken waren, dan veele eeuwen achtereen allerwegen te hebben omgezworven. CiceroGa naar voetnoot(a) was volgens alle schynbaarheit van gedachten, dat de zielen dwalende na dit leven zyn, gelyk men in den droom van ScipioGa naar voetnoot(b) kan ontdekken. Phoë stelde veertig Boekdoelen byeen,Ga naar margenoot+ die in de Indiaansche taal, zonder uit de Indiën vervoert te worden, overigbleeven tot den jaare van Jesus Christus vyf en zestig. Toen bragten de Leerlingen van deezen Philosoof, die onder de regeering van Hoamti, naar China over. De Cineezen lieten ze eerlang in hunne taal overzetten. Zy bekrachtigen de tydt waarin zyne Sektarissen zeiden dat hy geleeft heeft, door de verscheiden omstandigheden die zy in zyne werken vinden, en die eenigermaate volgens de kennis der Indianen betrekkelyk zyn. Naaulyks was deeze Leer by hun voorgestelt, of die vond eerlang een oneindig getal Aanhangers. |
|