Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 30]
| |
ongenaakbaar is, weegens de Draaken en Grieffioenen en veele andere Gedrochten zich daarGa naar voetnoot(a) onthoudende. Wanneer de H. Schrift ons van den Ganges meld; (laat ons onderstellen dat dit de Phison was) meenen we dat ze ons den zelven zodanig beschryft als die voor den Zondvloedt was, en onmiddelyk na de Schepping der Waereldt zich heeft vertoont, laatende die met de drie andere Rivieren uit den zelfden oorsprong voortkomen: maar waarschynlyker is 't, dat de wateren die het Landt overstroomden, t'eenemaal den loop en gesteldheit der Rivieren veranderden, en dat alzoo 't geen wy nu de Tigris, Ganges en Eufraat noemen, niet meer de aloude Vloeden zyn, die uit het aards Paradys voortquamen, en dat zy niets meer met de zelve dan den naam gemeen hebben. Het schynt ons toe dat wy zonder schroom van ons tegen de H. Schrift aan te kanten, de Beschryving vrymoediglyk mogen bekorten, die Hieronimus ons van den Ganges, de Smaragden, Karbonkelsteenen en Goudt Bergen doet; het Landt door deezen Vloedt bewatert, enkelyk ryk zynde door de vruchtbaarheit zyner Landstreek, door zyde en neteldoeken, die de Vreemdelingen doet derwaarts lokken, en byna al het Goudt der Indiën, waar van een groot gedeelte van Achim op 't Eilandt Sumatra komt, 't welk meer dan drie hondert mylen van den Ganges gelegen is. Ga naar margenoot+ Men gelooft dat de Stadt Achim het Ophir is waar van de H. Schrift gewag maakt: daar is 't zoo men meent, dat Salomon om goudt uitzond, 't welk eenigen grondt heeft:Ga naar voetnoot(b) want de Vloot van deezen machtigen Koning werd te Esiongeber gebouwt, een Stadt der Idumeên, aan den oever van de Roode Zee gelegen. Volgens alle waarschynlykheit was deeze Stadt niet verre van de plaats alwaar nu Mocca legt; en men zag niet dat deeze Schepen uit de Roode Zee vertrekkende, een andere plaats aan deeden om een zoo groote meenigte goudt op te doen, dan in 't Eilandt Sumatra, 't welk 'er nochtans verre van afgelegen was, en alwaar zy in dien tydt deezen togt niet dan met veel moeiten en tydverspilling konden afleggen, overzulks zy geen gebruik van 't Compas hadden, en zich niet durfden in Zee begeeven: maar altoos genoodzaakt waren langs de Oevers der Kusten te zeilen. Mogelyk is 't ter gelegenheit van deezen langen togt, dat in EcclesiasticusGa naar voetnoot(c) gezegt word, van Salomon spreekende, dat zyn roem zich tot in de afgelegenste Eilanden verspreid had. Huët van 't Kanaal spreekende, 't welk de Middelandsche- aan de Roode Zee voegt, waar door de Schepen van Salomon en Hiram met hunne laading in Judea of in Phenicië konden wederkeeren, gelooft dat Ophir de Oostelyke Kust van Afrika was, Zanguebar genoemt: maar men moet zich niet inbeelden, dat deeze Kust wegens den overvloedt van goudt by Achim haalen kan. Wat meer is, zoo men wegens Sumatra tegenwerpt, dat dit Eilandt te verre afgelegen was, voor menschen die niet al te bequaam in de Scheepvaart waren; met krachtiger redenen zal men de afgelegenheit aangaande Zanguebar tegenwerpen. Deeze Geleerde Prelaat laat hun een Scheepstogt doen, die noch langer en gevaarlyker is, laatende hun van Spanje in de Roode Zee wederkeeren, en onderstellende dat zy een geheelen omtogt van Afrika deeden. Alsdan spreekt hy van hun die van Tarsis wederquamen. Wat de Wilde Dieren aangaat, die zichGa naar margenoot+ omtrent den Ganges onthouden; men vind 'er noch Draken, noch Griphioenen: maar wel Krokodillen, Rhinoseros en Tygers, die 'er genoeg gevonden worden. Deeze laatsten zyn 'er gevaarlyk en verwoestende; want zy somtyds de Kinderen uit de Huizen weg voeren, en wanneer men een weinig in een Bosch van den weg asweek, liep men gevaar van deeze Dieren verslonden te worden. Wy hebben, aan de boorden van den Ganges op de Jagt zynde, de versche voetstappen deezer Dieren gezien, die, zonder vergrooting gesproken, meer dan zeven duim middelyns hadden. De Krokodillen zyn 'er mede in groot getal. Zy onthouden zich gemeenlyk in 't water, zoekende zelf kleine rivieren, die zich in den Ganges ontlasten, nademaal zy daarin overvloediger voedzel dan in ruime wateren vinden: maar te Landt komende, wyken ze zelden van de Oevers der Rivieren af. Wy hebben zeldzaame dingen van | |
[pagina 31]
| |
de groote kracht deezer Dieren hooren verhaalen, alzoo ons dien Landaart verzeekert heeft, dat ze dikmaals Ossen met hunnen muil vatten, wanneer die uit de Rivier drinken, en met weinig moeiten in 't water sleepen. Dus is 't zeer gevaarlyk om 'er te gaan baden. Ga naar margenoot+ De Indianen bewyzen aan den GangesGa naar voetnoot(a) een byzondere eerbiedigheit. Zy merken de zelve als een God aan: zy offeren hem dagelyks, en zetten aan zyne boorden kleine lampen die de stroom mede voerdt; maakende dit 's avonds een aangenaam gezicht. Veele van dien Landaart die de Landen bewoonen door den Ganges bewatert, verzoeken als een byzondere gunst, wanneer zy zich in gevaar van te sterven bevinden, om hun leven aan de boorden van deezen Vloedt te eindigen; achtende hun gelukkig den laatsten doodsnik in zyne Wateren te mogen afleggen, geloovende alsdan door dit middel alle hunne misdaaden te hebben uitgewischt.Ga naar voetnoot(b) Wanneer een Zieke verzocht heeft derwaarts te worden gebragt, mag hy zyn woordt niet weder inhaalen. Men draagt hem naar den Vloedt; aan den oever van den zelven gekomen, laat men hem vooraf veel water inzwelgen. Men vermaant hem met een Godsdienstigheit en heilig vertrouwen te drinken, in aanmerking als een middel zynde om zyne ziele te wasschen, en alle zyne misdaaden uit te wisschen. Eindelyk dompelt men hem ongevoeliglyk in den Vloedt, zonder dat 'er voor hem eenige hoop zy van zyn leven te behouden. Men heeft 'er dus veele zien verdrinken, vermits een onbezonne Godsdienstigheit, of eenig ongenoegen van hun huisgezin hen daar toe brengt om te verzoeken naar den Ganges gebragt te worden. Dit geschied somtyds wel schoon zy niet ziek genoeg zyn, met gedachten van zich te eerder dusdanig geheiligt te zien. Ook krygen ze wel weder berouw: maar te laat, wegens den misslag door hun begaan. Deeze die te verre van den Ganges woonen, genoegen zich, wanneer ze van het water van dien Vloedt hebben mogen, om 'er een weinig voor hunne doodt van te drinken, en gelooven zich op deeze wyze van hunne misdaaden te zuiveren. Somtyds komen 'er menschen uit verre landen om een weinig van dit Heilig Water te haalen, en verzien 'er hunne voornaamste Pagoden mede, die 'er anders zelden van berooft zyn. Wy hebben eens door Pondichery (ten minsten drie hondert mylen van deezen Vloedt gelegen) een kleine Karavaan van Godvruchtige-Indianen zien voortreizen, die eenige groote met rotting bekleede potten vol Gangeswater gevult, medevoerden. Deeze arme rampzaligen bewaarden deeze potten met een ongemeene zorgvuldigheit en achting, alhoewel zy noch een langen weg naar hun Landt af te leggen hadden. Wy konnen ons alhier niet onthouden,Ga naar margenoot+ aan te merken; in welk een duisterheit deeze Afgodendienaars gedompelt leggen, en hoe de leugen en waarheit de zelfde indruk op den Geest en 't hart der menschen werkt. De menschen zyn alzoo bestendigGa naar voetnoot(c) in de dwaaling, en alzoo naaukeurig in 't waarneemen der plompste Bygelovigheden, als zy in den waaren Godtsdienst moesten zyn. Wy moeten verbaast staan, dat het geen men de kracht der Waarheit noemt, niet meer op hun vermag; dat ze hunne blindheit niet gewaar worden, en hunne oogen over hunne dwaling niet openen. Maar best is 't dat we onzen toevlucht tot de ondoorgrondelyke oordeelen Godts wenden, want in deeze diepte van Wysheit is 't waar dat de oogen van 't schepzel nooit konnen doordringen; die maar alleen door de Godtheit kan begreepen worden. Om weder tot ons onderwerp van den Ganges te komen. Mogelyk dat de achting der Indianen voor deezen Vloedt, by hun een overschot van Overlevering is, wegens 't geen hunne Voorvaders van den Phison wisten, waarvan de H: Schrift gewaagt, en 't geen zy ongevoelbaar nevens dat zy van de eerste menschen geleert hadden, met de fabelachtige Historiën der Goden hebben vermengt, die zy zich gesmeedt hebben. Zy hebben niet alleen zodanig een eerbiedtGa naar margenoot+ biedt voor den Ganges, die zy altoos voor de Heiligste der Vloeden aanzien, en die zy waanen van een Goddelyke eigenschap te | |
[pagina 32]
| |
zyn. Noch eeren ze in 't AlgemeenGa naar voetnoot(a) alle Vloeden en Rivieren. De Godsdienstigen onder de Indianen zyn bezorgt, voor dat ze zich in 't Water der Rivieren begeeven, met het zelve de handen te wasschen, biddende terwyl een klein gebedt voor hunne Goden. Deeze gewoonte van ontzag voor de Rivieren te hebben, en de handen in 't rivierwater te wasschen, word ernstelyk door HesiodusGa naar voetnoot(b) aanbevolen, een der Oudste Dichteren die wy tegenwoordig hebben. Deeze achting kan gegrond zyn op 't geen de Alouden zich inbeeldden dat ieder Rivier of Vloedt een byzondere Godtheit had, die hun aankleefde en die over deeze wateren het Gezag voerde. |
|