Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 26]
| |
volgt, en dat men die niet meer dan vyf hondert twintig jaaren geeft, stellende den aanvang omtrent den tydt als Debora Rechteresse der Israëliten was: zouden de Assiriers na de Grieken opgekomen zyn; en bygevolg deeeze laatsten hunne Verdichtzelen van anderen niet hebben ontleent. Want de oudste Grieksche Koning die wy vinden, is Inachus, die te Argos regeerde, en die (zoo wy de tydreeking der Zeventingen volgen) tydgenoot van Moses moeste zyn; alhoewel EusebiusGa naar voetnoot(a) deezen Heiligen Wetgever ten tyde van Cecrops geleeft te hebben, stelt, die meer dan drie hondert jaaren daar na leefde, en de twaalf groote Gehuchten bouwde, waaruit het klein Koningryk van Athenen ontsproot; en die deeze gedachten opvolgen, die Inachus en Abraham tot tydgenoten maaken: 't welk de aloude tydrekening in verwarring heeft gebragt. Ga naar margenoot+ Maar om weder tot ons onderwerp te komen, wy vinden de Huisgoden lang voor Moses, en bygevolg ook voor de Grieken. Waarschynlyk is 't, dat Labans Teraphims, die zyne Dochter Rachel, vervolgens Jacobs Vrouw, haaren Vader ontroofde, en onder den zadel van een Kameel verborg, wanneer hy in Rachels tent quam om die te zoeken, insgelyks Huisgoden of Penates waren; waar uit mede te besluiten is, dat het geen groote Beelden moesten zyn geweest; en overzulks dat Laban hier in een gewoonte had opgevolgt, die lang voor hem ingebruik was: wan Tharé, Abrahams Vader was by de Chaldeên een Beeldhouwer, en deeze Beelden konden niet dan openbaare Afgoden zyn, of Huisgoden genoemt. Ga naar margenoot+ De oorsprong deezer Afgoden was wel in zich zelfs niet quaadt. Het waren aanvankelyk niet dan Afbeeldzels, waar door de menschen hunne verstorvene Vaders of Regeerders trachtten te verbeelden, die te verre van hun afwezig waren, en aan wien zy geene persoonelyke eer bewyzen konden. Zy bevlytigden zich, om door kunst te verbeeteren 't geen de natuur hun niet gedoogde, of een wyden afstandt van plaats hun belette te mogen zien. Dit was dan niet als een teken van liefde en achting, die wel opgevoede Kinderen voor den geenen hebben moesten van wien zy het licht ontfangen hadden, of onderworpen waren geweest; en ook van huldiging die de getrouwe Onderzaten den geenen gaven, die de Hemel over hun te gebieden hadde gestelt. Wy vinden in 't veertiende Hoofdtstuk van 't Boek der Wysheit een der gelegenheden, die het bygeloof ten opzicht van de Afbeeldzels ter eere der verstorvene Bloedvrienden opgerecht, heeft konnen voortbrengen. De wysheit eigent dit de liefde van een Zoon voor zynen Vader toe. Overzulks zoude 'er geen quaadt mede vermengt zyn, indien de Zoon zyn teder gevoelen in de juiste paalen van betamelykheit hield, en daar toe niet was overgegaan om als een God onder zyne Huisgenoten aan te merken, den geenen dien hy niet dan als een mensch beklaagen moest. PlatoGa naar voetnoot(b) geeft aan de Huisgoden den naam van Omogeneioi Theoi: zeker is 't, dat de Alouden deeze Goden niet dan als hunne Bloedvrienden en Overledene Voorouders aanzagen, en daar door konden verstaan, waar voor zy een byzondere eerbied in de eerste tyden der Waereldt schuldig waren; of die hun in 't algemeen geduurende hun leven waren lief en waard geweest. Gelooflyk is 't dat men voor deeze Beelden niet dan eenige achting en eerbied had; en dat men hen aanzag, gelyk wy nu noch een afgebeelde Schildery van een verstorvenen Vader aanzien, die wy tederlyk in zyn leven hebben bemint. Ongevoelig verviel men dan buiten de palen van gewettigde tederheit, in een Afgodery. Maar geen reden te twyffelen is 'er dat het denkbeeldt, 't welk men sedert de eerste tyden van de onsterflykheit der ziele had, de eerste en voornaamste oorsprong van d' Afgodery is geweest. Deeze die vervolgens leerden dat hunneGa naar margenoot+ Voorouders de eerste Hoofden hunner Familie hadden aangeroepen, en daar by voegden dat ze gunstig verhoort waren geweest, lieten zich te lichter overhaalen, dat men een zoo noodiger en teffens loffelyker dienst op te volgen had. De Vader haalde voor zynen Zoon de deugden deezer eerste Voorzaten op. Men beschoude hunne Afbeeldzels zoo zorgvuldig bewaart. Dus nu kon immers de Afgodery allenks wortels in 't gemoedt der Nakomelingen schieten, en wiesch te meer aan, door het denkbeeldt dat de menschen byna ten allen tyde van de voorgaande zaaken hebben gehad. Zy verbeelden zich dat alles uitmuntender en deugdzaamer was geweest, en dat hunne Voorzaten van de gebreken bevryd waren, die zy in hunne tydgenooten vonden. | |
[pagina 27]
| |
Men plaatste dan de Huisgoden in verscheiden vertrekken der Huizen; maar gemeenlyk in kleine nissenGa naar voetnoot(a) naby den haart, als zynde de plaats, alwaar de Huisgenooten het meest by een quamen: Maar alzoo de Indianen geene schoorsteenen in hunne huizen hebben, geeven ze hunne Penates of Huisgoden een onverschillige plaats. |
|