Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 13]
| |
dan Saul, de slagGa naar voetnoot(a) verlooren hebbende, tegen zyne Wapendrager, dood my, opdat ik niet levendig in der Philistynen handen vervalle, en voor een spel en spotterny deezer Onbesneedenen diene. Het schynt eindelyk, dat het woordt van Onbesneedene by de Jooden in gebruik was, om alle andere Volkeren daar door te kennen te geeven, of ten minsten, alle die geene Afkomelingen van Abraham waren. Nochtans meenen we daar door niet te bewyzen dat 'er wezentlyk niet dan Jooden waren die zich besnyden lieten: maar allen, dat de Besnydenis by hun ingevoert is als een merkteken om hen van andere Volkeren te onderscheiden, en dat zoo eenige andere Natië zich 'er van gedient heeft, dit gebruik niet dan van hun kan overgenomen hebben, en zulks niet dan in navolging van hun hebben gedaan, gelyk wy trachten zullen te bewyzen. Eenige meenen dan dat de Besnydenis niet t'eenemaal den Jooden eigen is geweest; te wetten, dat veele, andere Volkeren onverbonden aan 't Gebodt, 't welk Godt aan Abraham had gedaan, dit geoeffent hebben. De Aankleevers van dit gevoelen, om hunne gedachten staande te houden, dienen zich van eenige plaatsen der Alouden; zy brengen behalven dat het Voorbeeldt van veele Volkeren by, die deeze Plechtigheit noch in gebruik hebben, en willen zelfs dat ze noodzakelyk aan zekeren Landaart zy, die zonder dat niet zouden konnen voortteelen. Ga naar margenoot+ HerodootGa naar voetnoot(b) meld mede van de Besnydenis, en zegt: dat de Colchers, Egiptenaren en Ethiopers de eenigste waren die zich aanstonds besnyden lieten. Deeze Schryver voegt 'er vervolgens by, dat hy niet verzekeren durft, welke Volkeren de eerste zyn geweest die de Besnydenis in gebruik hadden, nademaal die zoo by den een als anderen zeer oud schynt: maar dat nochtans alzoo de Ethiopers en de Colchers veel omgang en verbintenisse met de Egiptenaren hadden, scheen het hem, dat zy deeze gewoonte van hun wel konden overgenomen hebben, en dat ze by gevolg haaren eersten Oorsprong uit Egipte heeft. Deeze SchryverGa naar voetnoot(c) steunt met zyn gevoelen op 't geen hem ombewust was, dat de Pheniciers de eenigste waren die omgang met de Egiptenaren hadden, en zich van de Besnydenis dienden, terwyl die by hun niet in gebruik was, die geen omgang dan met de Grieken hadden. Ga naar margenoot+ De Siciliaansche DiodoorGa naar voetnoot(d) van de Trogloditen gewag maakende, zegt, dat zy zich gelyk de Egiptenaren besneeden. Deeze Trogloditen waren Volkeren die dit gedeelte van Afrika bewoonden, 't welk wy nu de kust van Abex of Abexim noemen, en het Oostelyk gedeelte van Abissinië is. Men bericht ons mede, dat zich de beruchte Thales besnyden liet, om te minder barbaarsch en een vreemdeling by de Wyzen van Egipte te schynen;Ga naar voetnoot(e) en om zich te beter van hun onderwys te konnen bevoordeelen, gedragende zich als zy, om dus in staat te zyn van te beter hunne geheimenissen te doorgronden. Op deeze bygebragte plaatsen, en op eenigeGa naar margenoot+ andere van byna diergelyken aart, is 't voornamentlyk, dat eenige Geleerde Oordeelaars onzer dagen zig gronden, om te bewyzen (gelyk wy gezegt hebben) dat de Besnydenis by veele andere Volkeren in gebruik was, en onafhankelyk van de Jooden, en van 't Gebodt dat Godt hun gegeeven had; meenende zelf dat ze by zeekere Volkeren volstrekt noodig tot de voorteeling was. Laat ons nu zien 't geen men op de gevolgen zoude konnen antwoorden, die zy meenen uit deeze getuigenissen te trekken. Niet dan drie redenen zyn 'er die de menschen zich te laaten besnyden, konnen noodzaken; te weeten, het Gebodt van den Godtsdienst die zy belyden; de onmogelykheit zonder deeze uitvoering kinderen te teelen; of eindelyk het Voorbeeldt der Volkeren by wien zy leeven, en het denkbeeldt 't welk zy van deeze Plechtigheit hebben. Wy vinden geenzins, eenigen grondt om te gelooven dat de Egiptenaren door een bevel hunner Wet genoodzaakt waren zich te laaten besnyden; en 't geen wy nu van hunnen Godtsdienst weeten, en van hunne Gewoontens, kan ons desaangaande geen licht geeven. De onmogelykheit van zonder deeze verrichting kinderen te konnen teelen, heeft de Egiptenaren niet konnen doen besluiten zich te laaten besnyden, want zy waren eertyds in geen anderen staat dan zy nu zyn; en 't zekerste is dat zy nu deeze plechtigheit om zich nakomelingen te verwekken, niet noodig hebben, gemerkt 'er tegenwoordig in Egipte veele Christenen woonen, die zich niet besnyden laaten, en dat dit Landt alzoo min woest is, als het in de voorige tyden was, toen zy zich besnyden lieten. Indien 't tegenwoordig was woester is, is 't niet als door 't getal der Jongelingen die men 'er vervoert, om tot Slaven te maaken, en niet door | |
[pagina 14]
| |
d'onmagt van der menschen voortteeling. Niets meer is 'er te oordeelen overig, dat de Egiptenaren niet dan op 't Voorbeeldt der Volkeren besneeden zyn, met wien zy, te weeten, de Jooden, geleeft hebben; en waarlyk heeft dit laatste veel meer waarschynbaarheit, dan de twee andere gevoelens. Ga naar margenoot+ Om genoeg overreed te zyn dat de Egiptenaren de Besnydenis van de Jooden hebben aangenomen, of ten minsten toe te staan, dat deeze laatste gedachte de twee andere gevoelens benadeelt, zal 't genoeg zyn eenige aanmerking over hun karakter te maaken, en over de krachtige indrukking die het vermogen had van op hun Geest te werken, alles wat by hun, de Israëliten aangaande, voorviel. De Egiptenaren hebben van alle tyden af de bygelovigste en te gelyk verborgenste aller menschen geweest, en bygevolg de bequaamste om nieuwe indrukzelen in zaake van den Godtsdienst aan te kleeven. Ter andere zyde heeft men nooit iets verwonderlyker en verschrikkelyker gezien als 't geen by hun ten tyde van Moses voorviel: dus kan men dan besluiten, dat het verwonderlyk gedrag van dien Grooten Wetgeever, en in 't algemeen alles 't geen opzicht op hem had, diepe wortels in 't gemoedt deezer Volkeren geschooten heeft. De Wondertekenen door de handt van dien grooten man gewrocht; het Heir van Pharao in de Roode Zee verdronken; de doodt aller Eerstgeboornen; de duisternis die Egipte bedekte, en eindelyk alle de middelen waarvan hy zich diende om het Volk van Israël uit de Egiptische slaverny te verlossen; dit alles, zeggenwe, kon aan de Egiptenaren niet dan een verbaazing veroorzaken, en aan de Geleerden een groot denkbeeldt geeven van deeze, die zodanige wonderwerken deed; en alzo, alle de Heidenen der Oudheit geene zwaarigheit maakten, de Goden der Vreemdelingen onder 't getal hunner Godheden te plaatsen, die zy zeer magtig geloofden te zyn, en iets van den Godtsdienst van andere Volkeren te omhelzen; kan men, zoo 't ons toeschynt, oordeelen, dat de Egiptenaren van zoo veel wonderdaaden getroffen, die door de Israëliten voor hunne oogen waren gedaan, eenige van hunne voornaamste plechtigheden zich eigen maakten, en dat zy voornamentlyk deeze omhelsden die de Kinderen Israëls van andere Volkeren het meest onderscheidden. De Besnydenis het wezentlykste merkteken van 't Jodendom zynde, zoo is volgens alle blykbaarheit, dat dit het voornaamste tot de Besnydenis wierd, dat zy 'er zich aanhielden. Men zou 'er noch konnen byvoegen, dat het genoeg bewyslyk schynt, dat, voor dat de Kinderen Israëls uit Egipte vertrokken, de Egiptenaren zich niet besnyden lieten, en men kan deeze vermoeding op een plaats van Jozua gronden. De H: Schrift toont ons dat Jozua na den overtogt van de Jordaan alle de Israëliten het besnyden, naardien deeze Ceremonie in de Woestein niet was in acht genomen; en dat vervolgens als zy besneeden waren, de Heer tot deezen waardigen Navolger van Moses heeft gezegt,Ga naar voetnoot(a) dat hy deezen dag de schande of smaadt van Egipte onder hun weggenomen had. Het schynt dat men door deeze Egiptische smaadt, die door de Besnydenis weggenomen wierd, dat men 'er niets anders dan de Voorhuidt kan door verstaan: en indien dit gedeelte by de Jooden als de smaadt der Egiptenaren was aangezien, zoo is 't vermoedelyk dat de Egiptenaren die hadden, en dat zy by gevolg zich ten dien tyde niet besnyden lieten. Maar zoo zy zich noch niet besneeden lieten toen de Kinderen Israëls uit hun Landt vertrokken, en dat ze gelyk we nochtans beweezen hebben, vervolgens zich lieten besnyden, kan men, meenen we, daar uit besluiten, gelyk wy reeds hebben gedaan, dat alle de wonderwerken die Moses by hun deed, hun zoo een diepen indruk en denkbeeldt van hem en zynen Godtsdienst gaven, dat zy daar door genoodzaakt wierden te omhelzen 't geen deeze Godtsdienst het voornaamste bezat, en zich daar toe schikten, 't welk opentlyk hen van anderen onderscheidden; naardien dit zonder wederspreeking de Besnydenis was. Men zal mogelyk hier op tegenwerpen 't geen wy desaangaande bybrengen, dat dit niet dan schynbaare of waarschynelyke redenen zyn, en dat ze bygevolg niets stelliglyks besluiten, om te bewyzen dat de Egiptenaren de Besnydenis der Jooden hebben aangenomen, en dat zy die niet onafhankelyk van 't Gebodt aan Abraham gedaan, geoeffent hebben. Ons is genoegzaam bewust dat de redenen die wy bybrengen geen zeekere en waare bewyzen zyn: maar wy gelooven, wanneer men geene natuurkundige zekerheit over een stoffe hebben | |
[pagina 15]
| |
kan, dat men zich dan altoos voegen moet naar 't geen men 't waarschynlykste vind; en het schynt ons waarschynlyker te zeggen, dat de Egiptenaren de Besnydenis van de Jooden, met wien zy leefden, overgenomen hebben, en door wien zy dingen zagen doen, die onbegrypelyk alles overtroffen, 't geen hunne Priesters en Guichelaars konden doen, dan toe te staan dat de Egiptenaren, die onafhankelyk van de Jooden hadden, en dit zonder eenige krachtige redenen van bewys. Want indien men op de plaats van Herodoot eindelyk steunen wil, die wel het oudste bewys geeft, als ook het geloofbaarste waarvan men zich dienen kan, die dit laatste gevoelen staande houden; kan men 'er niets anders uit besluiten, als dat de Egiptenaren zich lieten besnyden; 't welk echter niet zegt dat zy dit gebruik by zich zelven, en onafhankelyk van 't Jodendom hadden. Indien men eenig voorbeeldt of eenige plaats elders vond, die van der Egiptenaren besnydenis sprak, voor de komste van de Kinderen Jacobs in Egipte; men zoude alsdan konnen gelooven, dat deeze Volkeren zich besnyden lieten, voor dat ze eenige gemeenschap en omgang met de Israëliten hadden gehad, en overzulks deeze plechtigheit van hun niet ontleent hadden. Maar wy vinden niets diergelyks; en Herodoot, die omtrent twee hondert en veertig jaaren na de grondlegging van Rome geschreeven heeft, en by gevolge omtrent een duizend agttien of twintig jaaren na den uittogt van Egipte, heeft van de Egiptenaren niets anders gezegt, als dat zy zich besnyden lieten, zonder van den tydt gewag te maaken toen zy deeze plechtigheit begonnen hadden, en wanneer zy die hadden aangenomen. Overzulks zien wy niet, dat op deeze plaats van dien Schryver staat te maaken is om 'er het gestelde op te bouwen, en dat men ten voordeele van dit gevoelen niets besluiten kan. Men kan hier op mede te gemoet voeren, kelyk dat niet alleen de Egiptenaren, maar daar en boven de Colchers en Ethiopers, gelyk Herodoot zegt, zich besnyden lieten; maar dit zal noch min voldoen, want de Schryver voegt 'er zelfs by, dat hy niet zekerlyk weet, en dat het niet volkomen zeker is, of de Egiptenaren dan de Ethiopers deeze plechtigheit 't allereerst ingevoert hebben; alhoewel het hem ten minsten waarschynelyk voorkomt, dat 'er de Egiptenaren de aanvangers van zyn geweest, en de Ethioopers het van hun ontleent hebben, naardien 'er niemandt anders met de Egiptenaren gemeenschap hield, by wien de Besnydenis in gebruik was. Indien Ethiopië die Egipte ontsing, kan men zich van 't voorbeeldt deezer Volkeren niet bedienen, om vast te stellen, dat de Besnydenis onafhankelyk van 't Jodendom geoeffent wierd, vermits men altoos onderstellen zal, dat de Egiptenaren, van wien de andere Volkeren dit gebruik ontleent hebben, deeze gewoonte van de Jooden hebben aangenomen. Meer gemelde Diodorus van Sicilië van de Besnydenis der Trogloditen gewag maakende, voegt 'er by, gelyk wy reeds aangemerkt hebben, dat zy 't als de Egiptenaren deeden, 't welk noch schynbaarlyker is, dat zy deeze gewoonte van hun hebben overgenomen, vermits ze niet verre van elkanderen gelegen waren. Waar is 't, dat de Negers van GuinéeGa naar margenoot+ zich mede besnyden laaten: maar zy hebben deeze Besnydenis van de Mahometanen ontleent, en wy vinden geen bewys, dat zy 'er zich voor Mahomet hunnen valschen Profeet van gedient hebben. Waarschynlyk is 't dan dat zy ten minsten onvolkomen het Mahometanendom hebben aangenomen; want wy een soort van Bewaarmiddelen om hals en armen by hun gezien hebben, met goede Arabische letteren geschreeven, en die zekere aanroepingen of gebeden behelsden, in den Alkoran te vinden. Wy zeggen dat zy die onvolkomen omhelst hebben, nademaal het zeker is, dat ze noch veele overblyfzelen van 't Heidendom aankleeven; als by voorbeeldt, de gewoonte van de Demons te offeren, uit voorzorge dat ze hun geen quaadt zullen doen, en veel andere diergelyke Plechtigheden. Wy hebben dan geene reden noch bewys,Ga naar margenoot+ om de Besnydenis by de Negers voor Mahomet toe te stemmen: maar wanneer zy die zelfs voor hem geoeffent hadden, echter was het noch niet bewysselyk, dat dit onafhankelyk van 't gebodt aan Abraham gedaan, was; want zy konnen 't gebruik van de Ethiopers overgenomen hebben, die de Oostelykste zyn, en verkeering met de Jooden hadden. Daar waren 'er zelfs veele onder deeze Volkeren gevonden, die opentlyk belydenis van 't Jodendom deeden, en die ordentelyk naar Jeruzelem om te aanbidden gingen, gelyk wy in de Handelingen der Apostelen zien, en die by hun noch menschen van groote achting hadden, die in 't zelve gevoelen waren. De GesneedeneGa naar voetnoot(a) | |
[pagina 16]
| |
van Candace Koninginne van Ethiopië quam, by voorbeeldt, te Jeruzalem aanbidden, toen Philippus hem ontmoette, de Profeet Isaias leezendde. De Ethiopers hebbende onder hun menschen die de H. Schrift, en de Wet der Jooden lazen, en die zich niet genoegden met de Tempels van hun Landt, naar dien van Jeruzalem gingen om 'er aan te bidden, moesten volgens alle waarschynlykheit een groot denkbeeldt van 't Joodendom, en zeer veel achting voor de Joodsche Ceremoniën hebben gehad: en alzoo de menschen gemeenlyk 't geen zy in waarde houden trachten na te volgen; is 't wel blykbaar, dat zy het gebodt van de Besnydenis opvolgden, zoo dikmaal in deeze Schriftuur herhaalt en in de Boeken deezer Wet uitgedrukt, waar voor zy zoo veel achting en ontzag hadden. Onnoodig zoude het zyn alhier tegen te werpen, dat Herodoot niet gezegt heeft, dat de Ethiopers de Besnydenis der Jooden onderhielden: maar die der Egiptenaren; want men zal, zoo wy vermoeden, wel gedoogen willen, de gevolgen uit de plaatsen der H. Schrift getrokken, die opzicht op deezen Schryver hebben, aan te haalen, die, schoon hy gemeenlyk de Vader der Historischryveren genoemt zy, nochtans alles niet te rechte getroffen heeft, en dikmaals in de Beschryving der tyden, Volkeren en Ryken zich zoo gedragen, als Plinius in die der Natuur heeft gedaan. Behalven dat, zonder dat we toeleggen om te onderzoeken aan welke van deeze twee gezaggeevingen men zich te houden heeft; is 't niet bezwaarlyk om ze te vereenigen en beiden toe te staan; want het wel zyn kan, dat de Ethiopers de Besnydenis aanstonds van de Egiptenaren hebben aangenomen; maar 't kan mede zyn, dat ze die vervolgens aanneemende, de Egiptenaren die van de Jooden zelfs ontleent hadden, en het Verbondt van deeze laatsten gezocht hebben, om by hun in alle zuiverheit te verwerven, 't geen zy niet dan duisterlyk by de Egiptenaren vinden konden, die waarschynlyk alles met hunne dromeryen vermengden, een t'samenraapzel van twee Godtsdiensten maakende. Ga naar margenoot+ Eenige zeggen, om te bewyzen dat de Negers de Besnydenis onafhankelyk van 't Jodendom oeffenden, dat zy volstrekt genoodzaakt waren zich te besnyden, 'en dat zy zonder dit geene KinderenGa naar voetnoot(a) konden teelen: maar deeze die dit van hun bericht hebben, weeten 't echter niet zeker. Zy hebben niets anders gedaan dan wy, en niet alleen in Guinée: maar mede in de Landen van Amerika en Asië, alwaar wy geweest zyn, en ons bemoeit hebben naaukeurig het gebrek te onderzoeken, 't welk men de Volkeren der warme Gewesten toeëigent; doch wy hebben van niets diergelyks vernomen. Wat EgipteGa naar voetnoot(b) aangaat, en de Landen der aloude Trogloditen, alzoo wy 'er niet geweest zyn, konnen wy 'er niet onderscheidendlyk van spreeken: doch wy konnen echter zeggen, dat we menschen gevonden hebben die deeze Gewesten doorreist hadden, en ons bericht hebben, nooit van dit gebrek te hebben gehoort. Andere zyn zelfs zoo verre gekomen, dat ze gezegt hebben, dat de Besnydenis den Jooden te gelyk noodig is geweest; maar indien dit zoo is, moet men 't aan veelvuldige en krachtige wonderwerken toe schryven, geduurende den tydt van veertig jaaren voorgevallen: want terwyl de Joodenal dien tydt in de Woesteine omzworven, wierden ze niet besneeden; 't welk echter niet belette dat zy Kinderen teelden. Behalven dat hebben de Jooden, na dat ze het Christendom omhelst hadden, niet min Kinderen geteelt; deeze Kinderen zyn niet besneeden geworden, en nochtans hebben ze tot vereischte jaaren gekomen, mede hunne Nakomelingen voortgebragt. Dus was dan de Besnydenis by hun geen noodzaakelyk hulpmiddel om de voortteeling te bevorderen, naardien zulks zonder dat geschiedde. Indien men ooit reden te zeggen heeft gehad,Ga naar margenoot+ dat de Plechtigheden der Jooden niet dan Afbeeldzels waren, ingevoert om iets verheevener te beteekenen, dat zich natuurlykerwyze vertoonde, of van voorzeggingen van 't geen gebeuren moest; is 't zonder tegenspraak over 't onderwerp der Besnydenisse, die niet dan een Ceremonie was, waar door Godt aan zyn Volk wilde te kennen geeven, dat het hunne harten afwenden moest van alles, 't welk geen opzicht op het laatste einde, en op de dingen waarom het geschapen was, had. Dit is geen verklaring van een byzondere uitvinding, of een uitwerkzel van de vryheit van eenigen Uitlegger, die somtyds de zin der H. Schrift met de overeenkomst van zyn vernuft draait, en naar zyne inbeelding schikt; 't is Godt zelf die dus door den mondt van Moses spreekt.Ga naar voetnoot(c) Besnydt dan uwe harten en verhardt u niet meer. Waar is 't, dat men zoude konnen zeggen, dat het wel mo- | |
[pagina 17]
| |
gelyk is, dat de Besnydenis in zich een natuurlyk hulpmiddel voor de voortteeling vervat heeft, en teffens een Afbeeldzel is geweest van 't geen in des menschen harte vervallen moest. Maar men vind aanstonds beweezen, dat deeze Besnydenis geenzins noodig voor de voortteeling is, en hoe klaar men ziet dat de Jooden zonder de zelve een langen tydt hebben doorgebragt. Men moet dan, meenen wy, besluiten, dat ze waarlyk niet dan een Afbeeldzel is geweest, 't welk den mensch onderwyzen moest, gelyk we reeds gezegt hebben, zyn hart van alles af te wenden 't geen hem niet tot zyn laatste einde geleid; te weeten tot Godt. Ga naar margenoot+ Eenige zullen mogelyk zeggen, dat wel waar is dat de Besnydenis by de Jooden geen volstrekt noodig uitwerkzel tot de voortteeling was; maar alleen een middel om die te helpen bevorderen. Philo, schynt op 't einde van zyn Boek de specialibus Legibus van dit gevoelen te zyn. Hy zegtGa naar voetnoot(a) dat zekere menschen met de Besnydenisse spotten, alhoewel nochtans veele Volkeren, en onder anderen de Egiptenaren die zeer geëert hebben. Men moet dan in 't voorbygaan aanmerken, dat men door deeze plaats van Philo mede oordeelen kan, dat de Egiptenaren de Besnydenis van de Jooden hebben overgenomen, nademaal hy uitdrukkelyk zegt, dat de Besnydenis zyner Voorvaderen door de Egiptenaren wierd geëert. Deeze Schryver brengt veele natuurlyke redenen van de Besnydenis by, om den vreemde Volkeren te bewyzen, dat ze zoo ongemeen niet schynen moet. Hy zegt, dat ze behalven het Verbondt, 't welk daar door tusschen Godt en de Jooden aangemerkt was, mede ingestelt wierd om de gezondheitGa naar voetnoot(b) en zuiverheit des lichaams te bewaaren. Om dien Schryver hier op te antwoorden, moet men aanmerken, dat hy daar door de Besnydenis heeft willen billyken, doordien die by veele Vreemdelingen zoo zeer aanstootelyk was; en dat hy dus zonder zich veel aan de redenen van zyne Instelling te verbinden, die niet smaakelyk zouden zyn geweest, by de Volkeren die een t'samenstelzel van Godtsdienst, veel met den zynen verschillende, opvolgden; dies was hy genoodzaakt om 'er eenige natuurlyke redenen van te geeven, waarin voor 't meerendeel nochtans bleek, dat hy 't niet wel geraaden had. Wy willen dan de eerste reden die hy geeft, niet gedoogen, te weeten, dat men daar door vermyd zekere moeielyke ziektens te geneezen; en 't zy verre om dit toe te stemmen, dies houden wy 't liever met het tegendeel. Maar 't is een stoffe die wy den Artsen te onderzoeken overlaaten: behalven dat, gestelt zynde dat dit zoo was, zoude het niet weinig moeiten geeven daarin met groote voorzorge te voorzien om des te gemakkelyker eene ziekte te geneezen, waar van de menschen zich lichtelyk bevryden konden, en welke ziekte hen niet overkomt dan wanneer het hun begeeren is. Zyne tweede reden schynt waarschynelyker, voor zoo veel de Oostersche Volkeren, en onder anderen de Jooden en Egiptenaren, zeer schroomachtig over de zuiverheit en zindelykheit hunner Priesteren waren. Nochtans indien hunne schroomachtigheit zich zoo verre uitstrekte, dunkt ons dat men zich te verwonderen heeft, dat ze niet noch verder getrokken wierd, en dat zy daar in de Priesters van Arkadië en Gaulen hadden nagevolgt. Wat zyne laatste reden aanbelangt, dezelve is geenzins voldoende, en men behoeft niet, om 'er de valsheit van t'ontdekken, dan een weinig acht op deeze gewaande vruchtbaarheit der besnedene Volkeren te geeven. De Jooden, Turken, Arabiers en in 't algemeen alle Volkeren, by wien de Besnydenis in gebruik is, zyn niet vruchtbaarder dan anderen; maar in tegendeel, wy zyn verzeekert, dat indien men de zaaken wel wil onderzoeken, bevinden zal, dat ze noch minder dan andere voortteelen. Maar Philo had zoo wel goede als ongegronde redenen noodig, om zich tegen den geenen aan te kanten, die dit gebruik niet goed keurden, en 'er niets van hadden aangenomen, 't welk opzicht op den Godtsdienst had, en op dit Verbondt dat Godt met Abraham en zyne Nakomelingen had gemaakt, waar mede de Heidenen, en voornamentlyk de Romeinen den spot dreeven: dus moet men zich niet verwonderen, dat alle deeze bygebragte redenen, onvoldoende zyn. |
|