Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
II. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 10]
| |
volkomen gerustheit zoo lang de jeugdige jaaren zyner vier Zoonen niet toelieten de zelve te ontrusten; want zoodra zy tot jaaren van onderscheiding gekomen waren, en begreepen wat den staat van te regeeren was, en over anderen te heerschen; leiden ze alle op deezen hoogen trap van waarde toe; Dara, door het recht dat hem den tytel van oudsten Zoone van Chah-Jehan gaf, en de anderen enkelyk door hunne Staatzucht aangezet. Ga naar margenoot+ Dara, Sultan Sujah en Morad-backche lieten hun voorneemen genoeg blyken, 't welk zy hadden van elkander niet onderworpen te zullen zyn, en om onafhankelyk te leeven: maar Aureng-Zeb, die een fyn vernuft bezat, 't welk niet min doordringend was, doch achterhoudend, en echter niet min Staatzuchtig dan de anderen, geloofde zich onverschillig te moeten aanstellen om te beter het einde van zyn oogmerk te bereiken; 't welk hem dan volkomen gelukte. Om alle vermoeden tegen hem weg te neemen, en om te weeren dat zyne Broeders geen wantrouwen in hem stelden, omhelsde hy het leven van een Faquir of arme Geestelyke, en veinsde t'eenemaal de hoogmoedigheden en de belangen deezer Waereldt te verzaaken. In deezen staat wist hy zyne Broeders tegen elkander zodanig op te rooien, dat ze alle de Wapenen opnamen, zonder te weeten waarom. Aureng-Zeb, verkoor geduurende deeze verdeeldheit altoos de zwakste party, betuigende opentlyk, dat hy, wat hem aanging, alle zyne eisschingen vaaren liet, en niet dan om 't gemeen welzyn arbeidde, als ook zyns Vaders geruste bestiering te helpen handhaven; nochtans wendde hy al zynen vlyt aan om onder de handt vrienden te maaken, en de voornaamste Hoofden van 't Ryk tot zich te trekken. Toen hy zich dus genoegzaam ondersteunt zag, en de aanzienlykste Omrahs, 't welk Veldheeren van den Mogol zyn, in zyne belangen gewikkelt; rukte hy het momaangezicht af, en zyne Broeders wierden toen, maar te laat gewaar, dat zy zich dus elkander bestrydende, niet dan tot hunnen ondergang gearbeid hadden, en Aureng-Zeb op den Troon gebeurt. Ga naar margenoot+ Hy maakte een aanvang van zyn opzet met zynen Vader Chah-Jehan in een Sterkte waarin hy geweeken was, gevangen te houden, die zes jaaren daarna storf. Deeze Vorst scheen zich over zyn ongeval niet te beklaagen; want eertyds had hy tegen zynen Vader opgestaan. Toen nu Aureng-Zeb zich van Chah-Jehan verzeekert zag, arbeidde hy om zich mede van zyne Broeders meester te maaken, en bragt hen in staat van 't Ryk niet meer te konnen ontrusten; 't welk voor hem niet bezwaarlyk was om uit te voeren. Dara die de oudste was, nam hy gevangen, en liet hem door vergif sterven. Insgelyks vond mede Aureng-Zeb middelen genoeg om zich wegens zyne andere Broeders in gerusten staat te stellen. In 't jaar zestien hondert en zestig was 't dat hy tot Groote Mogol verklaart wierd. By den Heer Bernier en verscheiden andere Schryvers vind men wegens de Indiën alle de byzonderheden der Oorlogen van Aureng-Zeb tegen zyne Broeders beschreeven; en de middelen waar van hy zich diende om den Troon te beklimmen. Hy leefde in 't jaar zeventien hondert en twee noch, toen wy het Koningryk Bengale verlieten: maar men zeide van hem dat hy kindts geworden was. Men kan niet ontkennen dat deeze Vorst een der grootste Staatkundigen was geweest, en een der grootste Monarchen van zynen tydt. Men behoeft alleen maar zyne Historie te leezen, om 'er t'eenemaal van overtuigt te worden. Ook verweet men hem de onorde in zyn geslacht veroorzaakt, en de straf heit die hy over 't zelve geoeffent had, voornamentlyk in den persoon van zyn Vader, en die van zynen Broeder Dara; nochtans deed hy niet als het gebruik der meeste Oostersche Volkeren opvolgen, voornamentlyk wanneer het de Troon betreft, zulks men alsdan alles waagt om die te beklimmen. Indien men Aureng-Zeb by eenige VorstenGa naar margenoot+ vergelyken wilde die met luister in Europe geregeert hebben, geloovenwe niemandt beter te konnen verkiezen dan Paus Sixtus de V.; want Aureng-Zeb die niet op den Troon geklommen was, dan openbaare blyken geevende dat hy 'er afstant van deed, en dat hy geduurende eenigen tydt een afgezondert leven geleid had, dus wierd Sixtus mede niet tot het Pausschap verheven, dan met voorgeeven dat hy 'er onbequaam toe was, en met al den tydt van zyn Kardinaalschap in een enge eenzaamheit door te brengen, alhoewel in 't midden van Rome. Aureng-Zeb scheen waarlyk mede niet wien hy was, dan na dat hy zich in 't Ryk verheeven zag, of ten minsten in dien tydt, dat zyne Broeders hem niet meer dan flaauwelyk de Kroon betwisten konden, en dat hy verzeekert was, die machtig te worden. Dus scheen Sixtus insgelyks niet wien hy was, en echter zodraa hy den driedubbbele gekroonde Myter op zyn hoofdt zag, stond de Waereldt niet weinig verwondert, aanstonds zodanig een groote verandering in zyn persoon te zien. Beide hebben ze een bloeiende Staat bestiert en bezeeten; zy zyn van hun Volk en van hunne nabuurige Vorsten geëert en gevreest geweest, | |
[pagina 11]
| |
alhoewel zy beiden streng waren, en veele zaaken uitvoerden, die in zich zelven aangemerkt, niet al te loffelyk waren; nochtans hebben ze niet nagelaaten de een als den anderen zich een onsterffelyke glori verworven te hebben. Aureng-Zeb heeft wel groote overwinningen behaalt, 't welk Sixtus niet had gedaan: maar men moet deswegen aanmerken, dat de eerste meer dan twee en veertig jaaren geregeert heeft, daar de andere niet dan vyf jaaren het Pausschap bekleedde; 't welk een groot geluk voor veele Italiaansche Prinsen was, en noch voornamentlyker voor Spanje, alzoo het Koningryk Napels mogelyk den Paus ten deel zoude gevallen zyn, indien hy langer geregeert hadt; want hy niet min begeerig was zich 'er meester van te maaken, dan Aureng-Zeb was om dat van Golcondo aan zynen Staat te voegen, wegens de ryke Diamantmynen aldaar te vinden. Overzulks indien de Paus noch eenige jaaren geleeft had, hy mogelyk niet min in zyne onderneeming zoude gelukkig zyn geweest, dan Aureng-Zeb in de zyne was. Ga naar margenoot+ Bezwaarlyk is 't te zeggen of de begeerte van te sterven of te regeeren, die byna alle de Vorsten van 't Oosten bezitten, die eenig recht tot de Heerschappy meenen te hebben, een gevolg van de strengheit en fierheit der Koningen is, onder wiens beheersching dien Landaart genoodzaak te leeven zy, of zoo deeze strengheit die de Koningen blyken laaten een gevolg is van een onverzaadelyke begeerte om te regeeren, die de Prinsen bezitten als onder hunne gehoorzaamheit staan. Onbekent is 't of de Vorsten wegens de onstandvastigheit wreed en bloedtdorstig zyn, en hoe weinig genegenheit hunne Onderdanen voor hun hebben; of indien hunne Onderzaten zoo onstandvastig zyn, en zoo weinig liefde voor hun hebben, naardien zy zich zoo wreed en bloeddorstig toonen. Eenige zullen zeggen, hoe konnen zy met zodanige Onderdaanen zacht en minzaam handelen, als een Volk 't welk geduurig tot muitery geneegen is? Maar andere zullen wederom zeggen; hoe zou men zich konnen onthouden te arbeiden om zich de Heerschappy van zodanige Prinsen te onttrekken, die niet dan naar bloedt haaken, en hoe zou men hun overzulks konnen beminnen en hun getrouw zyn? Het schynt dat men hier op zoude antwoorden, dat de weinige waare en oprechte liefde, die de Oostersche Volkeren gemeenlyk voor hunne Koningen bezitten, het uitwerkzel van de fierheit en strengheit der eerste Vorsten is die geregeert hebben, en wiens Tiranny zodanig een indruk op 't gemoedt der Volkeren gegeeven heeft, dat ze vervolgens alle andere Vorsten als Tirannen hebben aangezien; overzulks de opvolgers deezer Vorsten zyn verplicht geworden, om de quaade gevolgen af te weeren als deeze indrukzelen konden veroorzaaken, die het gedrag hunner Voorzaten op 's Volks gemoedt hebben gewrocht, den zelfden weg in te slaan; te weeten, van hunne Onderdanen als Slaven te handelen, en hun altoos in vrees te houden, met hun streng en Tirannig voor te komen, gelyk hunne Voorzaten waren. Dus is dan de strengheit der eerste Vorsten de oorzaak van 't mistrouwen en de vrees in 't gemoedt der Onderdanen geweest, en dit wantrouwen en deeze vrees der Onderzaten hebben vervolgens de strengheit der Vorsten veroorzaakt. Behalven dat zyn de Oostersche VolkerenGa naar margenoot+ in 't algemeen traag van aart, en meer dan andere Natiën tot een wellustig en vermaaklyk leven geneegen, en bygevolg zyn zy min vermogende tot een waare en bestendige deugdt, die niet min aan een goed Onderdaan dan aan een groot Vorst noodig is; want alzoo 'er veel wysheit en verstandt noodig is, om te weeten wel en naar behooren te beveelen: word 'er ook niet min van een ieder vereischt, hoe men verplicht te gehoorzaamen zy; en niet min is 'er zodanig een groote ziel in een trouw Onderdaan noodig, dan 'er in een goed Vorst behoorde te huisvesten. Maar schoon 'er wegens de quaade gesteltheit in den aart der Onderdanen niets te duchten was, zouden echter eenige Vorsten, om zoo te zeggen, genoodzaakt zyn wreedt te moeten wezen, wanneer het Volk niet in de achting bleef, die zy hunne Koningen verschuldigt zyn, overmits zy hun voor waare goede Vorsten kenden, en bygevolg hunne achting dubbel waardig; of nademaal zy weeten dat ze wreed zyn, en dierhalven te vreezen; overzulks veele Oostersche Vorsten ook geen genoegzaame bequaamheit hebben, om hunne Onderzaten in hun plicht te houden; want zy doorgaans te streng zyn, en zich van Tiranny en wreedheit bedienen. De Staten en 't Ryk van den GrootenGa naar margenoot+ Mogol breiden zich ten Oosten tot aan geene zyde van den Ganges uit; ten Zuiden worden ze door den Oceaan bepaalt; ten Westen, door Macran en Candabar, en ten Noorden door Tartarië. De twee voornaamste Steden van dit Ryk zyn Agra en Delli, die beide den tytel van Hoofdtsteden voeren. | |
[pagina 12]
| |
Volgens onze gedachten zou men mogen zeggen, en zonder eenig vermoeden van zich daar in bedrogen te vinden, dat de Staten van den Grooten Mogol de aller rykste van den ganschen Aardbodem zyn; want niet alleen brengen 'er alle Volkeren van Europe, maar ook die van Asië hun goudt en zilver, om 'er andere Koopmanschappen voor te ontfangen; zoo dat dit Ryk als een soort van zwelgkolk is, waarin alle des waerelds rykdommen worden geloost, en nooit wederom uitgeworpen worden: maar gelykzaam in smooren. |
|