Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijLII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 184]
| |
97
HONNEURS FUNÉBRES, rendus aux GRANDS, du Perou apres leur mort.
B. Picart. sculp. dir. 1722.
Maniere D' ENSEVELIR les GRANDS, du Perou. | |
[pagina 185]
| |
bepaalden. Dit waren de eenigste en zekerste tekenen die zy hadden om de punten van den Zonneloop te bepaalen, en zy verbonden dezelve aan geene zekere Dagen noch Maandt waarin die voorkoomen; alzoo zy de Maanden reekenden by Maaneschynen en niet by Dagen, gelyk wy in 't Vervolg zien zullen. Zy maakten hunne Jaaren van twaalf Maaneschynen; maar zy hadden 't verstandt niet van die met het Zonnejaar overeen te brengen, 't welk elf dagen langer is: zodanig dat zy, om hunne rekening goed te maaken, ten opzigte van de Zonnestanden, genoodzaakt zyn hunnen toevlucht tot de beweging der Zonne te neemen. Op deeze wyze is 't, dat zy 't eene Jaar van 't ander onderscheyden, en dat zy het Zonne-Jaar gebruikten, zoo dikwils als men bedagt wierdt om de Landen te bezaayen. Eenige Schryvers hebben voor waarheit verhaaldt, dat zy gansch niet onbewust waren van de reekening deezer tweederlei Jaaren te vereenigen; doch het is te vermoeden dat zy zich grootelyks vergist hebben: dewyl als de Indianen deeze uitreekenïng wisten, zoo zouden zy zekerlyk de Zonnestanden door de dagen der Maanden aangeteekent hebben, waar in zy komen, en geenszins noodig geweest zyn, die Torens te bouwen noch zoo veele moeite aan te wenden om de Zon te zien op en ondergaan. Dat meer is, zy wisten ook van de Equinoctiën, of Nacht-en Dag-eveningen, op welken tyden zy groote Plechtigheden bedreeven. In de Equinoctiën van Maart, hielden de Inwooners van Cusco hunne inoogsting van het Maïz, en waren onder elkander vrolyk, voornamelyk te Collcampara, als de Tuin der Zonne zynde. Maar in die van September vierden zy eene der vier voornaame Feesten. Om nu deeze Equinoctie insgelyks te bepaalen, hadden ze eenige kostelyke en konstgewerkte Zuylen, in 't midden der Plaatsen voor den Zonne-Tempel opgerecht. Hunne Priesters vergaderden aldaar dagelyks, wanneer de tyd der Equinoctie naderde, en naamen naauwkeurlyk op de schaduw deezer Pylaaren acht. Dezelve stonden kringsgewyze geplaatst, en uyt deszelfs middelpunt trokken zy een Linie van 't Oosten naar 't Westen; zy hadden na lang onderzoek uitgevonden, waar zy hun juiste punt moesten zoeken, en door de schaduwen, die de Pylaar op de Linie maakte, wisten zy van het naderen of afwyken der Equinoctiën te oordeelen. Indien sedert den opgang tot den ondergang der Zonne de schaduw rondom de Pylaar ging, en op den middag geene schaduw altoos gezien wierdt, hielden zy dien dag voor het grootste Equinoctium. Alsdan schikten zy deeze Pylaar met Bloemen en welriekende Kruiden op, en stelden boven op dezelve de Zonnewagen of Throon, waarop zy zeggen, dat de Zon den ganschen dag met al haar licht gaat zitten, en zich Lynregt op deeze Pylaaren nederzet. Ook bidden zy de Zon op dien dag veel vieriger aan, en met grooter betuiging van blyschap en genoegen dan ooit; zy deeden haar ook kostelyke geschenken van Goudt, Zilver, Edelge steenten en van andere dingen van groote waarde. Hier staat noch aan te merken, dat naar maate dat de Koningen Yncas Landschappen bemagtigden, de Amautas, zynde hunne Filozoofen, door nieuwe ondervinding leerden, dat hoe nader zy de Equinoctiale Linie naderden, hoe minder schaduwen de Pylaaren op den vollen middag maakten: waarom den geenen die te Quito waren opgeregt, of in de nabuurschap der Stadt tot aan den Oever der Zee, het meest geacht wierden, om dat de Zon aldaar lootregt met haare straalen op nedervalt, en bygevolg geene schaduw op den middag geeft. Deeze zelfde reden deedt hen deeze Pylaaren meer achten dan de anderen, en gelooven dat de Zon geen aangenaamer rustplaats vindt dan deeze, dewyl die, volgens hun zeggen, vermaak schept op dezelve regt overend te zitten, in plaats dat ze op alle de andere niet dan op zyden zich nederzet. Wat nu eindelyk hunne Jaarboeken enGa naar margenoot+ Gedenkschriften betreft, zullen we ons alhier van de eigen woorden van Garcilasso bedienen. Zyn verhaal schynt zeer naaukeurig, en mogelyk zal het veel in kracht verminderen door het zelve in een andere taal, en met andere spreekwoorden uit te drukken, die dikwils om het een hedendaagsche styl te geeven, den Schryver meer of min doet zeggen, dan hy zelfs heeft gemeendt. ‘Wanneer de Indianen hunne rekeningenGa naar margenoot+ zullen maaken die zy met het woordt Quipu, 't welk knoopen of knoop beteekent, en voor de reekening zelfs genomen wordt; om dat de knoopen in allerlei zaaken gebruikt wierden, zoo gebruikte men daar toe gesponnen gaaren, of draaden van allerlei kleur; want sommige waren van een, andere van twee, drie, en meer kleeren. Ieder kleur effen of ge- | |
[pagina 186]
| |
mengdt, hadt zyne byzondere beteekenis. Deeze snoeren, bestaande van drie of vier getwynde draaden, zoo dik als gemeen bindgaaren, en drie vierendeel van een elle lang, waren geregen in een anderen draadt, op de wyze byna als franje. Uit de kleur van ieder draadt wist men van den inhoudt te oordeelen; als by voorbeeldt, het Geel beteekende Goudt, en 't Witte Zilver, maar het Rood Krygshelden, enz. Wanneer zy eenige zaaken wilden beteekenen, waar van de kleuren niet zeer aanmerkelyk waren; stelden zy die elk naar haaren rang, beginnende van de voornaamste tot de geringste; gelyk by voorbeeldt, wanneer het de Gewassen van Kooren en Peulvrugten betrof, zouden zy het eerst de Tarwe, daar na de Rogge, Erreten, Boonen, en Geerst ingesteld hebben. Insgelyks als zy rekenschap van Wapenen wilden doen, lieten zy de geene die als de edelste geacht wierden, voorgaan. Indien zy een optelling van hunne Onderdanen wilden doen, begonnen zy met de Inwooners van ieder Stadt; daarna van elke Provincie. Op den eersten draadt telden zy de Oude Lieden van zestig Jaaren, en daar boven, op den tweede die van vyfrig, op den derden die van veertig, en zoo met de andere, afdaalende van tien tot tien tot Zuigelingen toe. Insgelyks reekenden zy het getal der Vrouwen naar haaren ouderdom in dezelve orde. Door eenige deezer dikker draadjes liepen weder andere geheel dun, en van dezelve kleur, die scheenen uitgezondert te zyn van de algemeene regelen; als by voorbeeldt, de kleine draadjes, die men aan den snoer van de Vrouwen zag, of die der Mannen van zulk of zodanig een Ouderdom, beteekenden het getal der Weduwen en Weduwnaaren, van dat Jaar en 't geen dezelven aanging; want deeze Reeken- of Gedenkschriften strekten alleenlyk voor een Jaar. Ga naar margenoot+ Men onderhield altoos naaukeurig in deeze Koorden of Draadtjes de orde der eenheit; als of men zeide eeu, tien, hondert, duizend, en tien duizend: doch zelden gingen zy verder dan honderdduizend, dewyl ieder Stade zyne bezondere telling of uitreekening had, en elke Hoofdstadt zyne Provincie, zoo klom het getal nooit hooger, echter konden zy wel meer als een honderd duizend tellen, alzoo hunnen Taal zulks genoeg konde uitdrukken. Ieder getal dat zy by de noopen in draadjes telden, wierdt van het andere gedeeld, en de knoopen van elk getal hingen af van een, gelyk die van een halssnoertje, 't welk des te gemakkelyker konde geschieden, dewyl zy nooit boven negen gaan, zoo min als de eenen, of de tienen enz. Zy stelden altyd het grootste getal, zynda een tien duizendtal boven aan de draadjes, en wat lager een duizend, en zoo voorts met de andere. De knoopen van ieder draadt, en van elk getal, waren elkander even gelyk, en geplaatst op zondanig een wyze als een goed Rekenaar zyne talletteren zal plaatsen om een grooter somme op te tellen. Onder de Indianen waren eenigen aangesteld tot bewaaring deeze Quipus, ofGa naar margenoot+ geknoopte snoeren. Deeze wierden Quipucamayu genoemt, 't welk beteekent een die met de rekeningen gelast is. Het getal deezer Quipucamayus of Rekenmeesteren moest geschikt worden naar de meenigte der Inwooners van alle de Steeden der Provincien: hoe klein een Stadt ook waare, moesten 'er vier van hun aangesteldt zyn, en aldus tot twintig of dartig. En naardien zy alle maar een en 't zelfde Register hebben, en by gevolg niet meer dan een Rekenmeester noodig hadden, zoo wilde de Ynca echter, dat 'er verscheidene in elke Stadt waren, om aan alle bedrog en list den weg af te snyden, vast stellende, dat zoo zy weinig in getal waren veel lichter elkander zouden konnen verstaan, dan zy veele waren, en dat zy bygevolg alle getrouw, of alle schuldig aan eene en dezelve misdaadt moesten zyn. Zy stelden ook alle de inkomsten by knoopen, die de Yncas jaarlyks ontfingen;Ga naar margenoot+ men zag 'er mede een Lyst der Krygslieden, en van de geenen die in den Kryg gesneuveldt weren, insgelyks van Kinderen die gebooren wierden, en der geenen die in dat Jaar stierven. Ook wierdt het getal der Veldslagen, Schermutselingen, en Gezandschappen wegens den Ynca, en Oorlogs-verklaringen des Konings opgeteekent: maar dewyl men door de knoopen den Inhoudt der Gezandschappen, noch der Historische gevallen niet konde uitdrukken, hadden ze noch zeekere andere teekenen, waarby zy de Gedenkwaardige Heldendaaden, de Gezantschappen, en de gevoerde Oorlogen, Vrede-Verklaringen enz wisten te onderscheiden: De Quipucamayus leerden den voornaamsten Inhoudt van buiten, en leerden ze aan anderen by Overlevering; dit geschiedde byzonderlyk in de Steden of | |
[pagina 187]
| |
Provincien, alwaar die zaaken voorgevallen waren, en de gedachtenis van dien beter dan in eenigen anderen oordt bewaardt wierden. Zy bedienden zich ook van een ander middel, om aan de Nakomelingen de gedenkwaardigste zaaken over te laaten. De Amautas stelden die op in Onrym, en bragten die heel kortelyk in de gedaante van Verdigtsels te voorschyn; opdat de Vaders die aan hunne Kinderen, in de Burgers der Steden aan de Landlieden zouden vertellen; en opdat, aldus over gaande van jaaren tot jaaren van den een op den anderen, niemandt mogte gevonden worden die daar van onbewust bleef. Zy wisten ook een fabelagtigen en oneigentlyken zin aan hunne Geschiedenissen van hun Landt te geeven. De Aravicus of Poëten onder hen, stelden ten dien einde korte vaersen of gedigten op, waarin geheel kortelyk de gansche Historie van een Gezandschap, of het antwoordt des Konings vervat was; en op deeze wyze drukten zy uit, al het geene zy door hunne knoopen niet konden doen begrypen. Zy zongen gemeenlyk deeze Gedigten in hunne Zegepralingen, en aller Plechtigste Feesten, op de Krooning hunner nieuwe Yncas, en in meer andere Plechtigheden die zy waarnamen. Wy eindigen dan hier mede 't geen wyGa naar margenoot+ van de Godsdienstige Plechtigheden der Peruanen, en van al 't geene daar toe eenige betrekkinge konde hebben, te zeggen hadden; waarmede wy dit verhaal of de Verhandeling van de Godsdienstige Plechtigheden en Gewoonten der Amerikaansche Volkeren besluiten. |
|