Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijL. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 180]
| |
stelde hen weder in de handen hunner Bloedvrienden. Alsdan gingen de Nieuwgetrouwden naar 't huis van des Bruigoms Vader, en de Bruiloft duurde drie of vier dagen, of langer zoo 't hen goeddacht, en bestondt onder alle hunne wederzydsche naaste Bloedvrienden. Deeze Dochters aldus getrouwt, wierden in 't vervolg wettige Vrouwen genoemt, of wel van de handt des Yncas verkregene Vrouwen; welke benaaming haar des te meer deedt eeren. De Ynca die van zyn Geslacht dus uitgetrouwt hebbende, trouwden de Hofdienaren daar toe afgezonden, op dezelve wyze de overige Jongelingen van de Inwooners der Sradt, de verdeeling der Wyken in agt noemende, die men Opper-Cusco, en Neder-Cusco noemde. De Bloedvrienden schonken alle de Meubelen en Huisçieraaden; een ieder bragt wat byzonders aan, 't welk zy stiptelyk onder hen naarvolgden, zonder in hunne Huwelyken eenige Offerhanden of andere Plechtigheden in 't werk te stellen. Ga naar margenoot+ De Landvoogden en de Curacas waren uit hoofde van hunne bediening verpligt, op gelyken wyze de Jongelingen en Jonge Dochters in hunne Provincie uit te trouwen. Zy moesten in Persoon deeze plechtigheden als Heeren en Vaderen des Vaderlandts bywoonen. De Gildens van ieder Stadt waren belast het huis der Nieuwgetrouwden onder de Burgers te bouwen, en de naaste Bloedvrienden verstrekten het Huisraadt voor haare Huishouding; die van eene Provincie of Stadt waren, mogten in geen andere trouwen: maar moesten zich in hunne eigen Stadt verbinden, en onder die van hunne Namaagschap, gelyk de aloude Geslachten Israëls, 't welk dus uitdrukkelyk geschiedde, om de Natiën noch Familiën niet onder elkander te vermengen. Nochtans zonderden zy de Zusters uit. Alle de Bewooners eener Stadt of van een Provincie, noemden zich Bloedvrienden te zyn, doordien zy van een zelvige Natie waren en eene taal spraaken. Het was hun verboden in een andere Provincie of Stads of van de eene Wyk in de andere te gaan woonen, overzulks zy zich buiten hunne Broederschappen der Burgery niet vermengden. Behalven dat waren 't de Gildens, die de beschikking der Huizen hadden, overzulks zy niet dan eens veranderen mogten, 't welk echter buiten hunne Wyk niet zyn mogt, en met bewilliging hunner Maagschap. De Erfgenaam van de Kroon trouwdeGa naar margenoot+ met zyn eigen Zuster, een gewoonte op de Voorbeelden van de Zon en den eersten Ynca gegrondt: ‘want men verhaalt dat dewyl de Zon de Maan getrouwt heeft, en zelfs zyne twee eerste Kinderen, zoo was het ook billyk, dat men deeze gewoonte omtrent de oudste Kinderen der Koningen waarnam. Men zegt ook dat het Bloedt van de Zon met dat der Menschen niet mag vermengt worden; dat het Koninkryk eigentlyk den Erfgenaam toebehoort zoo wel aan Vaders als aan Moeders zyde, en dat hy anderzins van zyn recht vervallen zou; want men zeer streng op 't recht der Kroonerving stondt. De oudste der Broederen was de Erfgenam van de Kroon, en trouwde met zyne eigen Zuster van Vader en Moeders zyde; maar indien 'er geen wettige Zuster was, trouwde hy met de naaste Bloedvrindinne van 't Koninklyk huis, ten zy dat zy zyne Nichte, Zuster, of Moey was; en deeze Bloedvrindin konde Erfgenaam van de Kroone by gebrek van Mans ooir, gelyk in Spanje, worden. Indien de Prins geene Kinderen by zyne oudste Zuster kreeg, trouwde hy met de tweede, of wel de derde, tot dat hy kinderen hadt. De Vrouw waar mede hy wettelyk trouwde, werdt de Coya genoemt, 't welk Koningin of Keizerinne beteekent: behalven hunne wettige Vrouw, hadden de Koningen noch gemeenlyk verscheidene Meestressen, waar van eenige van vreemde Natie, en andere van hunne Nabestaande tot in den vierden graat waren, en zelfs noch verder. De Kinderen die de Yncas by de vreemde Vrouwen teelden, wierden slegts als bastaarden aangezien, schoon men dezelve echter eerbiedigheit bewees, nademaal zy van Koninklyken Geboorte waren; doch minder dan aan de wettige; alzoo de wettige als uit Goden en de andere als uit Menschen geteelt, geëerd wierden.’ Purchas verhaalt, op 't getuigenis der Spaansche Schryveren, dat de Bruidegom zyne Bruidt van haar huis gaat afhaalen, en haar de Otoia aantrekt, zynde een soort van een schoen. Indien de Bruidt noch Maagdt was, is de schoen van wolle; maar Weduwe zynde uit een soort van riet gemaakt. De Koninklyke kleeding van den Ynca vereischt hier eene byzondere uitlegging. Zie hoe de Schyver van de HistorieGa naar margenoot+ der Yncas ons die beschryft. De Ynca droeg ‘gemeenlyk een soort van een koord op 't hoofdt, die men Auta noemt, omtrent een | |
[pagina 181]
| |
duim breet en van gedaante byna vierkant, zynde drie of vier maal om 't hoofdt gewonden met gekleurde randen, strekkende van de eene slaap des hoofdts tot de andere. Zyn Kleedts was gelyk een Kamizool, tot op de kniën hangende, by hun Vncu genoemdt, en door de Spanjaarden Cusma geheeten. In de plaats van een Mantel droegen zy een soort van overrek, Yacola genoemdt. De Geestelyke Dochters maakten ook voor den Ynca een soort van een vierkante Beurs, die hy aan den gordel droeg, gehegt aan een koord zeer keurlyk gewerkt, en twee vingeren Breed. Deeze Beurs, Chuspa geheeten, diende alleen om 'er het kruydtGa naar voetnoot(a) Cuca in te doen, 't welk de Indianen te kaauwen gewoon zyn, en toen noch zoo gemeen niet was, als nu, alzoo zulks alleen den Ynca geoorlofdt was te eeten, of die van zyne Bloedverwanten en aan eenige Curacas, waar van de Koning jaarlyks eenige korven vol, als een byzondere Gunstbewys, aan hun zondt. Ga naar margenoot+ Van 't Huwelyk zullen wy overgaan tot de gewoontens de Kinderen en hunne opvoeding betreffende. ‘Ga naar voetnoot(b) De Jncas rechtten groote Feesten aan en ongewoone Vreugdebedryven, wanneer hunne oudste Kinderen gespeendt wierden; om dat het recht van Eerstgeboorte voornaamelyk der Zoonen in groote achting by den Yncas was, en in navolging van dien onder alle zyne Onderdanen: maar zy bedreeven weinig vreugde met hunne Dochters of jonger Zoonen. De Kinderen wierden op hunne twee jaaren gespeendt, en voor de eerste reize het hair afgesneeden, waarmede zy gebooren waren; want voor dien tydt wierd 'er niet aangeraakt, noch zy kreegen ook niet eer hunnen naam. Wanneer men deeze Plechtigheit moest te werk stellen, vergaderden alle de Bloedvrinden ten dien einde byeen, en de geene die men tot Peter verkooren hadt, gaf de eerste Schaarsneede aan 't jonge kindt;Ga naar voetnoot* ik zegge Schaarsneede by aldien men 't zoo noemen mag: zynde, een zeker soort van scheer-Instrument, gemaakt van Vuursteenen, waarmede zy zich daar toe bedienden, zynde toen de Indianen de uitvinding van Schaaren, waar van wy ons bedienen, noch niet bekendt. Na de Peter volgden de anderen op hunne beurt, en elk na zynen Ouderdom, of Waardigheit, snydende des Kinds hair, 't welk zoodra niet verricht was of zy gaven alle met eenparige overeenstemming het Kindt zynen naam, en booden de Geschenken aan die zy medegebragt hadden; sommige Kleederen, andere Vee, weder andere Wapenen van allerlei soort, en noch andere eenige Goude en Zilvere Vaten, bequaam om uit te drinken; 't welk echter niet aangeboden wierdt, als aan die van Koninklyke afkomste waren; alzoo die van geringe geboorte zich 'er niet van konden bedienen, als door een byzonder voorregt. Na dat zy deeze Geschenken gedaan hadden, dronken zy zich dronken; want anders zoude het Feest zynen eisch niet hebben gehad; en men danste en zong tot in den middernacht. Dit duurde drie of vier dagen, meer of min, na dat het Kindt veele ryke Bloedvrienden hadt. Zy namen dit waar als den Erfprins gespeend en hem het hair afgesneden wierd; met dit onderscheid alleen dat de Plechtigheit Koninglyk was, en dat zy den Opperpriester der Zonne tot Peter gesteld hadden. Alsdan quamen alle de Curacas van 't Ryk, in Persoon of door hunne Afgezanten, op dit Feest, 't welk niet minder dan twintig dagen duurde, brengende groote Geschenken van Goud, Zilver, Edelgesteente aan den Prins, en van het beste dat zy in hunne Provincie hadden. Dewyl nu alle Onderdanen gaarne hunnenGa naar margenoot+ Overheden opvolgen, insgelyks deeden de Curacas, en in 't algemeen alle die van Peru die groote vreugde bedreeven, een ieder naar zyne gelegenheit, rang, en Waardigheit; alzoo het een hunner plechtelykste Feesten was. Zy bragten hunne Kinderen zoo min tederlykGa naar margenoot+ op, als hen mogelyk was, 't welk in allerlei soort, van grooten zoo wel als kleinen, Koningen als Onderdanen en geringen, waargenomen wierdt. Zoodra als het Kindt in de Waereldt gekomen was, waschten zy het met koudt water, en wonden, aldus kout in zyne luieren, 't welk men eerst eenigen tydt alle morgen deed, na dat men alvoorens het water noch hadde laaten koelen. Indien een Moeder haar Kindt ongemeen wilde lief koozen, nam zy 't water in haaren mondt, en spoot het over 's Kindts gansche lichaam, uitgezondert op den kruin des hoofdts, daar zy nooit aanraakte. Wanneer men dit Volk vraagt, wat hen daar toe verpligtte, antwoordden zy; dat zy zulks met voordagt deeden, om hunne Kinderen aan koude en | |
[pagina 182]
| |
ongemakken te gewennen, en hunne Leden den sterker te doen worden. Zy lieten wel drie maanden verlopen eer zy hen de Armen bewonden, omdat zy zeggen dat zulks hen verzwakt. Dat meer is, zy hielden hen geduurig in de wieg, zynde een soort van een rustbank met vier Pooten (gelyk men in 't AfbeeldzelGa naar voetnoot* zien kan) waarvan de eene iets korter dan de overige is, op dat de rustbank te gemakkelyker zoude konnen bewoogen worden. Het bedt, waarop men het Kindt legt, is een soort van dik matwerk van touw gewrocht, waarop men het Kindt aan wederzyde van de wieg vast maakt, om niet te konnen afvallen. Ga naar margenoot+ Wanneer de Kinderen zuigen moesten en zelfs op alle andere tyden namen de Moeders die geenszins in haare armen, omdat zy 'er, volgens haar zeggen, aan zoude gewennen, en om dat men de Kinderen gemakkelyker in de wieg kan laaten leggen. Evenwel als zy het oordeelden noodig te zyn, dat men die opneeme, maakten zy een hol in de Aarde, waarin zy hen tot aan den middel overend neder zettende, een deel wolle goed rondom 't lyf deeden, om den grondt zachter te maaken, geevende hen ook verscheiden speelgoedt om mede te speelen, zonder hen nooit in de armen te neemen, al was het schoon een Kindt der Grootste van 't Landt. Wanneer eene Moeder haar Kindt te zuigen wil geeven, gaat zy 'er boven over heen leggen, doch zy laaten het maar driemaal 's daags zuigen, 's morgens, 's middags en 's avonds; buiten dien tydt zullen zy het Kindt nooit de borst geeven; ja zy zullen het liever laaten schreeuwen, als het den ganschen dag door, aan de borst te gewennen. Alle de Vrouwen des Landts volgen deeze gewoonte, voor reden geevende, dat zulks hen morsig maakt, en veel braken onderworpen is; dat zy vraaten worden, wanneer zy groot geworden zyn, en dat de ondervinding dit leert, door 't voorbeeldt der Beesten zelfs, die hunne jonge slechts op zekere uuren des daags zuigen, en niet den ganschen dag en nacht. Hoe groot een Vrouw van Staat het ook zyn mag, brengt de Moeder altoos haare eigene Kinderen op, en besteedt die nooit ter Minne, ten ware eenige byzondere onpasselykheit haar daar toe verpligtte: zoo lang zy haar Kindt liet zuigen, onthield zy zich van de bywooninge haares Mans, om haar zog niet te bederven, 't welk de Vrucht een teering veroorzaaken kon. Naar maate dat het Kindt in wasdom toenam,Ga naar margenoot+ deedt men het lichaam door de menigvuldige oeffening en vermoeidheden kragtiger worden. In 't vervolg stelde men het zelve in handen der Amautas, 't welk Philosoofen en Leeraaren van Peru waren. Deeze Amautas oeffenden de Zeden der Jeugdt, onderweezen hen in de Plechtigheden, en Voorschriften van den Godsdienst, insgelyks in de Wetten des Ryks, en in 't geen wy elkander verschuldigt zyn. Men queekte de Kinderen aan, byna en zodra zy uit de wieg quamen; zes of zeven jaaren oud zynde, gaf men aan hun eenige bedieningen; doch altoos met hunne jaaren overeenkomende. Eindelyk men vermydde onder hen alle leedigheit, en onwerkzaamheit, met zodanig een vlyt, dat de meest verlichtste Volkeren daar door beschaamt moeten worden. Ook vermydde men niet min de bezigheit in overdaat, zynde veel gevaarlyker dan de leedigheit, die voornemens is de Zinnen te behaagen en de ydelheyt te voeden, en die geen ander wit heeft dan het vermaak weder op te wekken naar maate dat het vermindert, en tot het laatste oogenblik des levens den Geest in een geduurige bezigheit onderhoudt, zonder dat die eenige vrugte van zyne werken kan voortbrengen, noch een enkel overblyfsel daar van toonen. |
|