Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
XLIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 178]
| |
schuif-of-draaideur noch Spreekkamer; en men verzeekert ons, dat deeze beveelen met de uitterste achtgeeving waargenomen wierden, en dat de Wet de zodanige strafte, die een inbreuk aan de getrouwheit deeden, als zy aan de Zon schuldig waren, en met de grootste gestrengheit wierdt uitgevoerdt. Laat ons Garcilasso eens hooren,Ga naar voetnoot(a) ‘indien onder een zoo groot getal Geestelyke Dochteren eene gevonden wierdt, die tegenGa naar margenoot+ haare eer quam te zondigen, is 'er een Wet die beval; dat zy moest levendig begraaven, en haaren Minnaar opgehangen worden: maar nademaal men het te gering oordeelde, slegts eene Man te doen sterven, wegens eenen zoo groote misdaadt als deeze van een Dochter aan de Zonne hunne Godheit, en Vader hunner Koningen toegeheiligd, te schenden, zoo wierd daar en boven by dezelve Wet bevoolen, dat behalven den Schuldigen, ook zyne Vrouwe, Kinderen, Dienaaren, Bloedvrienden, en wat meer is, alle de Inwooners van de Stadt waarin hy woonde, gezamentlyk de straffe daar van moesten dragen.Ga naar margenoot+ Ten dien einde moest die Stadt verwoest worden, en tot een puinhoop gemaakt; zodanig dat haare gansche uitgestrektheit geheel woest, verlaaten, vervloekt en uitgeslooten wierdt, tot een teeken dat zodanig een Stadt een dus schandelyken en verfoeyelyken Zoon hadt voortgebragt. Zy trachtten ook om te beletten, dat deeze Grondt door niemandt, zelfs door geene Beesten, zoo 't mogelyk waare betreeden, wierde. Deeze Wet wierd echter nooit uitgevoert, dewyl 'er nooit iemandt in dit Landt aan deeze misdaad is schuldig bevonden. Diergelyke Kloosters, als die van Cusco,Ga naar margenoot+ waren 'er in de voornaamste Provinciën des Ryks opgerecht: maar men ontsing in dezelve, ‘allerlei soort van DochterenGa naar voetnoot(b) 't zy die van Koninklyken Bloede waren, en wettig geboorne, of niet, en uit vreemden Bloede gesprooten. Men nam ook noch by groote gunst in dezelve, de Dochters der Grooten des Landts, en zelfs wel die der minste Burgeren, indien zy maar schoon waren; ‘want onder deeze voorwaarde wierden zy geschikt om Dochteren der Zonne, of Meesteressen van den Inca te zyn: men bewaarde haar met dezelve zorgvuldigheit, als de Vrouwen aan de Zon toegeheiligdt. Zy hadden, gelyk de andere, Staatjuffers, die haar dienden, en wierden op kosten des Konings onderhouden, om dat zy zyne Vrouwen waren. Wat meer is, zy hielden zich gewoonlyk bezig, gelyk de Maagden der Zonne, met Spinnen en een meenigte van Tabberden te maaken voor den Persoon van den Inca. Deeze deelde van alle de kleederen, en andere zaaken die zy gemaakt hadden mede, aan alle die van zynen Bloede waren, aan de Curacas, de Doorluchtigste Veldheeren, en alle die hy wilde begunstigen, zonder dat de regtvaardigheit of welgevoegelykheit hem zulks belette; om dat deeze kleederen door zyne eigene Vrouwen, en niet door de Vrouwen der Zonne, en te gelyk voor haar zelve en voor zyn Vader gemaakt waren. Deeze Vrouwen hadden haare Mamacunas gelyk die van Cusco, en om kort teGa naar margenoot+ gaan, bestondt het eenigste onderscheit daarin, dat die van Cusco wettig moesten zyn, van Koninklyken Bloede, en altoos opgeslooten leeven, noodwendige voorwaarden, om Vrouwen der Zonne in plaats dat men in de overige huizen des Ryks, Dogteren van allerlei soorte ontfing, indien zy slechts schoone Maagden waren, om dat men dezelve aan den Yncas toewydde, aan wien men haar terstond op zyn eerste verzoek overleverde, en indien hy haar naar zynen zin bevondt, hieldt hy die voor zyne Meestreffen’. Deeze Huizen waren dan rechte Serrails, op de wyze der Oosterlingen. ‘De geenen die op de Eerbaarheit van Vrouwen der Incas toeleiden, wierden alzoo zwaar gestraft als de Maagden aan de Zon toegewydt. De Wet beval het dus, nademaal de misdaadt even groot was. De Dochters die men eens tot Meestressen des Konings verkooren had, en dieGa naar margenoot+ eenige ommegang met hem hadden gehad, konden niet weder naar huis keeren; maar dienden in 't Paleis voor Staatjuffers of Kamenieren der Koninginne, tot dat men haar verlof gaf, om weder naar hun Landt te vertrekken, alwaar zy van weldaaden en rykdommen voorzien, met een Godsdienstige eerbiedt gediendt wierden; om dat die van haare Natie het voor een groote eer hielden, een Vrouw des Incas te mogen hebben. Belangende de overige, die de Koning voor zyne Meestreffen niet begeerde, deeze Geestelyke Dochters bewaarden het huis zoo lang tot dat zy bejaard wierden. Na de doodt des Konings wierden zyne Meestreffen door zynen Opvolger met den naam van Mamacuna vereert, dewyl zy tot Gouvernanten zyner Meestressen geschikt waren, die zy gelyk de Schoonmoeders haare Schoondochteren | |
[pagina t.o. 179]
| |
96
MANIERE dont L'YNCAS marie CEUX de son SANG.
B. Picart delinearit 1723.
On COUPE les CHEVEUX, et on donne un NOM aux FILS de L'YNCAS. | |
[pagina 179]
| |
onderweezen’. Wy hebben alle deeze omstandigheden bygebragt, die eer zouden konnen voor een Roman of Verdichtsel dienen, dan om een Beschryving van een Godsdienst op te maaken, by aldien de Volkeren van Peru niet zelfs onder 't Getal der Godsdienstige gewoonten gesteld hadden, alles wat hunne Vorsten of Koningen betrof. Daar waren ook verscheidene Dames vanGa naar margenoot+ Koninklyken Bloede, die in haare eigen Wooningen afgezonderd leefden, en byzondere geloften van kuisheit, zonder het Klooster leven te kiezen, deeden; ‘zoo deeze al bygeval eens uitgingen, was 't slegts om de nabestaande Bloedvrindinnen te bezoeken, wanneer ze ziek geworden of in baarensnoodt waren, of haare Kinderen het hair moest afgesneden of een naam gegeeven worden. De kuisheit deezer Vrouwen, en haar eerbaar leven bragt haar in zoo veel achting, dat men haar den Geheiligden naam van Oello gaf; een naam aan haare Afgodery toegewyt. Deeze Kuisheit moesten ongeveinst zyn; want zoo tegen hare geloften bevonden wierd, dat 'er bedrog onder liep, wierd de schuldige levendig verbrandt, of in den Kuil der Leeuwen geworpen. De Weduwen gingen nooit geduurende het eerste Jaar van haaren weduwlyken staat uit. Indien zy geene Kinderen hadden, zag men haar zelden hertrouwen: en zoo zy 'er hadden, bragten zy haar gansche leven in eene geduurige onthouding door, en begaven zich nooit weder in 't Huwelyk. Deeze deugdt bragt haar by al de waereldt in een zodanige achting, dat men haar veele groote Voorrechten hadt toegestaan, en dat 'er uitdrukkelyke Wetten en beveelen waren, mede brengende, dat de Landeryen der Weduwen eerder bearbeidt moesten worden, dan die der Curacas of der Jncas zelfs’. Eer wy dit Hoofdtstuk eindigen, zullen weGa naar margenoot+ noch iet van hunne Biecht, en daar op volgende Boetvaardigheit gewaagen. Overtuigt zynde door hun gewisse, en door de reden, dat de zonden des Menschelyken Geslagts de Goddelyke strafte en wraake na zich sleepen, verbeelden zy zich dezelve misdaaden door Boetvaardigheit en Offerhanden te moeten verzoenen.Ga naar voetnoot(a) Daar waren overal Biechtvavaders in 't gansche Ryk gestelt, die de evenredigheit der Straffe met de Zonde vergeleeken en opleidden. Ook bemoeiden zich Vrouwen met deeze Godsdienstige Oeffening. In de Provincie van Collasuio ontdekte men de Zonde door 't Lot. Somtyds geschiedde zulks door 't beschouwenGa naar margenoot+ der ingewanden eens Offerdiers. Men strafte met steeningen den geenen, die zyne fouten niet openbaarden. Men biechte wanneer men wilde in gelegenheit van grooten noodt, om den Godlyken bystandt: maar de groote en plechtige Biecht geschiedde, wanneer de Jnca ziek was. Deeze deedt zyne Biecht aan de Zon, waar na hy zich waschte in eenig loopend water, zeggende tot het zelve, ontfang de Zonden die ik aan de Zon hebbe beleeden, en voert die in de Zee. Deeze Boetoeffeningen bestonden gewoonlyk in Vasten, Offerhanden, in een afzondering in de Woestyne der Bergen, in Geesselingen enz. |
|