Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXLVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 176]
| |
Vyanden te zuigen, gemengdt met den Melk daar de Natuure hen tot voedsel deezer kleine Schepselen van voorzien hadt. Deeze bloedige en wreede uitvoering droeg by de onmenschelyke Volkeren den Godsdienstigen naam van Offerhande. Zy stelden onder 't getal der Goden en huisvesten onder tenten op den top hunner bergen, de geenen die de doodt wel gemoedt of liever met wreedheit en hardigheit hadde uitgestaan. In tegendeel wierpen zy op de Mesthoop de geenen die de kragt niet hadden deeze pyn te konnen wederstaan. Ga naar margenoot+ De Volkeren van de Provincie van Manta baden de Zee aan, insgelyks de Visschen, Tygers, en Leeuwen, verscheidene andere wilde Gediertens, en een Smaragd van een ongewoone grootte, die zy voor de oogen van het Gemeen in hunne Plechtige Feesten ten toon stelden. Zy vilden hunne Krygsgevangenen, en na hunne huidt met afsche en zandt opgevuldt te hebben, hingen zy die te pronk als een Zegeteeken aan de Poorten der Tempelen hunner Afgoden. Wy zullen het verhaal van deeze vreemdigheden niet verder trekken, beducht zynde dat zulks den Lezer verdrieten mogt. Ga naar voetnoot(a) Wat nu verders de gevoelens derGa naar margenoot+ Peruanen aangaande hunnen Oorsprong enz. aanbelangt, zy zeggen ‘dat 'er op een zekeren tydt uit de Noorderlyke Deelen der Waereldt een ongemeen Man aanquam, die zy Choun noemen; dat deeze Choun een Lichaam zonder beenen of zenuwen had; dat hy de Bergen om ver wierp, de Daalen vervulde, en zich een weg door ongenaakbaare wegen baande. Deeze Choun schiep de eerste bewoonners van Peru, en wees hen tot hun onderhoudt de kruiden en vruchten aan, op 't veldt wassende. Zy vertellen noch, dat deeze eerste Grondlegger van Peru verstoord zynde door eenige bewooners van 't platte Landt, eenige landen, die te vooren vrugtbaar waren, verkeerde in enkel bar zandt, en hieldt den regen op, waardoor de Gewassen verdroogden: maar dat hy met medelyden bewoogen, eindelyk de Fonteinen weder opende, en de Rivieren vloeyen deed. Deeze Choun wierdt als een God aangebeden, tot dat Pachacamac uit het Zuiden quam; zoodat Choun op de komst van den laatsten verdween, vermits hy veel zwakker als Pachacamac was, en de mensche door Choun geschapen, in wilde Dieren veranderde. De Peruanen hadden eenige kennis van de Zondvloedt; doch men kan bezwaarlyk iets naaukeurigs daarin aanmerken, weshalven wy den Lezer naar de Historie van Ynca Garcilasso overwyzen. Wy zullen hier geen gewag maaken van de eerbiedigheit die zy den Regenboog bewyzen, noch van hun bygelovig gevoelen aangaande de Staart-Starren zynde zulks reeds te vooren door ons gedaan; noch van de voorzegginge die zy uit de droomen haalen; noch hoe zy zich verbeelden dat de Zon ondergaande, zich in Zee dompelde, haar licht en warmte verloor, het eene en 't andere weder aannam, nadat zy onder de Aarde doorgegaan was, die zy, boven op de Oppervlakte der Wateren plaatsen, en des morgens door de Poorten van 't Oosten weder uitging. De Dichters der Oudheit, die niets minder dan Aardryks-kundigen waren, hebben byna op dezelve wyze geredenkaveldt. Men kan uit het geen wy hier gezegt hebben, van den aart van 't menschelyk verstandt oordeelen, van eenige zekere Kundigheden ontbloot, en of de menschen niet alle even bequaam zyn om overal de zelfde indrukselen der Bygelovigheit te ontfangen. Wy eindig en dit Hoofdstuk van hunnenGa naar margenoot+ Godsdienst, door het gevoelen dat zy van de Eclipsen of Taaningen hadden. Wanneer de Zon verduistert, gelooven ze dat zy tegen hen verstoordt is; zy merken als een bewys van haare toornigheit aan, de verdonkering en ontroering die zich in haar gezicht opdoet. De Maan Eclipserende, verbeeldden zy zich, dat die ziek was, en zekerlyk den Geest zoude geeven, indien zy niet ophield van Taanen, en te verduysteren; dat zy alsdan van den Hemel vallen zoude, zy alle te gronde gaan, en het einde der Waereldt daarop zoude volgen. Om deeze onheilen te vermyden, maakten zy in den aanvang van den Eclips,Ga naar voetnoot(b) een ongemeen geraas en geluit met Hoornen, Trompetten en Trommelen. Zy bonden de hondenGa naar voetnoot† aan de Boomen, en geesselden die zoo streng als zy konden, om hen te noodzaaken te janken en te blaften, dat de Maan, die zy geloofden in bezwyming geraakt te zyn, door de kragt van hun gejank, over zulks zy zeer veel van deeze Dieren hieldt, uit hoofde van de groote diensten die zy haar voor deezen deeden, gedwongen wierdt op hunne geruchtmaaking en geschrey te ontwaaken. |
|