Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXLVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 166]
| |
het lichaam te rukken, met welkers bloedt noch warm zynde, men den Afgod bestreek, voor wien deeze Offerhande geschiedde, gelyk zulks te Mexico insgelyks in gebruik was. De Priester verbrandde hier op het hart des Slagtoffers, na het zelve onderzocht te hebben of de Afgod de Offerhande wel geviel. Eenige andere Afgodische Volkeren, offerden aan hunne Godheden hun eigen bloedt, 't welk zy uit hunne armen of dyen astapten, na dat de Offerhande meer of min plechtelyk geschiedde, en zelfs deed zy zich aderlaaten op 't einde der Neusgaten, of tusschen de Wenkbraauwen.Ga naar voetnoot(a) Ondertusschen staat hier aan te merken dat deeze soorten van Aderlaating niet altoos uit eene Godsdienstigheit geschiedde: maar ook wel dikwils alleenlyk toe voorkoming der Ziektens. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(b) In zodanig een Afgodische staat was geheel Peru, men Mango-capac, Wetgeever van dit wyduitgestrekt gebiedt, aan zyne Onderdanen den Dienst der Zonne, en van deGa naar voetnoot(c) Opperste God onder de benaaming van Pachacamac onderwees. Eer wy iet aangaande deeze nieuwe Godsdienst zeggen, is het noodig, te weeten, dat Mango-capac en zyne Vrouw, Kinderen der Zonne waren, en dat zy gelykelyk wegens dit Hemellicht, de last ontfingen van de Peruanen te onderwyzen en te beschaaven; deeze vertrokken dan van Titicaca, en zich zelven door middel van eene Gulde Roede leidende, hun door de Zon ter handt gesteld, die met deeze verborgen kragt begaaft was, dat zy zich van zelfs in den grondt zoude vestigen, wanneer zy ter plaatse aangekomen waren, alwaar zy zich vastelyk met ter woon moesten nederzetten. Zy namen dan hunnen weg Noordwaarts, telkens de kragt van hunne Gulde Roede onderzoekende. Eindelyk sloegen zy zich in de Valey van Cusco ter neer, aldaar waren zy 't eens geworden om den Zetel hunnes Gebiedts te vestigen. Terstondt stelde de Zoon der Zonne de Geestelyke Wapenen in 't werk. De Broeder en Zuster gingen uit om den Godsdienst van hunnen Vader te prediken. Zy vergrootten wel haast het Getal der Nieuwbekeerden, die mogelyk alzoo zeer door de nieusgierigheit der toerusting, en voordeelen van den nieuwen Godsdienst bewogen wierden, als door de kragt van innerlyke Overtuiging. De stoutheyt der Zendelingen, hunne wonderlyke roeping, de Denkbeelden dezer groove, onbeschaafde en woeste Menschen, bragten ongetwyffelt in 't hart een aanmerklyk getal van Opvolgers te weeg; waar onder de nieuwe Wetgever niet naliet zich de bequaamste te verkiezen, om zyn Gezag op te richten. Hy vergrootte het zelve wyders door zyne Overwinningen, en eindelyk hy vernietigde denGa naar margenoot+ Ouden Godsdienst: willende, zegt Yncas Garcilasso, dat alle zyne Onderdaanen de Zon aanbaden. Deeze Jncas Manco-capac was niet te vreden met alle zyne Onderdanen te hervormen in 't stuk der Godheit; hy gaf hen noch daar en boven zeer uitmuntende Burgerlyke Wetten, en stelde Inzettingen in, die in schoonheit de Europische niet behoefden te wyken. Ga naar voetnoot(d) De stervende woorden van deezenGa naar margenoot+ Vorst, zyn waardig om met aandagt geleezen en opgemerkt te worden. Men zoude twyffelen of hy alleenlyk het Licht der Natuure tot Leidsman gehad hadde, indien wy geene meenigte van oude Wetgevers voor oogen hadden, die ons voorbeelden verschaffen alzoo luisteryk en uitblinkende van de kragt der Natuurlyke waarheden. Deeze deugdzaame Mangocapac genoot ook wel haast het voorrecht der Vergoding; zyne Onderdanen rechtten hem Altaaren op, en voor zyne Opvolgers na hem; niet, om dat zy niet genoegzaam vast stelden dat deeze Jncas sterflyke menschen waren, maar wel uit erkentenis voor alle de weldaaden die zy van | |
[pagina 167]
| |
deeze Afkomelingen der Zonne ontfangen hadden, die zy aanbaden, zoo zy zeggen, zonder een ander nevens hen te stellen. Om evenwel aan dezen grondt van Godsdienst een schyn wat minder vreemd te geeven, moet men gelooven dat zy de Yncas aanzagen gelyk de aloude Grieken hunne Helden, en de Romeinen Romulus, en eenige anderen hunne Keyzeren deeden. Zy verbeeldden zich mogelyk dat deeze Kinderen der Zonne de Bescherm-Goden van den Staat wierden, en dat zy uit vergelding voor de Deugden daar zy in dit leven in uitgeblonken hadden, het voorrecht genooten van hier namaals de Schatkameren der Gebeden te worden, en dezelve aan den Schepper en veroorzaaker des Lichts voor te draagen. Wat 'er van zy, de Peruanen ontkenden met kracht de gevolgen die men uit hun gedrag zoude konnen trekken. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) ‘In vervolg van tydt, zegt Garcilasso, zyn zy daar toe gekomen, dat ze de Zon Tempelen bouwden, die zy met ongelooflyke Rykdommen oppronkten; 't welk ter eere van de Maan niet geschiedde. Want schoon zy haar wel voor de Vrouw der Zonne hielden, en zelfs voor de Moeder der Yncas, echter vind men nergens dat zy ooit de Maan als eene Godinne hebben aangebeden, noch ter eere derzelve op haare Altaaren geofferdt, noch Tempelen ter haarer eere gebouwdt hebben, 't welk echter niet verhinderde dat zy haar een groote achting toedroegen, noemende haar de algemeene Moeder aller dingen, zonder nochtans verder in hunnen Afgodendienst te gaan. Zy noemdenGa naar margenoot+ de Donder, het Weerlicht en de Blixem, de uitvoerers van de Regtveerdigheit der Zonne, en als zodanig hadden zy de eer een Vertrek in 't huis der Zonne te bezitten, 't welk te Cusco stondt: Maar dit is geen gevolg dat zy die ooit voor Goden gehouden hebben, gelyk ons een Historischryver heeft willen doen gelooven; in tegendeel, indien het gebeurde dat eenig huis of eenige andere plaats van den Blixem getroffen wierdt, hadden zy 'er een groot afgryzen en zodanig een afkeer van, dat zy terstond 'er den ingang van met steen en leem toemetselden, op dat 'er niemant in mogte komen. Indien ook de Donder in 't Veldt gevallen was, merkten zy die plaats met paalen af, op dat 'er niemant een voet zetten zoude. Met een woordt, zy noemden dezelve ongelukkige en vervloekte plaatsen; daar by voegende, dat de Zon haar deeze vermaledyding hadt doen overkomen, door middel van den Donder of Blixem, als zyne Dienaaren en Uitvoerders zyner Rechtvaardigheit. Onaangezien hunne sterke aankleevingGa naar margenoot+ aan den dienst der Zonne, zoo erkennen de verlichtsten onder de Indianen, eene Ziele der Waereldt, of om beter te zeggen, een Eerstbeweeger der Stoffe. Zy noemen den zelve Pachacamac, betekenende, volgens Garcilasso, eigentlyk die de Waerelt bezieldt. ‘Dit Woordt, voegt hy 'er by, was by hen in zoo groote achting, dat zy het zelve niet dorsten uitspreken; en zoo zy daar al toe genoodzaakt waren, deeden zy zulks met groote teekenen van Eerbiedigheit en Onderwerping; want alsdan trokken zy de schouderen op, boogen het hoofdt en 't gansche Lichaam, en hieven de oogen ten Hemel, vervolgens weder ter Aarde wendende, bragten zy hunne handen op de regter schouder, en kusten de Lucht.’ Zy oeffenden een groot gedeelte deezer Eerbiedigheden aan de Zon, en zelfs ter eere hunner Yncas, echter hadden ze in den grondt des harten meer achting voor Pachacamac, als voor de Zon. Zy erkenden ‘dat hy alleen het leven aan 't Heelal schonk, en het zelve deedt bestaan; doch alzoo zy hem nooit gezien hadden, hielden zy hem voor den onbekenden God.’ Laat ons liever zeggen, zy geloofden hem onzigtbaar, en onstoffelyk te zyn. Het antwoordt vanGa naar voetnoot(b) Yncas AtahualipaGa naar voetnoot(c) zoude konnen doen besluiten dat het woordt Pachacamac eenige eigenschappen der Zonne beteekende. De Peruanen stelden Cupaï tegen Pachacamac,Ga naar margenoot+ en wanneer zy genoodzaakt waren deezen te noemen, spuuwden zy tegen den grondt, om den afschrik te kennen te geeven die zy van dit quaaden Weezen hadden; zy droegen de Maan alleenlyk Eerbiedigheit toe, als Zuster en Huisvrouwe der Zonne, en achtten insgelyks de Starren, die zy zeggen Staatjuffers of Kamenieren van het huis deezer twee Hemellichten te zyn. Wat aangaat de Huacas, of Guecas, | |
[pagina 168]
| |
Garcilasso, zegt 'er ons het volgende van; zyn verhaal schynt ons naaukeurig en redelyker dan 't geen 'er in de Engelsche Verzameling van Purchas gezegt wordt, en zulks op 't getuigenis van verscheidene Spaansche Schryveren. Garcilasso, zegt ons dan, dat het woord Huaca beteekent Afgod, en geheiligde Zaaken; zodanige waren de verbeeldingen der Zonne, de Offerhanden die men haar deedt, als van Menschen, Vogelen, en viervoetige Dieren, in Goudt, Zilver, en Hout, zelfs van Rotzen, Boomen, Steenen, Spelonken, Tempelen, en Grafsteeden, die deeze Godheit door haare tegenwoordigheit of daar Orakelen heiligde. Zy noemden insgelyksGa naar margenoot+ Huacas, de Spooken of Dwaalgeesten, de Helden die in den rang van Onsterffelykheit gestelt waren, als ook de dingen die in uitnemendheit en schoonheit alle die van haare soorten overtroffen; en zelfs de mismaaksten en wanschapensten. De Spanjaarden aan wien deeze verscheidene beteikenenissen onbekend waren, verbeeldden zich, vervolgt Garcilasso, dat de Indianen voor Godheden hielden, alles wat Huacas genoemt wierdt. Zy verbeelden zich ook dat de PeruanenGa naar margenoot+ onder den naam van Apchitas aanbaden, de Bergjes en Heuveltjes, onbewust zynde, ‘dat dit verdorven woordt van Apachecta betekent, aan den geenen die eenige moeilykheit overkomen of te bovenkomen, volgens de korte wyze van spreeken den Indianen ingedrukt. Als ook de volgende soort van zegening: laat ons hem danken die ons de moeite van deezen Heuvel over te klimmen heeft doen uitstaan en verdragen. Deeze Dankzeggingen geschiedden aan Pachacamac, die zy toen vieriglyk aanbaden, alzoo hy hen geholpen hadde in deeze moeite uit te staan. Op den top des Heuvels gekomen zynde, leiden zy hunnen last neder zoo zy iets te dragen hadden, en na dat ze de Oogen Hemelwaarts verheften, neigden zy die weder ter aarden, en gaven dezelfde tekenen van aanbidding die zy gewoon waren, ten opsichte van Pachacamac te doen. Daarenboven herhaalden zy twee of drie maal den Dativus, Apachecta. Vervolgens trokken zy als een soort van Offerhande, zich het hair uit de wenkbraauwen, en 't zy zy 'er hairtjes uittrokken of niet, bliezen zy dezelve in de lucht, als of zy die wilden Hemelwaarts zenden. Zy naamen ook iet van een zeker Kruidt in den mondt, Cuba genoemdt, 't welk zy in de lucht wierpen, als of zy zeggen wilden; dat zy aan Pachacamac opofferden, 't geen zy het liefst in de Waereldt hadden. Hun bygeloof ging zelfs zoo verre dat zy den Afgod verscheidene stukjes of kleine splinters hout, of stroo opofferden, indien zy niets waardiger vonden, of eenige keysteenen of by gebrek van dien een handt vol aarde, enz. Men zach 'er zelfs gansche hoopen van Offerhanden op de toppen der Heuvelen. Wanneer zy deeze plechtigheden oeffenden, keerden zy zich nooit naar de Zon, om dat deeze Offerhande niet aan haar, maar aan Pachacamac geschiedde. De Yncas, en de Peruanen hunne Onderdanen,Ga naar margenoot+ offerden aan de Zon verscheidene soorten van Dieren: zy offerden ook Coca, Kooren, kostelyke Kleederen, en een mengsel van Water en Maïz. Zie hier hoe zy deeze laatste Offerhande de Zon aanboden. ‘Wanneer zy groote begeerte hadden tot drinken, aaten zy terstond, en vervolgens staken zy den top hunnes vingers in het Vat waar in den Drank was, daarna keerden zy de oogen naar den Hemel met zeer veel eerbiedt; zy schudden den top-vinger, waar aan den druppel hing, en offerden denzelven aan de Zon op, in erkentenis van dat zy hen te drinken verschafte. Teffens kusten zy twee of driewerf de lucht. En na dezelve Offerhande dronken zy op hun gemak, en zoo veel hen luste en goed dagt. Zoo menigmaal als zy in den Tempel ingingen, bragt de voornaamste van het Gezelschap zyne handt op een zyner wenkbraauwen, en of hy 'er iet uit trok of niet, by blies evenwel in de lugt voor den Afgod tot een teken van Offerhande. De zelve hulde deedt men aan de Boomen en andere zaaken, die een Godlyke kragt of deugt tot Heiligdommen hadden. De Peruanen beweezen en soort vanGa naar margenoot+ Godsdienstigheit aan de Stadt Cusco, om dat zy door Mancocapac geboudt is. Wy moeten aanmerken dat het Heidensch Rome eertyds op dezelve wyze door zyne Inwoonderen is gehandeld geworden. Men zag te Cusco die wonderbaare Zonne-Tempel,Ga naar margenoot+ wiens schoonheit en Rykdommen de inbeelding overtroffen. Wy zullen ons hier van de Beschryving bedienen die 'er ons den Yncas Garcilasso van doet, en zich op de volgende wyze uitdrukt: ‘Het groot Altaar van dit prachtige Gevaarte,Ga naar margenoot+ stondt aan de Oostzyde, en het Dak was van goed en dik hout, met stroo over gedekt, alzoo by hen noch geene Pannen of Tichelen bekend waren. De vier Muuren des Tempels van boven naar | |
[pagina t.o. 169]
| |
92
L' YNCAS consacre son VAZE au SOLEIL.
B. Picart delinearit 1723.
L'YNCAS vient recevoir les OFRANDES que ses SUJETS font au SOLEIL. | |
[pagina 169]
| |
beneden genomen, waren alle met verheven goude plaaten beleyd. Op het groot Altaar zag men het Afbeeldzel der Zonne, insgelyks op een goude plaat verbeeldt, tweemaal zoo dik als de anderen. Deeze Verbeelding geheel uit een stuk bestaande, was rond van aangezicht, omringdt van Straalen en Vlammen, op dezelfde wyze als de Schilders gewoon zyn de ZonGa naar voetnoot* te verbeelden. Zy was zoo groot dat zy zich byna van de eene muur tot de andere uitstrekte, en men zag 'er alleen deezen Afgod, alzoo deeze Indianen geen andere Afgoden hadden, noch in deezen Tempel noch elders anders, en om dat zy geene andere Goden aanbaden als de Zon; wat 'er ook eenige Schryvers van verhaalen mogen. Ga naar margenoot+ Aan beide de zyden des Zonnebeelds, zag men de Lichaamen hunner overledene Koningen, alle in orde geschikt, volgens hunne oudheit, en zodanig gebalsemdt, zonder dat men weet op wat wyze) dat zy noch schynen te leeven. Zy waren op goude Throonen gezeeten, verheven op Planten van 't zelve Metaal, en hadden het aangezicht naar het beneden deel des Tempels gewendt: maar Huayna Capac, de waardste van de Kinderen der Zonne, had dit voorregt boven alle de anderen, van regt tegen over het Beeldt van dit groote Hemelligt te zyn geplaatst, om dat hy in zyn leven verdiend hadt, wegens zyne uitmuntende Deugden en waardige Koninglyke Hoedanigheden, aangebeden te worden, die in hem van zyne tedere Jeugdt hadden uitgeblonken. Maar op de aankomst der Spanjaarden, verborgen de Indianen alle deeze Lichaamen, nevens het overige van den Schat; zonder dat men ooit heeft konnen weeten wat 'er van geworden zy. Daar waren verscheidene Poorten aan deezen Tempel, alle bedekt met goudene Plaaten: de voornaamste derzelve stondt tegen 't Noorden, gelyk die noch tegenwoordig staat. Dat meer is, rondom de Muuren van deezen Tempel, was een goude Plaat, van gedaante als een Kroon, of Bloemkrans, meer als een elle breed. Ter zyde van den Tempel, zag men een Klooster met vier Voorgevels, en in zyn hoogsten omtrek een Bloemkrans van fyn Goudt, mede van een elle breed gelyk de andere. Rondom dit Klooster waren vyf groote vierkante Tenten, overdekt in de gedaante van een Pyramide of Naalde. DeGa naar margenoot+ eerste was geschikt tot een Vertrekplaats aan de Maan, als Vrouw der Zonne, en deeze was het naaste gelegen by de groote Kapelle deezes Tempels; de Deuren en den Omtrek waren bedekt met zilvere Plaaten, door de witte kleur te kennen geevende, dat dit die verblyfplaats van de Maan is, wier gedaante afgemaald was als die der Zonne, met dit onderscheydt, dat dit Afbeeldzel op een zilvere Plaat stondt, en een Vrouwe aangezicht had. Aldaar was 't dat deeze Afgodische Volkeren hunne Geloften en Gebeden aan de Maan deeden, die zy geloofden de Zuster en Vrouw der Zonne te zyn, als ook de Moeder van hunne Yucas, en van alle hunne Afkomelingen; en uit hoofde van deeze laaste hoedanigheit, noemden zy haar Mama Quilla, Moeder-Maan; doch zy offerden haar geen Slagtofferen, gelyk wel aan de Zon geschiedde. Aan beide de zyden van deeze Afbeelding, zag men de Lichaamen der afgestorvene Koninginnen in orde volgens haare oudheit geschikt. Mama Oello, Moeder van Huayna Capac, hadt het aangezicht naar de Maan gekeert, en was, door eene byzondere bevoorregting, boven alle de andere gesteldt, om dat zy de Moeder van zoo een roemwaardigen Zoon was geweest. Het Vertrek naast dat van de Maan,Ga naar margenoot+ was dat van Venus, der Pleïades en van alle de andere Starren in 't algemeen. Men noemde de Planeet van Venus Chasca, om daar door te kennen te geeven dat ze lange en gekrulde hairen hadt; wyders wierd zy zeer geacht, om dat men haar geloofde de Navolgster en Voorgangster der Zonne te zyn, overzulks dat ze geduurig dan eens voor en dan eens achter dezelve ging. Men eerde mede het Zevengestarnte, ter oorzaake van de wonderbaare schikking van 't Gestarnte, 't welk hen alle even groot voorquam. Belangende de andere Starren, men noemde dezelve alle in 't gemeen Dienaressen van de Maan, en niet van de Zon, om dat men dezelve alleenlyk des Nachts en niet des daags zag. Dit Vertrek en zyn groot Portaal, warenGa naar margenoot+ met zilvere Plaaten bedekt, gelyk dat van de Maan. Het dak scheen den Hemel te verbeelden, dewyl het met Starren van verscheidene grootte bezaaid was. Het derde Vertrek, na by dit laatste, was aan 't Weerlicht, de Donder, en Blixem gewyt. | |
[pagina 170]
| |
Zy hielden deeze drie laatste zaaken eigentlyk voor geene Goden: maar als Dienaren der Zonne; en men hadt 'er het zelve gevoelen van, als het aloude Heidendom van den Blixem had, die zy als een werktuig van Jupiters Regtvaardigheit aanzagen. Daarom gaven de Yncas aan het Weerlicht, den Donder en Blixem, een Vertrek geheel met Goudt bekleet als Huisbedienden van de Zon, en die derhalven behoorden in zyn eige wooning gehuisvest te worden. Zy verbeeldden geen van deeze drie door eenig verheven Beeldt, noch door eenig plat Schilderwerk, alzoo zy die niet natuurlyk konden schilderen; waarop zy voornamelyk in alle hunne Beelden toeleiden; maar zy vereerden dezelve met den naam van Yllapa. De Spaansche Historischryvers hebben tot noch toe niet konnen begrypen wat deezen naam betekent: eenige hebben hunne Afgodischen Dienst in gelykheit met ons Heilig Geloof willen stellen, waarin zy zig zekerlyk bedrogen hebben, zoo wel als in andere zaaken in welke zy met noch minder grondt de Geloofstukken van de H: Drie-Eenheit hebben gezocht, de naamen van het Landt naar hunne eige wyze uitleggende, en aan de Indianen een Geloof toeschryvende, 't welk zy nooit gehad hebben, gelyk wy elders hebben getoont. Ga naar margenoot+ Zy wyden mede den Regenboog het vierde Vertrek toe, om dat zy oordeelden, dat de Regenboog van de Zon voortquam. Dit Vertrek was geheel met goudt verrykt, en op de Plaaten van dit Metaal zag men den Regenboog geheel natuurlyk met alle haare kleuren afgebeeldt, in een der vier zyden des Gebouws van zoo een ongemeene grootte, dat dezelve van d'eene muur tot aan de andere strekte. Zy noemden deezen Boog Cuychu, en hadden groote achting voor dezelve. Wanneer zy die in de lucht zagen verschynen, slooten zy terstondt den Mondt en hielden 'er hunne handt voor, om dat zy zich verbeelden, indien zy dien een weinig openden, dat 'er hunne tanden van zouden rotten en bederven. Ga naar margenoot+ Het vyfde en laaste Vertrek, was dat des Oppersten Hoogenpriesters, en van de andere Priesters, die de Dienst des Tempels bywoonden, en alle van Koninklyken bloede der Yncas moesten zyn. Dit Vertrek, met goudt verrykt, van boven tot beneden gelyk de anderen, was geschikt, niet om 'er in te eeten of te drinken: maar diende alleen om 'er gehoor te geeven en te beraamen, hoe men met de Offerhanden zoude omgaan, die te doen stonden, en met alle de andere zaken die den Dienst des Tempels betroffen. Wy moeten hier niet nalaaten van eeneGa naar margenoot+ aanmerkelyke Omstandigheit te gewagen, namelyk, dat in den Tempel van Cusco alle de Goden der Volkeren gevonden wierden, door de Yncas overheert en onderworpen zynde geweest. Deeze Goden wierden 'er gedient en aangebeden in de tegenwoordigheit van de Zon: maar hunne Godsdienstigheit geschiedde onder Voorwaarde: eerstelyk moest men deeze Hoofdstar als den grooten God aanbidden; met deeze Voorwaarde konde men ook alle andere Godheden dienen. Hier in bestondt de Staatkunde der Yncas. Men zag hen geenszins de Geweetens der Menschen ontrusten, of met den Degen in de vuist verwoesten; in tegendeel, oordeelden zy zich verpligt om verschooning te gebruiken omtrent de Godsdiensten der overwonnen Volkeren, en begreepen zeer wel, dat zy ongevoeliglyk zouden te gronde gaan, in het gezicht van een Godsdienst min vreemd, en voorzien van 't opperste Gezag; en dit gelukte hen. De Godsdienst der Zonne breidde zich meer en meer uit: zelfs zoude daar door de Dienst der vreemde Goden vernietigdt zyn geworden en te grondt gegaan, indien het Ryk der Yncas door de Spanjaarden niet was overhoop geworpen. Wy zullen onze aanmerkingen niet meer uitbreiden, maar aan den Lezer de vryheit overlaaten, om 'er de Gevolgen van te trekken. Wy willen hier niet spreeken van deGa naar margenoot+ prachtige Tempels van Titicaca, en wyzen den Lezer tot de Historie der Yncas.Ga naar voetnoot(a) In dezelve zal men een breed verhaal van Rykdommen vinden die in dien Tempel opgeslooten zyn, en waar van men eenGa naar voetnoot(b) gedeelte in 't AfbeeldzelGa naar voetnoot† afgebeeldt vind, waar in men den Yncas een Goudt Vaas aan de Zon ziet aanbieden. Deeze Plechtigheit was een der voornaamste en het groote Zonne-Feest, 't welk men in de Maandt van Juny vierde, en bewyst, 't geen we reeds gezegd hebben, dat Pachacamac een der Eigenschappen van de Zon is, dat krachtig uitblinkend Vuur, voor heen, gelyk men weet, het voorwerp van den Godsdienst der Persianen en Chaldeën. De Peruanen betuigden in dit plechtig Feest, dat zy by- | |
[pagina t.o. 171]
| |
93
Maniere d'alumer le FEU SACRÉ, chez les PERUVIENS, la Veïlle de la grande FÊTE du SOLEÏL, nommeé le grand RAMY.
B. Picart, invenit 1722.
Le premier jour de la grande FÊTE du SOLEÏL, L'YNCAS lui presente un Vase plein de Liqueur, et l'invite a boire. | |
[pagina 171]
| |
zonder dien Vader des Lichts aanbaden, ‘als den eenigen Oppersten en Algemeenen God, die door zyn Licht en Kragt alle dingen op de Waereldt voortbragt en onderhieldt. Zy vierden dit Feest, om opentlyk te erkennen, dat de Zon de Vader van den eersten Incas was en van alle zyne Afkomelingen. Ga naar margenoot+ De Opening of Aanvang van het Feest geschiedde door Slachtofferen: ‘Het Vuur waar van zy zich in deeze Offerhanden bedienden, moest gegeeven worden, naar hun zeggen, zelfs door de eigen handt der Zonne. Tot dat einde naamen zy een groote Armsnoer Chipana genoemdt, gelykende naar die, die de Incas aan de linkerhandt droegen, behalven dat deeze van den Oppersten hunner Priesteren veel grooter was, dan de anderen. In de plaats van een Penning hing 'er een uitgeholdt werktuig aan van grootte eens halven Oranje-appels, ongemeen blinkende en wel gepolyst. Dit werktuig hield men recht tegen over de Zon, en in een zeker punt, alwaar de straalen der Zonne uit het holle werktuig schietende, te samen liepen, en een weinig katoene wolle in plaats van tontelGa naar margenoot+ aanstak, zulks dit door een natuurlyke werking de vlam vatte, en in brandt geraakteGa naar voetnoot†. Met dit Vuur wierden de Offerhanden verbrandt, voorwendende dat het aldus aangestoken, hen van de handt Gods geschonken wierd. Ook bediende men 'er zich van, om al het Vleesch te braaden, dat op dien dag gegeeten wierdt.Ga naar margenoot+ Daarna nam men van 't zelve Vuur, en bragt het naar den Zonnen Tempel, en naar het huis der gekooren Maagden, alwaar men zorge droeg, het zelve 't gansche Jaar te onderhouden; zynde het een quaat voorteken, wanneer het uitgegaan was. Indien de Zon op den dag voor het Feest niet scheen, waar op echter alles wat 'er tot de Offerhanden van den volgende dag noodzaakelyk was, vervaardigt wierd, en indien het bygevolg niet mogelyk was het Zonne-Vuur te bekomen, nam men twee kleine stokjes niet dikker als een duim, en een half el lang, van een zeker hout, Vyaca genoemt, eenigzins naar Kaneel gelykende, waar uit men door sterke wryving tegen elkander een groote menigte van vonken deed voortkomen, die het als Tontel in brandt stak. Schoon dit middel zeer bequaam is om Vuur te maaken, waren zy echter zeer droevig, wanneer de noodt hen dwong zich daar van tot de Offerhande op hunne Feestdagen te bedienen, en zy hielden zulks voor een quaadt voorteeken, zeggende dat de Zon tegen hen moest vertoornt zyn, naardien zy haar Vuur van haare handt weigerde. De voornaamste Hoofdlieden des RyksGa naar margenoot+ en de Curacas of Paciques woonden deezen Feestdag by: en wanneer zy door ouderdom of door onvermydelyke bezigheden, die van belang waren, belet wierden in Persoon dit Feest te vieren, zonden zy van hunnen 't wegen hunne Zoonen of Broederen derwaarts, met de Edelste hunner Bloedvrienden verzeldt. De Inca maakte als Zoone der Zonne, de opening van het Feest, en hy kon 'er zich niet van verschoonen, indien hy door den Oorlog niet elders geroepen of genoodzaakt wierdt de bezoekinge zyner Staaten te doen. Alle de Edelen des Ryks gingen in Processie hunne Offerhanden de Zon aanbieden. De Curacas verscheenenGa naar margenoot+ 'er in een prachtige toerusting, doch op eene vreemde wyze. ‘Eenige hadden Tabbaarden aan met Goude en Zilvere Plaaten bezet, en Kransen van 't zelve op hunne Mutsen. Andere waren met een Leeuwenhuidt gekleed; weder andere volgden achter hen, zodanig als men de Engelen verbeeldt: opgeschikt met de Vleugelen van den Vogel Cuntur genoemt. De Vleugels deezer Vogelen zyn zwart en wit gespikkeldt, en zoo groot dat zy somtyds de lengte van vyftien voeten konnen haalen, van 't eene tot het andere einde gemeeten. De geenen die dus met de Pluimen deezer Cunturs pronkten, deeden zulks om te kennen te geeven, dat zy oorspronkelyk afkomstig van deeze Vogelen waren. De Incas, vermomden zich met eenigeGa naar margenoot+ vreemde Mommeryen, verbeeldende de aller verschrikkelykste Figuuren, die men zich verbeelden kan. Op 't zien van alle die Aaperyen en vreemde Postuuren, die zy in deeze Vergaderingen maakten, zoude men hen alle voor uitzinnige houden; en om dit te beter na te bootsen, maakten zy onder elkander een verwardt geluid van qualyk overeenstemmende Instrumenten, als van Fluiten en Trommelen, in de handt houdende eenige verscheurde Beeste Vellen, daar zy zeldzaame zotte kuuren mede uitvoerden. Andere Curacas volgden deeze, in ver- | |
[pagina 172]
| |
scheidene toerustingen, draagende ieder Natie de Wapenen, daar zy zich van in den Oorlog bedienden, als Boogen, Pylen, Lancien, Werpspiesen, korte en lange houw-Bylen, alle dienende om zoo wel met eene handt als met beide te gebruikenGa naar voetnoot*. Ook waren 'er die de Sieraadjes droegen, waar op de voornaamste daaden die zy in den Dienst der Zonne, en der Jncas uitgevoerd hadden, verbeeldt stonden; anderen weder die een groot gevolg van Dienaren hadden, opGa naar voetnoot(a) Atabalen sloegen en op Trompetten bliezen. Met een woordt gezegt ieder Landaart verscheen in de hoffelykste toerustinge, en met een zoo groot gevolg, als hy uitvoeren kon, doende een ieder zyn best, om tegen elkanderen te prachtiger en kostelyker dan zyne Nabuuren uit te munten. Eer nu dit Feest gevierdt stond te worden, bereidden zy zich daar toe door eenGa naar margenoot+ gestreng Vasten. Zy aaten in die dagen niets dan een weinig witte Maïz, en wat meer is, noch raauw zynde, met eenige kruiden van dat soort, 't welk men Chucam noemt, en dronken niet als water. Zy onthielden zich ook geduurende dien tydt van het Gezelschap hunner Vrouwen, en men stak in de gansche Stadt nergens Vuur aan. Na deeze Vasten, 's daags voor het Zonne-Feest, bragten de Priesters Yncas, tot deeze Offerhande aangesteldt, den ganschen nacht, met de Schaapen en Lammeren gereet te houden door, die geofferdt stonden te worden; zy bereidden ook de levensmiddelen, en drank die men de Zon tot een Offerhande zoude aanbieden: men liet niet na op dit alles naaukeurige orde te stellen, na omtrent alvoorens naar het getal der menschen vernomen te hebben die tot dit Feest opgekomen waren. Want niet alleen moesten de Curacas, de Afgezanten, hunne Bloedvrienden, die van hun huis of hun onderdanig waren aan deeze Offerhanden deel hebben: maar ook alle Natiën in 't algemeen die deeze Plechtigheit bywoonden. Op den zelven nacht waren de Vrouwen der Zonne bezig met een zeker deeg te kneeden, dat zy Cancu noemden, waarvan zy kleine ronde broodjes van grootte als een Appel maakten. Het is aanmerkelyk dat deeze Indianen nooit broodt van hun Kooren maakten, als alleen op dit Feest, en noch op een ander Citua genoemt, en dat zy 'er zelfs maar twee of drie stukjes van aten, alzoo hen de Gara, zynde een soort van Peulvrugten, hun zoo wel gekookt of gebraden voor broodt verstrekt. Het moesten ook de gekooren Maagden zyn, aan de Zon tot Vrouwen toegewydt, die het deeg kneedden, daar dit broodt van gebakken wierdt, voornamelyk, het geene de Jnca en die van Koninglyken Bloede moesten eeten; ook moesten zy zelfs alle de andere spyzen van dit Feest toebereiden, om dat niet de Kinderen der Zonne hunnen Vader, maar wel de Zon haare Kinderen onthaalde. Wat het gemeene Volk aanbelangt, het zelve werdt gedient door een oneindig getal andere Vrouwen, die de spyze toebereydden, en broodt met veel zorge en oplettendheit bakten; want schoon het maar voor het gemeene Volk was, moest het meel echter zuiver zyn... Het was hen alleenlyk geoorlofdt op dien Plechtigen Dag van dit Broodt te eeten, om dat zy den zelven voor hunnen aller grootste Feestdag hielden, en het Broodt als een Geheiligde zaak aanmerkten. Op den Allerplechtigsten dag van het Feest,Ga naar margenoot+ verscheen de Ynca in 't openbaar, van zyne Bloedverwanten verzeld. Hy begaf zich met zyn gevolg naar de Groote Plaats van Cusco, verwachtende aldaar met bloote voeten het opgaan der Zonne: en vestigende zyn gezicht naar 't Oosten. Zoodra hy dezelve zag te voorschyn komen, wierp hy zich op de kniën, en houdende de armen uitgestrekt dwars voor zyn Aangezicht, kuste hy de Lucht. De Curacas, en de overige Edelen van den Staat, stonden een weinig achter af, en baden de Zon aan in navolging van de Jnca en Prinsen van den bloede. Vervolgens stond de Ynca op terwyl de andere noch geknieldt lagen, en vatte twee groote Gouden Vaten aan met drank gevuldt.Ga naar voetnoot† Alsdan hefte hy als Hoofdt van het Huis der Zonne, een deezer Vaten om hoog, vertoonende het aan de Zon, en haar om te drinken nodigende. De Peruanen waren by zich overtuigt dat de Zon aan den Jnca, en aan alle de Prinsen van den bloede hier op bescheid deed. De JncaGa naar voetnoot(b) nu, de Zon dus te drinkenGa naar margenoot+ genoodigt hebbende, stortte hy het Vocht 't geen in het Vat, aan de Zon aangeboden, overig was, en in zyne rechter handt | |
[pagina 173]
| |
hieldt, in een Goudt bekken, waaruit het Vocht zich als door een fontein in een pyp verspreidde, konstig gemaakt, en die op de Groote Plaats aan het Zonne-Huis uitquam. Dit gedaan zynde dronk by 'er een weinig van voor zyn deel uit het vat, 't welk hy in zyne linkerhandt hieldt, en te gelyk wierdt het overige onder de Jncas, in een klein Goudt of Zilver Schaaltje, 't welk elk by zich hadt, verdeeldt; aldus leedigden zy allengs het Drinkvat van den Jnca, welk een drank, zoo zy zeiden, door de handt der Jncas of door die der Zonne geheiligd was, en hen deszelfs deugden mededeelde. Alle die van den Koninglyken bloede waren, dronken een teug van dien Drank: maar aan de Curacas gaf men van den Drank te drinken die de Vrouwen der Zonne hadden toebereid, en niet van deeze, die zy geloofden geheiligdt te zyn. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) Deeze Plechtigheit volbragt zynde, die alleen als een Inleiding was, om beter te drinken, trokken zyn Orde naar het Zonne-Huis, en deeden alle hunne Koussen en Schoenen uit, uitgezonderd de Koning, en zulks omtrent twee hondert treeden van de Poort des Tempels. Als toen traden 'er de Jnca, en die van zynen bloede waren naar binnen, en die, als Wettige Zoonen der Zonne, voor haar Beeldt zich aanstonds ter aarde nederwierpen. Ondertusschen de Curacas zich niet waardig achtende om in zynen Tempel te treeden, om dat zy niet van zynen Bloede waren, bleeven 'er buiten staan, op een groote Plaats die voor de Poort was, en zoodra de Jnca met zyn eigen handt het GoudeGa naar margenoot+ Drinkvat aanboodt, waarmede hy de voorige Plechtigheit eindigde, gaven de andere het hunne aan de Priesters Jncas die men benoemdt had, en tot den Dienst der Zonne geschikt; want het was niemant geoorlofdt dan aan hun alleen deezen Dienst waar te neemen, zelfs niet aan de geenen die van den bloede der Zonne waren, zoo zy geen Priesters zyn. De Hoogepriesters dan de Vaten der Jncas hebbende opgeofferdt, gingen zy alle naar de deure, om aldaar die der Curacas te ontfangen, en die alle in hunne rang voorttrokken, naar de orde van den tydt wanneer zy onder 't Gebiedt van den Jnca gekomen waren. Behalven hunne Vaten, booden zy ook de Zon verscheidene fraaie Gouden en Zilvere stukken aan, die in 't klein en naar 't leven kunstig verscheiden soorten van Gedierten verbeeldden, als Schapen, Lammeren, Hagedissen, Padden, Slangen, Vossen, Tygers, en Leeuwen, alsmede allerlei Gevogelte, en verders van alles wat hunne Landschappen voortbragten. De Offerhande volbragt zynde, keerdeGa naar margenoot+ elk weder in orde naar zyne plaatse, en alsdan zag men de Priesters Jncas komen, met een groote menigte van Lammeren, en onvruchtbaare Schaapen, van allerlei kleuren, alzoo dezelve van natuuren gespikkeld, gelyk de Paerden in Spanje zyn. Onder al dit Gedierte de Zon toebehoorende, namen zy een zwart Lam, zynde die kleur by deeze Indianen 't meest geagt, vooral in hunne Offerhanden, omdat, zoo zy zeggen, die iets Godlyks inheeft; zy voegen 'er by, dat een zwart Dier meest altoos over het gansche lichaam van die zelfde kleur is, daar in tegendeel een wit Dier, byna nimmer zonder eenig zwart vlekje hier of daar op de huidt of aan den smoel heeft; 't welk hen een groot gebrek scheen te zyn. Daarom is 't dat de Koningen meest altoos in 't zwart gekleedt gaan, en hunne Rouw-kleederen zyn by hen van die kleur die zy muisvaal noemen. Deeze eerste Offerhande die men vanGa naar margenoot+ een zwart Lam deedt, was om de goede of quaade voorteekenen van de Plechtigheden van hun Feest daar door te voorzeggen; want in alle hunne bedryven van belang, in Vrede en Oorlogstydt offerden zy een Lam, het welke zy het Hart en de Long uithaalden, om daar uit te oordeelen of hunne Offerhande de Zon welgevallen zoude, of den Oorlog die zy voor hadden een gelukkigen uitslag zoude hebben, en of de Inzaameling der inkomsten des Lands en van de Gewassen dit Jaar menigvuldig zouden zyn. Maar het is aanmerkelyk dat zy verscheidene Dieren offerden naar de verscheidene aart van Voorzegginge die zy 'er uit trekken wilden; als Lammeren, Hamelen, en Schapen, die onvrugtbaar waren; want zy doodden geene andere dan de zodanige, noch aten zelfs van hun Vlees niet, dan wanneer dezelve in geen staat meer waren om voort te teelen. In deeze Offerhanden namen zy het Lam of het Schaap dat zy slagten wilde, stelden het zelven met het hoofdt naar 't Oosten; zonder het de voeten te binden: maar drie manspersoonen het zelve vast houdende, | |
[pagina 174]
| |
om te beletten dat het Dier zig niet verroeren kon, opende men het dus leevendig de linker zyde, alwaar men de handt in stak, en het Hart, de Long, en al het overige van den zogenaamden Omloop, of Karewy uithaaldeGa naar voetnoot*, 't welk in zyn geheel uitkomen moest, zonder dat 'er iets aan mogt gebrooken of geschonden zyn. Ga naar margenoot+ Zy waren op 't minst zoo Bygeloovig als de Grieken en Romeinen en 't onderzoeken der ingewanden van het Slag-Offer; 't welk door de aangehaalde plaats van de Historie der Incas bevestigt wordt, die wy zoo even bygebragt hebben. ‘Zy hielden voor een goed en gelukkig Voorteken, wanneer de Long zich noch beweegde en klopte, na dat men dezelve reeds uitgehaald hadt; dat zy alle andere voortekenen als onverschillg hielden, was, zeggen zy, om dat dit Voorteken alleen genoeg was, om de andere goed te maaken, hoe quaad die ook mogten zyn. Het ingewant dus uitgehaald zynde, blies men in 't keelgat om het zelve met windt op te vullen; daarna bondt men het aan het einde digt toe, of men drukte het met de handt, te gelyk waarnemende, of de Buisjes, waar door de Lucht in de Long gevoerd wordt en de Adertjes die men aldaar gemeenlyk bespeurt, meer of min gezwollen waren, om dat, hoe meer zy hen zoodanig voorquamen, hoe gelukkiger hen het Voorteken scheen. Zy naamen ook noch verscheidene andere dingen meer waar, die wy onmogelyk verhaalen konnen, alzoo wy die niet opgemerkt en aangetekent hebben. Wy maaken dan alleen van deeze gewag, alzoo wy die tweemaal hebben zien uitvoeren. Het heugt ons noch, dat men my, een Kindt zynde, eens in een Voorhof geleidde, alwaar eenige oude Lieden dit soort van Offerhande deeden, op een dag dat zy doopten, en geenszins op den Feestdag van hunne Raymi (zynde dit de naam van 't Zonne-Feest,) waar van men ten tyde van myne Geboorte niet meer sprak, maar op een anderen tydt, waar in men om byzondere gevallen Slagtofferen van Hamelen en Schaapen offerde, om uit dezelve Voorzeggingen te doen. Ga naar margenoot+ De Offerhanden eindigden vervolgens door een Feest-maal, waar in men zich van 't Vleesch der Offerdieren diende, men deelde het aan alle den geenen uit, die zich by deeze Plechtigheit tegenwoordig vonden; namelyk aan de Incas, en na hen aan de Curacas, en hun gevolg, ieder naar hunne rang;Ga naar voetnoot† nevens dit Vleesch diende men hen ook broodt voor door Garcilasso, Cancu genaamdt. Daar na diste men noch verscheiden andere Gerechten op, waar van gegeeten wierdt zonder als nog te drinken, zynde het den Peruanen niet geoorlofdt onder hunne maaltydt te drinken: maar wel na dat dezelve ge-eindigd is. Behoevende zy als dan, in 't stuk van drinken, voor geen Natie van ons Halfrondt te zwigten. Zy vierden noch eenige andere Feesten.Ga naar margenoot+ Het Feest door GarcilassoGa naar voetnoot(a) Citu genoemt, was weder zeer aanmerkelyk, en mag wel een algemeene zuivering genaamt worden. Het oogmerk deezer zuivering was de Ziele te reinigen van alle de zwakheden en gebreken die zy in het Menschelyk Lichaam aangenomen heeft, en het Lichaam te behoeden voor alle quaalen daar aan het zelve is bloot gesteld. De Peruanen, bereidden 'er zich alvoorens toe, door een Vasten. Als dan moesten zy zich onthouden van de Bywooning hunner Vrouwen, en 24 uuren Vasten: 's Nachts na deeze Vasten kneedden de Peruaansche Jongelingen Godsdienstiglyk eenige ballen van Cancu, leiden die in aarde Pannen, en lieten dezelze half gaar bakken, tot dat de Cancu tot een Massa of Deeg geworden was. Zy maakten 'er tweederlei van, in de eene mengden zy het bloedt van tusschen de Wenkbraauwen en Neusgaten van eenige kleine Kinderen getrokken. Al die gevast hadden, wiesschen zich het gansche Lichaam voor den dag, en wreeve zich vervolgens het Hoofdt, Aangezigt, de Borst, Schouders, Armen en Dyen, met het gemelde deeg; om volgens hun gevoelen door deeze reiniging van Ziekten en allerlei ongemakken en zwakheden bevrydt te blyven. Na deeze reiniging neemt een der oudsten en bevoegsten van elk Huisgezin iets van dit deeg, en bestrykt 'er de deur van zyn huis mede, laatende dit daar aan blyven hangen, om de reiniging van zyn Huisgezin te kennen te geeven. De Opper-Priester oeffende dezelve Ceremonie in 't Palais en in den Zonnen Tempel, terwyl zyn Vikarissen de mindere Kapellen en andere geheiligde plaatsen zuiveren gingen. Zoo dra nu als de Zon begon te ver- | |
[pagina t.o. 174]
| |
94
SACRIFICE d'un AGNEAU noir, le jour de la grande FÊTE du SOLEÏL.
B. Picart invenit 1723.
FESTIN à L' HONNEUR du SOLEÏL, le jour du grand RAMY. | |
[pagina t.o. 175]
| |
95
DÉSOLATION des PERUVIENS pendant L'ECLIPSE de LUNE.
B. Picart delinearit 1723.
CAPTIF Sacrifié par les ANTIS. | |
[pagina 175]
| |
schynen, badt men dezelve aan, waarop een Jncas van den Koninklyken bloede, zich op de plaats van Cusco stelde, met een Lancie in de handt, versierdt met vederen van allerlei verwe, en een groote menigte van goudene Ringen verrykt. (De Lancie diende in tydt van Oorlog mede voor een Standart.) Deeze Juca ging zich noch by vier andere Jncas voegen, even eens als hy, met de Lancie gewapent die hy ieder met de zyne aanraakte, en eenigerwys door deeze aanraaking heiligde; hy verklaarde hen, dat de Zon hem uitverkooren had, om de zwakheden en gebreken nevens allerlei Ziektens te verdryven. Terstondt vertrokken deeze vier Dienaren der Zonne, om haare beveelen uit te voeren: terwyl nu deeze de Huisbezoekingen in de Wyken en Quartieren deedden, begaf zich een ieder buiten zyn huis, schuddende zyne Kleederen af, en zyn Hoofdt, Aangezicht, Armen en Dyen wryvende. Zodanig waren de Plegtigheden, waar mede men zich verbeeldde gereinigt te worden. Zy gingen gestaadig met een groot vreugdegejuich gepaardt, waar op de Dienaren der Zonne de Quaalen des Volks, daar zy zich nu van gezuiverdt hadden, meede namen, en dezelve 5. of 6. mylen buiten de Stad verdreeven. Den volgenden Nacht liepen dezelfdeGa naar margenoot+ Jncas gints en herwaards met brandende Stroo-Toortsen, zelfs tot verre buiten de Stadt; en door deeze Nachtzuyvering wierden alle de quaalen, die men des Nachts onderheevig is, verdreeven, gelyk die der Lancien gediend hadt om de onheilen des daags te verdryven; het overschot van brandende Toortsen wierdt in de Rivier geworpen, waarin het Volk zich gewasschen hadt; indien men daar van noch eenige overblyfselen aan den Oever der Rivier vond, mydde men dezelve als een besmettelyke zaak. Deeze Feesten namen dus door Vreugdebedryven met Dankzeggingen en Offerhanden vermengd, ter eere van de Zon, een einde. |
|