Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 148]
| |
87
IDOLES de CAMPÊCHE et de IUCATAN.
B. Picart sculp. dir. 1723.
IDOLES de TABASCO. | |
[pagina 149]
| |
waren 'er die men als Biegtvaders konde aanmerken, dewyl zy geschikt waren om de Biecht te hooren, en de Penitentiën te beveelen. Ook gaven zy de Feesten en andere Plechtigheden den Volke te kennen. Zy schreeven de manier der Offerhanden voor, stelden het formulier der Gebeden in, enz: En deeze Priesteren onthielden zich van 't Huwelyk. Ten opzicht der Slagtofferen, zie hier wat 'er merkwaardigst geschiedde. De Offer-Priester keerde zich eerst driewerf rondom het Slagt-offer (zynde een Krygsgevangen) zingende op een zeer beklaaglyken toon. Vervolgens opende hy hem de borst, en wreef zich het aangezicht met het bloedt, verdeelende wyders het Lichaam na het Hart daar uitgehaald te hebben. De Offer-Priester stelde dit Hart den Hoogepriester in handen, de voeten en handen aan den Koning, en het overige deelde hy aan 't Volk om. Het Hoofdt werdt op een Paal gesteldt, draagende den naam van 't Landschap waarmede men in Oorlog was; en waar uit licht te begrypen is, dat de geofferd wordende Gevangene, van daar afkomstig was. Somtydts offerde men ook wel onder aan deeze Paalen, de Kinderen, en zelfs de Bejaarde lieden van hun eigen Landt; doch alvorens dezelve op te offeren, moest men ze koopen, en het was een Vader geoorlofdt zyn Kindt tot deeze wreede Plechtigheit te verkoopen. Alle de geene die het geluk hadden, van dus te worden opgeofferdt, genooten de eere van Vergoding, en gingen terstond uit dit sterflyk leven naar het onsterflyke over. Alle deeze Ceremoniën waren met Gebeden, Geloften, oprechte wederkeeringGa naar margenoot+ tot de Goden, en Processièn ter hunner eere verzeldt. De Priesters met Katoene Choorkleeden, hangende tot op hunne scheenen, woonden dezelve by; en de Waereldlyke droegen Banieren, waarop zy op hunne wyze de Goden verbeeldt hadden, die zy eerbiedigheit beweezen; de Jongelingen lieten 'er zich mede vinden, met Boog en Pyl in handen. Aan 't hoofdt van deeze Godsdienstigen trok den Hoogepriester, draagende het Beeldt eener Godheit des Landts op de punt van eene Lancie. De Priesters trokken al zingende voort, tot dat men ter plaatse gekomen was, alwaar de Afgod moest halte houden. Aldaar bestrooide men de plaatse, waarop den zelve nedergezet wierdt, met allerlei soorten van Bloemen. Waarop men dan weder met zingen ophieldt, en de Hoogepriester trok zich mede eenig bloedt uit zyn lichaam ter eere van den Afgod. De overige Godsdienstelingen van de Processie volgden hem daarin na, laatende de een zich een Ader op de tong, de andere aan de ooren, en weder andere wat laager, een ieder naar zyn goedvinden; doch aan wat deel des lichaams zulks geschiedde, het bloedt diende alleenlyk om het Aangezicht des Afgods daar mede te bestryken. Geduurende dit Godsdienstig bedryf, dansten en vermaakten zich de Jongelingen. Somtydts wierdt ook wel de Maïz in deezen Omgang geconsacreert of geheiligdt. Deeze manier van Heiliging geschiedde met zeker bloedt, wiens eigenschap niet was de Menschen eenige Werken van Heiligheit in te storten. Op de Consecratie volgde de Manducatie of nuttiging. Hunne Tempels waren niet zeer hoog verheven; en de vertrekken daarin duister. Voor eenGa naar voetnoot(a) deezer Tempelen zag men het Groot Altaar. Aldaar was 't dat de Offer-Priester aan het Volk een vermaaning, deedt, die tot Voorbereiding der Offerhande diende. Wat verders hunne HuwelyksplechtighedenGa naar margenoot+ aangaat, schoon de Veelwyvery onder hen geoorloft zy, zoo hadden zy echter niet meer dan eene wettige Huisvrouw. De Priester nam de Bruidegom en Bruidt ieder by de pinkvinger, en geleidde dezelve in een Kamer digt by het Vuur, tot deeze Plechtigheit ontstooken. Aldaar was 't dat hy hen beiden in 't byzonder van hunne plicht onderregtte, en van alles, 't welk hy nodig oordeelde in deezen overgang van den eenen staat tot den anderen, voor ons veel gevaarlyker dan voor de Mannen der Nieuwe Waereldt. Zoodra het Vuur uytgegaan was, wierdt de Bruidegom en de Bruidt als Man en Vrouw aangemerkt; doch indien de Bruidt, ter goeder trouwe voor Maagdt aangenomen, geheel anders by het onderzoek bevonden wierdt, werd dezelve zonder eenigen omslag door den Man verstooten: Ten zy dat hy zich aan zynen Cacique of Priester wilde gedraagen, en aan hem het bewaarheden van den Maagdelyken Staat van deeze nieuw gehuwde toe te vertrouwen. De Echtscheiding alleen was de straf, aan haar opgelegt, die den Echten Trouw schendde; het is wel waar dat dezelve verbooden wierdt ooit weder te trouwen: maar was zy 'er wel te slimmer aan? Ondertusschen stond de Man zyne Vrouw toe, dat zy zich op zeekere Feestdagen van 't Jaar een Luytenant verkiezen mogt, die haar Mans post waarnam. Wat dunkt U? was dit niet geheel blymoedig, en gewillig zich zelven onder het Gilde der Hoorn- | |
[pagina 150]
| |
dragers te begeeven? Zelfs zou men wel konnen vermoeden, dat het rechte middel van vertroosting in dien beklaaglyken staat, en mogelyk om te vermyden, onder het Rechtsgebiedt te geraaken van die rampzaligen, was toe te laaten en geenszins te verbieden. Wat aanval dan ook Hymen zoude mogen uitstaan; Mannen, 't zal het veiligst wezen,
Blindt te zyn, in 't geen geschied,
Of te veinzen: 't raakt my niet.
Men verhaalt, dat in dit Landtschap de Ouders van de overspeelige Vrouw daar door onteerd zyn; dat de geene die een Dochter onteert, tot een Slaaf gemaakt wordt en gedwongen haar Huwelyksgoedt te betaalen; dat een Slaaf, die met de Dochter van zyne Meester te doen gehad heeft, levendig met haar begraaven wordt; en dat om alle ongevallen voor te komen, men hier en daar openbaare Hoeruizen vindt. Wy moeten bekennen, dat 'er ons veele tegenstrydigheden in alle deeze gewoontens voorkomen. De Lezer gelieve aan te merken, dat wy van de Gewoonten deezer Volkeren nu en dan gesprooken hebben, als of die waarlyk noch tegenwoordig alle in gebruik waren. Ondertusschen is het zeer waarschynlyk, dat indien zy noch in weezen zyn, het alleen maar by een klein getal gevonden word, die Inwooners der Bosschen zyn en zich in 't Gebergte beslooten houden. Het Christendom heeft dezelve in 't algemeen vernietigt. |
|