Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 140]
| |
84
Desolation des MEXICAINS à la fin du SIECLE.
Rejouïssances des MEXICAINS, au commencement du SIECLE.
| |
[pagina 141]
| |
door de stemmen des Volks verkooren, eerstelyk door de Edelen in den beginne voor af ingenomen, en vervolgens door vier Verkiesheeren, verkooren en bevestigt. Men verkoor de Koningen gemeenlyk noch jong zynde, tot deeze Waardigheit, en tot den Oorlog bequaam. Dezelve waren ook genoodzaakt blyken van hunne Krygsdapperheit te vertoonen. Zy wierden derhalven na de verkiezing niet aanstonds gekroondt. ‘De nieuw gekooren VorstGa naar voetnoot(a) was vooraf gehouden aan 't hoofdt der Troepen te Veldt te trekken, en eenige Overwinning te behaalen, of eenige Provincie van de Vyanden des Ryks te overmeesteren, of de Wederspannelingen onder te brengen, alvoorens hy gekroont wierdt, en den Throon beklom. Zoodra nu als de verdiensten zyner Heldendaaden hem waardig om te regeeren hadden doen achten, keerde hy zegepralende weder naar de Hoofdtstadt..... De Edelen, Amptenaaren en Hoogepriesters verzelden hem tot den Tempel des Krygs Gods, alwaar hy uit zyn draagstoel tradt; en na de Offerhanden.... hingen de Prinsen, zyne Verkiesheeren, hem het Kleedt en den Keizerlyken Mantel om. Zy gaven hem in zyne regterhandt een gouden Degen met Vuursteenen omzet, zynde een teken van de Regtvaardigheit. Hy ontsing wyders van hun met zyne linker handt een Boog en Pylen, beteekenende het Oppergezag over hunne Legers: waar op de Koning van Tezucco hem de Kroon op 't hoofdt zette, zynde dit het bevoorrechte werk des eersten Verkiesheers. Een der voornaamste Stadtsregeerders deed vervolgens een lange aanspraak, waar by hy den Vorst uit den naam van 't Keizerryk begroette, en geluk wenschte; daar by voegende eenige onderrichtingen, waar by hy vertoonde, waar in de zorg en verpligting bestonden, daar de Kroon hem toe nootzaakte; hoe zorgvuldig hy moest zyn voor het welzyn en de voordeelen des Volks, enz.’ De Hoogepriester omhangen met de Hoogepriesterlyke Sieraaden, deed eenigszins de Inwyinge en Heiliging van alle de Koningen. Hy gaf hen de Koninklyke Zalve, en bediende zich daar toe van een dik en zwart mengsel als inkt; doch waar het zelve van gemaakt wierdt, is onbekend. De zelfde Hoogepriester zeegende den Koning, en besprengde hem viermaal agtereen met een Gewydt Water: hy zette hem een Kaproen op 't hoofdt, waarop men beenderen en doodts hoofden geschildert zag; en om het lyf deed hy hem een zwart kleedt aan, en over het zelve een blaauw overkleedt beschildert gelyk den gemelde Kaproen: geschiedende dit alles ongetwyffeld, om hem te kennen te geeven, dat de Koninklyke Waardigheit niet min aan de Wetten des Doodts onderworpen is, dan den allergeringsten en elendigsten aller menschen; dat 'er van alle die grootheden, zoo zeer van minderen benydt en begeert, niet dan geraamtens en doodtsbeenderen overbleeven. Men plaatste vervolgens rondom den nieuw gekooren Koning, eene menigte van Kruiden en toebereide Geneesmiddelen, bequaam, (zo men zeide) om hem te behoeden voor allerlei Ziekten en Toveryen; waarna hy zelfs aan Vitzliputzli Wierook offerde; en de Hoogepriester deed hem zweeren, dat hy den Godsdienst zyner Voorvaderen zoude handhaven, dat hy de Wetten en Gewoonten des Ryks zoude bevorderen en verdeedigen, en zyne Onderdanen met zachtzinnigheit en goedheit regeeren. Hy moest ook zweeren, dat zoo lang hy heerschte, de Zon haar licht geeven, en de Regen ter bequaamer tydt vallen zullen; dat de Rivieren geen verwoestingen zullen veroorzaaken door haare overstroomingen, en dat de Velden niet zullen gequeld worden door onvruchtbaarheit, noch de menschen door den quaade invloedt der Zonne. ‘Dit verdrag (zegt de Schryver van de Overwinning van Mexico) behelst waarlyk iet vreemds .... echter mag men zeggen, dat de Onderdanen hunnen Prins door deezen eedt wilden verplichten met zoo veel gematigdheit te heerschen, dat hy van zynen kant den toorn des Hemels niet zoude verwekken, wel weetende, dat de straffe en elende van 't gemeen, den Volke dikwils overkomt, door de buitenspoorigheden en Godloosheit hunner Koningen. |
|