Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 132]
| |
Ga naar voetnoot(a) Spaansch Schryver verzekert ons, dat zelfs de Koningen en de Edellieden niet weigerden zich dus te verkleeden, indien de geofferde gevangen een Persoon van aanzien geweest waare. Wat 'er van zy, die zich op deeze wyze toegetaakelt hadt, liep door alle de straaten en plaatsen der Stadt, om een aalmoes beedelen, aan al wien hy in zynen weg ontmoette, en sloeg zelfs die hem iets weigerde. Deeze soort van mommery duurt zoo lang, tot dat de huidt, daar men mede omhangen is, begint te stinken. De Aalmoesen, door dit beedelen verzamelt, worden tot Godsdienstigheden aangewendt en besteed. Ga naar margenoot+ Noch eene andere Godsdienstige Plechtigheit, in der daat min wreedt als de voorgaande, bestond in een tweegevegt met den Gevangenen die tot het Offer geschikt was; indien men dus het verlof noemen mag dat men hem geeft, om zich tegen den Priester te verweeren, die hem moest opofferen: De Gevangen met de voeten aan eenen steen vast gemaakt, weerde de slaagen af, die de Priester hem toebragt, en ging hem zelf te keerGa naar voetnoot*. Byaldien hy het geluk hadt van den Priester te overwinnen, wierdt hy los gelaaten, en gehouden voor een dapper Man. In tegendeel zoo hy overwonnen wierdt, stroopte de Priester, na hem gedood te hebben het vel van zyn lighaam, en liet, zoo men zegt, de leden van dien ongelukkige ter spyze toebereiden in een der maaltyden, die men Godsdienstige noemt. Ga naar margenoot+ Eer men zich aan de Tafel zette, offerde men aan de Zon en 't Aardryk de Eerstelingen der spyze en des dranks; insgelyks van kooren, vrugten, en bloemen. Zy hadden ook noch andere Godsdienstige oeffeningen, die op verre na zoo redelyk niet waren als deeze, schoon den grondslag daar van niet geheellyk quaadt was; als namelyk, zich de verpligting op te leggen, om sommige zaaken, zelfs de alleronbetaamlykste, ter liefde der Goden te verrichten. Zy aten, dronken, droegen zwaare lasten, zalfden, wreeven en bestreeken zich niet alleen, ter eere der zelve Goden: maar zelfs queeten zy zich ter hunner eere van de allergeringste werkingen der Natuur. Ga naar margenoot+ Wat belangt hunne Boetoeffeningen, dezelve waren ten minsten alzoo streng als der andere Godsdiensten. De Priesters als middelaars tusschen de Goden en de menschen, offerden Offerhanden voor de zondaaren, en belaadden zich met de ongeregtigheden des Volks. Wanneer zy deeze plechtige Boetoeffeningen moesten doen, vergaderden zy ter middernagt in den Tempel des Afgods, en terwyl eenige onder hen het volk tot den Dienst nodigden, door op een soort van een Jagthoorn te blaazen, bewierrookte ondertusschen een ander den AfgodGa naar voetnoot†. Vervolgens begon een der Dienaren deezer valsche Goden, de Boetoeffening te doen, bestaande in een geringe uitstorting van bloedt, 't welk hy uit den enkel van den voet trok, en zulks door een opening met een Doorn van Manguey te maaken, of met een steene vlymtje; met dit bloedt wreef hy zich aan den slaap des hoofdts en aan de ooren: waarna hy zich in een water ging wasschen, dat men om die oorzaak het Water des bloedts noemde. Om nu de waardigheit en de waarheit deezer ongemeene Boetoeffening te bevestigen, hadt men de gewoonte van aan het Volk het werktuig te vertoonen, waarmede het werk uitgevoerdt was. De overige kastydingen, die de Priesters zich aandeeden in de tegenwoordigheit des GodsGa naar voetnoot(b) die in het uitvoeren deezer Boetoeffeningen en Beproevingen voorzat, bestonden in zich met dikke touwen met knoopen van Manguey te geesselen, elkander met zwaare steene te slaan enz: Wy zullen zoo aanstonds onderzoeken wat de tugtiging en gestrenge orde deezer Dienaaren der Mexikaansche Afgoden in hebben; alleenlyk moeten we hier op aanmerken dat zy driemaal 's daags deeze valsche Goden offerden, namelyk, des morgens, des middags, en ter middernagt; en dat zy by beurte geduurig in den Tempel moeten blyven, om het Heilig Vuur te onderhouden, 't welk eeuwiglyk ter eeren der Goden moet branden. Wat nu hunne Priesters en TuchtigingGa naar margenoot+ aangaat, men ziet in 't Afbeeldzel twee Mexikaansche Priesteren.Ga naar voetnoot‡ Het Hoofdt der Priesteren, of om beter te zeggen, de Offer-Priester, het Gewyde Offermes in zyne handt houdende, wordt in 't Mexikaansch Topilzin genoemdt. Men zegt dat zyne Waardigheit genoegzaam met die der Pauzen by de Roomsgezinden overeenkomt. Hy droeg op zyn hoofdt een Kroon van kostelyke Pluimen van veelerlei verwen, en in zyne ooren goudene ringen met Smaragden verrykt, insgelyks in 't midden van de lip een klein blauw pypje, gelyk als de God der Boetelingen droeg. Hy was bekleedt met | |
[pagina 133]
| |
een rok of liever met een Mantel van Scharlaaken; maar de kleeding der Priesteren, veranderden dikwils naar de omstandigheit der tyden en der Feesten. Ga naar margenoot+ Het Priesterschap van Vitzliputzli was erflyk, maar dat der andere Goden verkiesbaar. Somtydts wierden by hen de Kinderen van hunne tederste jeugdt af tot den dienst der Afgoden geschikt (gelyk wy in 't vervolg zeggen zullen) en alsdan hielden zy in de eerste bloem hunner Jeugdt den rang van Klerken en Choorkinderen. De Priesters Wierookten viermaal des daags den God daar zy Dienaars van waren: maar ter middernagt stonden de voornaamste Dienaaren des Tempels op, om den Nagtdienst te verrichten, die bestondt in een geruime tydt lang op de Trompetten en den Hoorn te blaazen, en op eenige andere Instrumenten te speelen, waarby zy de stemmen der geenen voegden die de Lofzangen des Afgods zongen. Daarna nam de Priester, wiens beurt het die weeke was, het Wierookvat, begroetende en bewierookende den Afgod. Hy was op dien tydt met een witten Mantel omhangen. Eindelyk de Wierooking geschied zynde, gingen zy alle gezamentlyk in een Kapel; aldaar was 't dat zy deeze gestrenge Boetoeffening oeffenden, daar wy reeds een Schets van gegeeven hebben. Ga naar margenoot+ Het Vasten deezer Priesteren geschiedde met de uitterste verwonderenswaardige gestrengheit: somtyds vasteden zy vyf, zes, ja zelfs tien dagen achtereen; 't welk hunne gewoonte altydt was, wanneer de tydt der hooge Feesten naderde. Geduurende deeze Vasten, onthielden zich eenige onder hen, die getrouwd waren, geheellyk van hunne Vrouwen. Hunne Kuisheit zoude zekerlyk te pryzen zyn, indien dezelve maar op de reden gegrondt waare: maar het mistrouwen van zich zelven, in dien grondt van quaad vermoeden die heerscht in de zodanigen welke zich den lof willen verkrygen die zy door eene opregte deugdt niet bekomen konnen, wischte den roem en eere van deeze gedwongen onthouding geheellyk uit. Om hunne Goden te behaagen, stelden zy alles in 't werk wat de Voortteeling konde vernietigen, zonder zelfs de deelen te verschoonen, die de Natuur hun heeft toegeschikt. Zy verbooden 't gebruik van sterken drank en besteedden een gedeelte van den tydt, die den mensch tot den slaap nodig heeft, tot de Gestrengheit hunner Tugtiging. Alle deeze Priesters bezaten groote inkomsten, en ontfingen de Offerhanden die het Volk aan de Afgoden toebragten; 't welk hun overvloedige voordeelen verschafte, voornaamelyk op de hooge Feesten. Op deeze Feesten was het dat zy het Volk zorgvuldig van hunne pligten onderrechtten en tot weldaadigheden vermaanden. De Inwying deezer Priesteren was niet minGa naar margenoot+ ongemeen, dan hunne Bediening. Men zalfde hen van 't hoofdt tot de voeten; hun hair dat zy zeer lang droegen, en niet dorsten snyden geduurende den tydt hunnes Priesterschaps, was altoos bevogtigdt met een soort van zwart reukwerk daar veel hars in gemengdt was; 't welk zekerlyk by uitnemendheit walgelyk moest voorkomen, indien de eerbied, die ons het gezicht van Geheiligde zaaken instort, daar niet een aangenaam, ja zelfs een Godlyk voorwerp van hadt gemaakt. Men verbeeldde zich maar een Rol Braziliaansche Tabak, van zes vingeren breed, en lang na proportie; en men zal geen beter gelykenis konnen maaken met de gevlogte lokken der Mexikaansche Hoogepriesteren. Wanneer deeze Priesters eene Offerhande op 't Gebergte of in eenige byna onderaardsche wooningen gingen doen, daar zich een gedeelte hunner Godheden onthieldt, gebruikten zy, nevens eenige verborgene Plechtigheden, een Zalving veel staatelyker dan daar wy zoo even van gesproken hebben. Dezelve diende, volgens hun zeggen, om de vrees te verdryven en den Moedt en Dapperheit op te wekken. Zy bereidden dezelve uit de sappen van 't geen het vergiftigste onder alle de kruipende Dieren was. De Jongelingen die onder de tucht der Priesteren stonden, gingen op deeze Dieren ter Jagt, en deeden 'er voorraadt van op, om te konnen dienen als 't nodig was. De Priesters verbrandden deeze vergiftige Dieren voor den Altaar des Afgods, en dezelve verteerdt zynde, namen zy de assche, wreeven dezelve in een Mortier met Tabak, mengende daar onder eenige levendige Scorpioenen en andere vergiftige Ondieren; by dit mengsel voegden zy een kruidt 't welk het verstandt verdoofdt, eenig zwartsel van rook, en hars. Dit is het geene zy het Gerecht of het Voedsel der Goden noemen, 't welk de Toveryen dezer Tover-Priesteren doet gelukden, en 't geen hen het middel verschaft, om met de Duivelen gemeenschap te onderhouden; 't welk hen insgelyks van het woeden der Tygers en der Slangen bevrydde; met een woordt, 't welk hen den Geest van wreedheit instortte, die hen bequaam maakte om zonder ontroering de menschen aan hunne Afgoden te konnen opofferen. Zy wilden ook dat dit mengsel de kracht hadt om krankheden te geneezen: maar dit is de | |
[pagina 134]
| |
eenigste bygeloovigheit niet die by hen in zwang gaat, alzoo zy veelerlei soorten van Toveryen, en manieren van Voorzeggingen hadden, onnodig die hier alle aan te haalen. Ga naar margenoot+ Zy hadden een Orde van Vestaalsche Nonnen alle in 't wit gekleedt, den naam dragende van Dochteren der boetvaardigheit. Zy wierden op haar twaalfde of dertiende jaar geordent, en aangenomen. Dezelve moesten haar hoofdt geschooren houden, behalven op zeekere tyden wanneer het haar geoorlofd was het hair te laaten groeijen. Eene Abdisse was het bestier deezer Geestelyke Dochteren aanbevoolen, wier bezigheden bestonden in de Tempelen rein te houden,Ga naar voetnoot(a) en de gewyde spyze te bereiden die men aan de Afgoden offerde, en die vervolgens diende tot onderhoudt hunner Dienaaren. Zy bragten ook haaren tydt door met Dekkleeden en andere sieraaden voor de Tempelen en voor de Afgoden te maaken. Ter middernagt stonden zy op, om de Goden te dienen, en zeekereGa naar voetnoot(b) gestrengheden te oeffenen, waar toe haare Orde haar verpligtte. Zy waren vooral verpligt tot eene onschendbaare Maagdelyke zuiverheit, welkers verlies met de Dood wierdt gestraft. Waar is 't dat deeze Maagdelyke staat niet altoos duurde, alzoo het opsluiten der Dochteren niet was als de vervulling eener Gelofte, door hunne Ouders aan de Goden gedaan, overzulks zy zich naar eenigen tydt wel vermogten in 't huwelyk begeeven. Zelfs is 't waarschynlyk dat deeze Abdisse, of deeze Matroone een soort van een queekschool bestierde, waarin men de jonge Dochters van aanzienlyke HuisgezinnenGa naar voetnoot(c) groot maakte, dewyl zy niet uit haare handen quaamen, als om met toestemming hunner Ouderen uitgetrouwd te worden. Ga naar margenoot+ Eveneens was 'er voor de Jongelingen van goede familiën een diergelyk Klooster opgerecht, waar in zy zich begaaven, dikwils van hun zeven of agt jaaren af. Dewyl zy nu geduurende hun verblyf in het zelve verpligt waren een leven te leiden dat zeer na dy het Kloosterleven komt, zoo mag men hen ook wel aanmerken als een Geestelyke Orde. Deeze Jongelingen waren op den kruin des hoofdts glad geschooren, en het overige hair bedekten naaulyks de ooren; maar agter op 't hoofdt droegen zy het tot over de schouders, behalven wanneer zy dezelve als een quispel by een bonden. Over hun lyf droegen zy linne kleederen. Deeze Jonge Geestelyken dienden tot onderhoud der Tempelen, en leefden in eene armoede, en een onthoudinge zonder weerga tot hun twintigste jaar, en zelfs zoo lang tot dat zy in staat waren om door het Huwelyk of door andere eerlyke wegen, zich neder te zetten. Daar en boven hadden de Priesters in hunnen Dienst eenige Jongelingen, tot verrigtinge van zaaken van mindere aangelegenheit. In sommige plechtige voorvallen, versierden zy de Tempelen der Goden met Festoenen; zy booden de Priesteren het Water aan, waarmede zy zich waschten voor en na den Godsdienst. Zy gaven hen ook de Vlymen en het Mes over, tot het Offer-Feest; ook volgden zy deeze Geestelyken die langs de deuren om Aalmoessen uitgingen; en indien het gebeurde dat de Aalmoessen niet al te overvloedig waren, was het hen geoorloft in eenig Veldt te gaan, en aldaar zoo veel Kooren te snyden, als zy noodig oordeelden, zonder dat niemant het hen dorst beletten.Ga naar voetnoot(d) Behalven deeze Jonge Lieden die by de Geestelyken opgebragt wierden, en daar wy zoo even van gesprooken hebben, vindt men onder hen noch veele Godsvruchtigen, die zich in deeze Kloosters afzonderen, om zich van eenige Geloften te quyten. Eenige begeerden Kinderen van de Goden te bekomen, andere rykdommen, andere een lang leven. Alle deeze Godsvruchtigen besteedden eenige tydt tot deeze afzonderingen, en deeden zich zelven ongetwyffeldt mede een deel van die gestrenge kastydingen aan, daar wy reeds van gesproken hebben; om des te eerder de Zegeningen des Hemels te erlangen, zy hadden verlof om den Omgang mede te helpen doen; maar het was hen verbooden daarin te zingen, en de trappen des Tempels op te klimmen. |
|