Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
XXX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 127]
| |
79
VITZLIPUTSLI.
TLALOCH, ou TESCALIPUCA.
B. Picart del. 1723.
TESCALIPUCA representé d'une autre façon.
PRÊTRES MEXICAINS.
| |
[pagina 127]
| |
zich baadden, beval Vitzliputzli de Mexikanen, dat zy hunne kleederen zouden wegnemen, en terstondt weder voort trekken. De verlaatene door deezen hoon beleedigt, veranderden hunne Zede en Taalen, en behielden te gelyk eene onverzoenelyken haat tegen hunne oude Landtsgenooten. Vitzliputzli deedt vervolgens zyne magt door mirakelen zien, die ongemeen groot waten. Wanneer zy nu eindelyk in het Landt gekomen waren, dat hen beloofdt was, verscheen deeze God den Priester in den droom, en beval hem zich in dien oordt van 't Meir neder te zetten, alwaar men een Arendt zoude zien zitten op een Vygeboom, die in een Rotsteen vast geworteldt was. De Priester het gezigte verhaaldt hebbende, deedt men zyn best, om het aangeweezen teken uit te vinden.Ga naar margenoot+ Na dat men eenigen tydt gezogt hadt, vondt men eindelyk den Vygeboom wassende in een Rotsteen, en op dezelve den Arendt, houdende een klein Vogeltje in zyne klaauwen. Aldaar is 't dat de vermaarde Stadt Mexico zoude gebouwdt zyn. Den volgende dag rechtten de Mexikanen een Tabernakel voor den Afgod op; afwagtende den tydt om hem een Tempel te bouwen. De Stadt werdt op zyn bevel in vier deelen gedeelt, en de Tabernakel van Vitzliputzli bleef in 't midden. Ook begeerde deeze God, dat ieder Wyk of gedeelte der Stadt zich een Bescherm-Engel zoude verkiezen. De Lezer zal veel overeenkomst in deGa naar margenoot+ Historie van de aankomst der Mexikanen in Mexico, en die der Israëliten in 't Landt van Canaän vinden. Zoude het niet wel hebben konnen gebeuren, dat de Mexikanen, zonder agt te geeven op de verschillende tydrekening in de Beschryving van hunne Grondvesting, een gedeelte der waarheden hadden gevonden in deeze die zich in de Historie der Jooden opdeeden? Oorspronkelyk zynde uit het Noorden van Amerika of liever van 't Noorden van Asië, zoo konde wel onder hen eenige afkomelingen der aloude verstrooide Jooden, naar de verwoesting van hun Landt door de Assyriers, overgekomen zyn. Ga naar margenoot+ Het is licht te merken uit het geen wy van de magt van Vitzliputzli gezegt hebben, dat de Mexikanen onder dien naam het Opperste Weezen erkennen; hoewel (volgens verhaal der Spanjaarden) zy geen woordt hebben om de Godheit uit te drukken, zoodat zy om dit Weezen, dat wy Godt noemen, te beteekenen, genoodzaakt waren, om zich van dien van Dios te bedienen. Wat 'er ook van zy, de Mexikanen baden Vitzliputzli aan, als Opperste Heer van alle dingen, en Schepper van Hemel en Aarde; zy gaaven aan deeze Godheit den naam van onuitspreekelyke: maar onaangezien de bewustheit, die zy van deeze eerste oorzaak hadden, zoo konden zy echter niet besluiten te gelooven, dat deeze de geheele Waereldt kan regeeren, zonder een daadelyke bystandt van oneindig veele andere Geesten. ‘Zy zyn vooringenomen, zegt de Schryver van de Overwinning van Mexico, met deeze dwaaze gedagten, dat 'er als toen geene Goden in eenige andere oorden des Hemels waren, tot zoolange dat de Menschen begonnen elendig te worden, naar maate dat zy vermenigvuldigden. Zy zagen hunne Goden aan, als goedgunstige Geesten, die voortquamen en een Weezen kreegen, wanneer de stervelingen hunnen bystandt nodig hadden. Na Vitzliputzli, was by hen de Zon deGa naar margenoot+ Grootste van alle de Goden. Vitzliputzli was van een Menschelyke gedaante, en van een kostelyk hout gemaakt, die men verbeeldde, gezeten op een draagstoel, waar uit men aan de vier hoeken vier Slange hoofden zag voortkomen: het voorhoofdt des Afgods was blaauw geschilderdt, op den neus hadt hy een blaauwe streep van 't eene oor tot 't andere. Een Hollands SchryverGa naar voetnoot(a) zegt, dat deeze Afgod vleugelen hadt, gelyk die van een Vledermuis; groote ronde oogen, een mondt of liever een bek, die zich aan wederzyden tot aan de ooren uitstrekte: maar hy zegt ons niet van waar hy deeze byzonderheden heeft gehaaldt. Wy zullen liever den Schryver van de Overwinning van Mexico volgen, en zynen Vertaaler; die zeggen, dat deeze Afgod geplaatst stondt op een zeer hoogen Altaar, met Gordynen omhangen. ‘Men hadt den zelven een menschelyke gedaante gegeevenGa naar voetnoot†, zittende op een Troon, ondersteunt door een blaauwe Waereldtkloot, die zy den Hemel noemen. Uit de twee zyden van deeze Kloot staken vier stukken houts, aan de einden gesneden als een Slangenhoofdt. Dit maakte een soort van | |
[pagina 128]
| |
een Draagstoel, die de Hoogepriesters op hunne Schouderen droegen, wanneer zy den Afgod in 't openbaar ten toon stelden. Dezelve hadt op 't hoofdt een Helmet van Pluimen, in de gedaante van een Vogel, met den bek en de kam van gebruineert goudt. Zyn aangezicht was verschrikkelyk en wreedt, en noch afschouwelyker door twee blaauwe streepen op het voorhoofdt, en op den neus gemaalt. Zyne regterhandt leunde op een kronkelende Slange, die hem diende tot een leunstok; de linker hield vier Pylen, die van hen geagt en geëert wierden als een Geschenk des Hemels: en een Schildt bedekt met vyf witte Pluymen kruisgewyze geschikt. Alle deeze Sieraaden, deeze Teekenen, en deeze Slangen, hadden ieder haare verborgene Beteekenissen: De Waereldkloot betekende de wyt uitgestrektheit der magt van Vitzliputzli. De Afgod zelfs was met Paarlen en Diamanten versiert. Ga naar margenoot+ Thaloch by sommigen gehouden voor Tescalipuca, waar van wy terstondt spreeken zullen, hadt zeer veel gelykheit met den Afgod, die wy zoo even beschreeven hebben: ook houden de MexikanenGa naar voetnoot(a) deeze twee Goden voor Broeders, en zodanige goede Vrienden, dat zy met elkander de oppermagt over den Oorlog gelyklyk, en met eenparigheit van wille deelen. Om deeze reden is het, dat zy hun beide eene en dezelve Offerhande opofferen, ook waren de Gebeden algemeen, als mede de Dankzeggingen voor den goeden uitslag, en (om ons van de woorden des Vertaalers der Overwinning van Mexico te bedienen) zy hielden, om zoo te zeggen, hunne Godsdienstigheit tot die twee, even gewigtig. Ga naar margenoot+ Tescalipuca was de Godheit der boet vaardigheit. De Mexikanen riepen dezelve in tegenspoed aan, om dat zy geloofden, dat zy de Zonden des Menschelyken Gessachts kastyde door pest, hongersnoot enz. Men ziet deeze Godheit hier Afgebeeldt op tweederlei wyzeGa naar voetnoot*; eerstelyk ziet men haar Afbeeldzel gemaakt uit een zwarte steen, blinkende gelyk Agaat, en met edel gesteente bekleedt, hebbende een menschelyke gedaante, als, Tlaloch en Vitzliputzli, en zittende op een stoel geplaatst op 't midden des Altaars. Zy droeg goudene oorringen, en een Juweel aan een goude keten vastgemaakt, om haaren halze hangende, bedekten byna haaren ganschen boezem; een klein kristelyn Pypje van een half voet lang, was door haare onderste lip geboord, aan welkers eindt men dikwils een groene of blaauwe veder vast maakte; zynde dit geenszins een uitwerking der zinlykheit: maar een verborgenheit aan deeze valsche Godheit eigen. Langs het Hoofdhair met een snoer gevlogten, hing een gemaakt oor, een ander Zinnebeeldt, om aan de bedroefde en berouw hebbende Zondaaren te leeren, dat zy zich op de goedertierenheit deeder Godheit konden vertrouwen, en dat dezelve hunne Gebeden zal verhooren. Haare regterhandt was gewapendt met vier Pylen, beteekenende de kastyding der Zonden, en de wraake des Hemels, die zich aan de menschen door Pest, Oorlog, Hongersnood en Armoede openbaart. In de linkerhandt hielt zy een gouden Spiegel, zoo wel gepolyst en klaarschynende, datze alle de voorwerpen zeer onderscheidenlyk vertoonde; in dezelve handt agter deeze Spiegel hadt zy een Waaijer van verscheidene gekleurde pluimen; 't welk de Menschen te kennen gaf, dat niets voor deeze wreekende Godheit verborgen was. De Afgod was verders omringdt met Zinnebeelden, daar men ons de verborgenheit niet van heeft medegedeeldt. De andere gedaante, waar onder men deezen Afgod verbeeldde, was als de eerste, een Manspersoon zeer ontzaglyk op een troon gezeeten, gedraagen op een soort van Altaar, en verborgen agt er een roode gordyn, waarop de hoofden en de gebeentens van Overledenen geschildert of geborduurdt waren. Deeze Afgod zag 'er ook al zoo afgrysselyk, en dreigende uit, als de andere. Dezelve hadt zyne handt opgeheven, om een Werpspies te werpen, die hy in de vuist hadt. Met de linker ondersteunde hy een schildt, waaruit men vier Pylen zag steeken, rondom vyf Pynappelen, kruisgewyze geschikt. Het lichaam des Afgods was zwart beschilderd, en zyn hoofdt met quakkel-veeren bedekt; rondom het beeldt stonden verscheiden Zinnebeeldelyke beteekenissen, en schatten van een onwaardeerlyken prys. Ga naar voetnoot(b) De Mercurius of Plutus der AmerikanenGa naar margenoot+ hadt ook een Menschelyke gedaante; behalven het hoofdt, dat naar een Vogelskop geleek. Hy droeg op het zelve een geschilderden papieren myter, en hieldt ee- | |
[pagina t.o. 129]
| |
80
Captif ecorché apres avoir êté vaincu.
Captif combattant contre un Prêtre MEXICAIN.
B. Picart, sculp. dir. 1722.
Le Grand Temple de VITSLIPUTSLI dans la Ville de MEXIQUE | |
[pagina 129]
| |
Zeissen in zyne handt. Zyn lichaam was bedekt met dierbaare Juweelen, een sieraadt welvoegende den Afgod dien zy aanbaden, als den uitdeeler der schatten. Ga naar margenoot+ Tozi, dat onze Grootmoeder te zeggen is, was sterflyk gebooren. Vitzliputzli bestelde haar de waardigheit der Godheit, beveelende aan de Mexikanen, om haar tot Koningin te verzoeken, van haaren Vader, die de Koning Culhucacan was, waarna hy hen ook beval haar te dooden, vervolgens haar het vel af te stroopen, en een Jongman met haaren huit te bekleeden. Aldus wierdt zy van alle Menschelykheit ontbloot, om verheven te worden onder den rang der Goden. En van den tydt deezer Vergoding af, reekende het Volk, welkers Bygelovigheit ongemeen woest en wreedt was, de gewoonte van Menschen aan hunne Afgoden op te offeren. Ga naar margenoot+ Men badt te Mexico nog een anderen Afgod aan, die gemaakt was uit alle de Zaaden des Aardryks in het bloedt van eenige jonge Kinderen gekneedt, geschikt om hun opgeofferd te worden, na datmen deeze onnoozele Slachtoffers het hart uit het lyf gehaalt hadde. Dit Hart werdt dan aan deezen Afgod opgeoffert, en gewyd met alle de Plechtigheit, die hen mogelyk was, in de tegenwoordigheit van al het Volk. De Godsdienstigsten versierden dien God met Juweelen, door den Priester zodanig te plaatsen: maar geen Leek dorst dien nieuwen God na de Inwying aanraaken. Men vernieuwde van tydt tot tydt deezen Afgod, en als dan deelde men den ouden in verscheidene stukken aan de Godsdienstigsten, als Heiligdommen uit. Gelukkig wierdt hy geagt die deel aan deeze heilige uitdeeling mogte hebben, want men geloofde vastelyk, dat deeze Heiligdommen uitneemende bewaarmiddelen waren in tydt van gevaar. De Soldaaten, verzagen 'er zich mede van in den Kryg. Onder het doen deezer Inwying, maakten de Priesters ook een gewyd Water, daar men zich van by de Kroning der Koningen bediende, en als men de Veldoversten zegende, wanneer zy ten Oorlog trokken. Ga naar margenoot+ Wy zullen van den God der Jagt, en van de Plechtigheden der Boetvaardigheit spreeken; wanneer wy van de Feesten der Mexikanen handelen zullen. Het is genoeg, alhier hunne voornaamste Godheden, beschreeven te hebben; niet, om dat zy 'er geene andere hadden, wier Godsdienstigheit niet minder waare als die men aan de voorgemelde Godtheden toegeschreeven heeft; maar om dat het getal zoo overgroot was, dat men 'er tot over de tweeduizendt konde tellen, die alle hunne Tempelen, Plechtigheden, en Offerhanden hadden.Ga naar voetnoot(a) ‘Naaulyks was 'er een straat, die niet zyn Bescherm-God hadt, en geen quaal is 'er bekend, ons wegens onze zwakheden overkomende, die zyn Altaar niet hadt, verwaart men henen streefde, om zyn Geneesmiddel te vinden. De gequetste inbeelding deezer Volkeren maakte zich zelven Goden uit bevreestheit, zonder te overweegen, dat zy de magt van sommige zeer veel verkleinden door 't vermogen, dat zy aan andere toeschreeven’. En even als of het hen niet genoeg waare den Hemel met Goden van allerlei rang, en allerlei soort vervuld te hebben, zoo namen zy een gevangen Persoon, die zy handelden als een Godheit, geduurende een gansch rond Jaar, en ook wel zes Maanden, naar de waardigheit van die God, wien hy was toegeschikt, en wiens naam men hem gaf: waar na men hem aan den Afgod opofferde. De Marzeiljanen hadden eertyds ook die wreede gewoonte: zy voedden een Jaar lang een Mensch met de allerdelikaatste gerechten die 'er waren: waarna zy hem plechtiglyk door de Stadt omleidden, en vervolgens opofferden. Ga naar voetnoot(b) Wat hunne Tempelen belangt; in deGa naar margenoot+ Stadt Mexico waren 'er agt by na eveneens gebouwt: maar de Tempel van Vitzliputzli haalde het door zyne ongemeene grootte van alle de andere over, dewyl men in den Voorhof deezes Tempels gemakkelyk een geheele Stadt van omtrent vyf hondert huizen groot, zoude konnen gebouwt hebben. Zie hier de Beschryving van dit Gebouw, 't welk eertyds het middelpunt der Mexikaansche overgelovigheit was,Ga naar voetnoot* getrokken uit de zelven Schryver. ‘In 't ingaan tradt men aanstonds op eenGa naar margenoot+ groot en vierkant Voorhof, beslooten in een steene muur, waarin verscheiden Slangen van verheven snywerk op verscheidene wyze aan den buiten kant der muuren samengevlochten, een verschrikkelyk gezicht gaven, voornamelyk aan den voorgevel der eerste deure, waar op de zelve | |
[pagina 130]
| |
niet zonder eenige verborgen beteekenis verbeeldt waren. Eer men aan deeze deur quam, ontmoette men een soort van een Kapel, niet min afgrysselyk: zy was van steen gebouwt, en omtrent dertig trappen hoog, met een aarde terras of wandelpadt, waar op men op een ry en zekere tusschenwytte, geplant hadde verscheidene groote takken van Boomen gelyklyk gehakt, door eenige dwars balken ondersteunt, van de eene Boom op de andere leggende. Zy hadden door de slaap van 't hoofdt aan ieder deezer dwarsbalken eeniger bekkeneelen van ongelukkigen gereegen, die door hen waren omgebragt, en aan ieder ry even veel, uit een ongelooflyke menigte bestaande, wordende dezelve, wanneer door de langheit van tydt eenige quamen af te vallen, door de Priesters des Tempels weder vervult. Aan ieder der vier zy-muuren van deeze open Plaats, was een deur, de eene tegen over de andere, zich openende tegen de vier Hoofdtwinden; elke deur hadt op zyn Portaal vier steene Beelden, die door hunne gebaarden den weg scheenen aan te wyzen, als of zy den geenen, die in geene goede gesteldtheit waren, wilden weder te rug zenden. Zy hielden den rang der Bewaar-Goden des Tempels, of Deurwachters, dewyl men hen eenige groete in 't ingaan deed. De verblyfplaatsen der Offerpriesters en Dienaaren waren tegen 't binnensten deel van de muur der Plaatse, nevens eenige Koopwinkels daar nevens, die 'er den ganschen omtrek van besloegen zonder iets, of ten minsten zeer weinig af te snyden van zyne wytuitgestrektheit, die zoo ruim was, dat 'er tien duizendt Personen gemaklyk te gelyk, op hunne allerplechtelykste Feestdagen, konden danssen. Ga naar margenoot+ Regt in 't midden van deeze plaats, verhief zich een zeer groot Gevaarte van steen, 't welk zich by schoon weder boven den hoogsten Toren der Stadt vertoonde. Het zelve liep allenks smalder op, tot dat het een halve Pyramide uitmaakte, welkers drie zyden schuins liepen, en de vierde een trap ondersteunde: zynde een prachtig en kostbaar gebouw, alle de proportien van een goede Bouwkunde hebbende. De hoogte daar van was van hondert twintig treeden, en het maakzel zoo hegt en sterk, dat het zelve eindigde in een plaats van veertig voet in 't vierkant, waar van de vloer heel proper gedekt lag met verscheidene Tegelen naar Jaspis gelykende, van allerlei kleur. De Pylaaren of ondersteunzels op de wyze van een hek rondom deeze plaats heenen strekkende, waren gewerkt en gedraait als Slakken Hoornen, en aan wederzyden bekleedt met zwarte steenen, naar git gelykende naaukeurig ingezet, en samengevoegt door middel van een soort van rood en wit Lym; 't welk dit Gebouw niet weinig sieraat byzette. Aan beide de zyden van dit Hek, ter plaatse daar de trap eindigde, ondersteunden twee marmere Beelden, op eene wyze die hunnen zwaren arbeid zeer wel te kennen gaf, twee groote Kandelaaren van een ongemeen maakzel. Wat meer voorwaarts verhief zich een groenen steen van vyf voeten hoog, gehouwen als den rugge eens Ezels, waar op men den elendigen, die tot de Offerhande zoude dienen op zynen rugge uitstrekte, om de borst te openen, en 'er het hart uit te haalen. Boven deezen steen in 't gezigt van de trap, zag men eene Kapel, van een vast en wyduitgestrekt Gebouw, overdekt met een dak van kostelyk en dierbaar hout, waar onder zy hunnenGa naar voetnoot(a) Afgod hadden geplaatst, op een zeer hoogen Altaar, met Gordynen omhangen In eene andere Kapel ter linker zyde van de eersten, van de zelve grootte en kunst, stondt den Afgod, Tlaloch genaamt. De schatten van deeze twee Kapellen waren onwaardeerlyk; de Muuren en de Altaaren, waren alle met Juweelen en Edelgesteente belegt, op vederen van allerlei verwen. De Tempel van den Afgod des Luchts, was rond, betekenende de kringswyze bewegingGa naar margenoot+ van de Lucht rondom de Aarde. De ingang van dit Gebouw geleek naar de gapende keel eener Slange, en om dezelve noch verschriklyker te maaken, zag men 'er verbeeldingen van allerlei soorten van Gedrochten. De Tempel van Tescalipuca was zeerGa naar margenoot+ hoog, en alzoo konstig gebouwt als die van Vitzliputzli. De ingang van dit Heiligdom was de Leeken verboden; men hieldt deeze twee Tempels als Hoofdtkerken. Wy willen hier niet verder uitbreiden over een ongelooflyke menigte van Tempelen, overal door de gansche Stadt verspreid, die anders niets groots of merkwaardigs in hebben als den naam; eene zaak echter die in 't aloude Heidendom geen voorbeeldt heeft, was, dat het Volk by uitstek en ongemeen byloovig eenige zeer donkere huizen geschikt hadt tot verblyfplaatsen van een oneindig getal goudene en zilvere Afgoden, | |
[pagina t.o. 131]
| |
81
Penitences MEXICAINES.
B. Picart. del. 1721.
Sacrifice des CAPTIFS. | |
[pagina 131]
| |
bedekt of liever als met een korst overtrokken van 't bloedt, waar mede dezelve dagelyks bestreken wierden. De stank deezer naare Moordkuilen, benam echter de Godsdienstigheit daar van in 't minste niet; ja zelfs was het alleenlyk den Edelen geoorloft daar binnen te treeden; en tot meerder opheldering van den luister deezer bevoorregting, zoo lieten de Priesters hen den ingang niet toe, zonder alvoorens een Mensch ten Slachtoffer geofferd te hebben. |
|