Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 110]
| |
Dageraads zingt. 's Daags voor het Feest tot het offeren der Reukwerken geschikt, gaan de Priesters zich afzonderen naar den Berg, om zich te beter te bereiden tot den plegtigen Dienst op den volgende dag. Het Volk begeeft 'er zich slegts naar toe voor het aankomen van den dag. Ondertusschen is alles verlicht geduurende den nagt met vuuren die men op den Bergaansteekt. De eenvoudigste onder hen zullen niet tot den Tempel of dicht by de Grotte, aan de Zonne toegewydt, durven naderen; maar de toegang tot deeze plaats van Godsvrucht, is alleen geoorlofdt aan deGa naar voetnoot(a) Jouanas, en aan hun is het, dat deeze Godvrugtige hunne Offerhanden en gaven overhandigen, die de Jouanas vervolgens aan staaken ophangen, ter wederzyde van het portaal. De Offerhanden den blyven aldaar hangen tot het eindigen der Ceremonie, waarna de zelven uitgedeeld worden volgens den wille des Geervers. Zoodra de Zon begint te schynen, beginnen de Jouanas hunne Lofzangen op te heffen, werpende zich verscheiden maalen op de knien, waarna zy reukwerk in 't Geheiligde Vuur werpen, 't welk voor de deure des Tempels word verricht. Deeze twee handelingen van Aanbiddingen worden gevolgd van een derde, die niet min weezentlyk is. De Priester giet honing in een steen alleen tot dat gebruyk uitgehold, staande voor een steene tafel. Ook strooit hy dicht by den steen een groote menigte van Maïz half gebrooken, en van haare schel ontbloot. Dit is het voedsel van eenige VogelenGa naar voetnoot(b) die, volgens zeggen der Floridanen, de lof der Zonne zingen. Terwyl de Priesters het reukwerk branden, en ter eeren van dit Daglicht zingen, zoo knieldt alle het Volk neder, en verrigt zyne Godsdienstigheit. De Plegtigheit word geëindigd met speelen, danssen en vrolykheden. Het wezendlyke van het Feest neemt op den middag een einde. Alsdan omringen de Jouanas de tafel, hunne Gezangen en Vreugde geroep verdubbelende, en zoodra de Zon de randen van de tafel begint te beschynen, werpen zy alle het reukwerk dat hen noch overig is, in 't Vuur. Doch dit is noch het einde deezer Plegtigheit niet. Na het laatste Reukoffer, blyven zes Jouanas by 't lot verkoozen, omtrent de Tafel, en stellen zes Zonne-Vogelen in Vryheit; men hadt dezelve in kooien aldaar gebragt, om tot deeze Ceremonie te dienen. De Vrylaating deezer Gewydde Vogelen wordt gevolgd door een omgang van Godvrugtige, die van den Berg afklimmen met rysjes in de handt, om zich weder aan den ingang des Tempels te begeeven. De Jouanas geleiden hen tot in den zelven; vervolgens wasschen de Pelgrims zich het aangezigt en de handen in een gewydt Water. Zodanig is de beschryving deezer Plegtighit; door ons uit een SchryverGa naar voetnoot(c) getrokken, die ons dezelve op het bevestigen van twee Engelschen heeft medegedeelt. De Tempel zelfs, aan de Zonne en aanGa naar margenoot+ haaren Dienst door de Floridanen van Apalache toegewyd, is een ruime Grotte natuurlyk in den rotsteen ten Oosten van den Berg uitgehouwen. Men zegt dat dezelve twee hondert voeten lang is, eirond zynde, en het verwelf hondert twintig voeten hoog verheeven; en dat door een opening in 't midden van het Gewelf, tot op den grondt des Bergs, licht genoeg inkomt, om deeze gansche Grotte te verlichten. Men vind in de Historie van de OverheeringGa naar margenoot+ van Florida by Garcilasso, een Beschryving van een Tempel der Floridanen van Cofaciqui: maar 't schynt dat deeze alleenlyk geschikt was tot een Begraafplaats der voornaamsten des Landts. De Spanjaarden vonden rondom in deezen Tempel groote houte Kisten langs de muuren, op banken van twee voeten hoog geplaatst. ‘In deeze Kisten waren de lichaamen of Lyken beslooten, en zodanig gebalsemdt, dat dezelve niet het minste qualyk rieken; behalven deeze groten kisten, stonden 'er mede veel kleinder, als ook rietkorven zeer wel gemaakt, de kleine Kistjes laagen vol van Mans en Vrouwe kleederen, en de korfjes gevuldt met paerlen van allerlei soort. De Tempel van Talomeco was de Begraafplaats der Caciquen des Landts, en de Beschryving die 'er ons Garcilasso van geeft, is wel waardig hier in te lasschen. De Tempel van Talomeco, alwaar deGa naar margenoot+ Begraafplaats der Caciquen is, zegt hy, is meer dan hondert treden lang, en veertig breedt; de muuren zyn evenmaatig hoog, en het dak is zeer verheeven; om te voldoen aan het gebrek van pannen, en het water des te beter val te doen hebben. Het is zelve gedekt met zeer dun riet, in tween geklooft, waarvan de Indianen Matten maaken, die zeer wel naar de Mat-Tapyten der Mooren gelyken, 't welk zeer fraai om te zien is; vyf of zes deezer Tapyten over elkander gelegt, konnen volkomen het doordrin- | |
[pagina 111]
| |
gen van den regen beletten, en het scheinen der Zonne in den Tempel, 't welk by den gemeenen Man ten platten landen, in dien omstreek om hunne huyzen te dekken, word nagevolgt. Op het dak van den Tempel zyn 'er verscheidene hoorntjes van allerlei groote, en van verscheidene vissen, in zeer nette orde geschikt: maar men weet niet te zeggen hoe 'er dezelve gekomen zyn, zynde deeze Volkeren zoo verre van de Zee afgelegen, ten ware men die uit de Rivieren en Stroomen, die dit Landschap besproeien, verzaamelt had. Alle deeze hoorntjes zyn het binnenste naar buiten geplaatst, om te meer glans te geeven, stellende geduurig een groot hoorntje van Zeeslakken tusschen twee kleine schelpjes, met tusschen ruimtens van 't eene stuk tot het andere, voorzien met verscheidene Paerlsnoeren van onderscheidene groote in de gedaante van festons, van den eenen hoorn aan den anderen vast gemaakt. Deeze festons van Paerlen die zich van het bovensten van het dak tot beneden strekken, gevoegdt by den levendigen glans der Paerlemoere schelpen, en hoorntjes, geeven een zeer schoon gezigt, voornaamelyk als 'er de Zon op schynt. De Tempel heeft zyne poorten naar maate van zyne grootheit. Men ziet aan den ingang twaalf Reuzen of Stantbeelden van hout gemaakt. Dezelve zyn zoo wreedt en stuursch verbeeld, dat de Spanjaarden zich lang ophielden in 't beschouwen deezer figuuren, alle der aandagt van 't Aloude Rome waardig. Men zoude zeggen dat deeze Reuzen daar gesteld waren om den ingang van de deur te verdeedigen; want zy zyn in ryen ter wederzyde, van groote allengskens verminderende, geplaatst, hebbende de langste agt voeten, en de volgende iet minder, naar rang: op de wyze van Orgelpypen. Hunne Wapenen zyn overeenkomende met hunne gestalte, de eerste ter wederzyden hadde zwaare knodsen met koper beslagen, die zy overend hielden, en als gereed scheenen, om elk een met geweld neder te vellen, van den geenen die dorsten waagen binnen te treeden. De tweede hadden yzere hamers, en de derde een soort van houte staaken, de vierde kopere houwbylen, waarvan de scherpte uit Keisteenen gemaakt was. De vyfde hielden een gespannen boog en pyl, gereed om die af te schieten. Deeze pylen waren zeer fraai om te zien, zynde het onderste einde van een stuk hartshoorn, zeer konstig gewerkt, of van een vuursteen, als een pook gesleepen. Eindelyk de laatste hadden zeer lange Pieken in de handt, aan beide de einde met koper beslagen, staande ook in een dreigende gestalte, gelyk de andere; doch op eene andere wyze, en alle even zeer natuurlyk. Het bovenste der Tempel-muuren van binnen, zyn versiert, overeenkomstig met de buitenste zyde van 't dak; want daar is een soort van Cornis gemaakt, van groote Hoornen van Zeeslekken netjes geschikt, en tusschen beiden ziet men Festons van Paerlen die van het dak afhangen. In de tusschenruimte der Hoornen en Paerlen, ziet men in de dieptens aan het verdek vast gemaakt een menigte van Pluimen van allerlei kleuren, heel keurig geschikt. Behalven deeze schikking die aan 't bovenste van de Cornis voorkomt, hangen mede aan alle de andere zyden van het dak, verscheidene Pluimen, en Paerlsnoeren, door onzigtbaare draatjes van onderen en van boven vast gemaakt, zodanig dat het schynt of dit gansche werk om ver staat te vallen. Onder aan deeze Verwulven en deeze Cornis, ziet men rondom in den Tempel aan de vier zyden, twee ryën van Statuën of Beelden, de eene boven de andere, eenige van Mannen en andere van Vrouwen, levens groote, volgens dat Landt. Elk heeft zyn eigen Nis naast elkander, en dit alleenlyk om de muur te versieren, die zonder dat al te naakt zoude hebben gestaan. De Mannen hebben alle wapens in de handt, waar aan Paerlsnoeren van vier of vyf ryën met Quispels aan 't einde, uit een zeer fynen draad gemaakt, en van verscheidene kleuren bestaande; wat de Stantbeelden der Vrouwen aangaat, dezelve hebben niets in hande. Aan den voet deezer Muuren zyn 'er houte Banken zeer konstig gewerkt, alwaar de Doodkisten der voornaamste Grooten des Landts en hunne Familie geplaatst worden. Twee voeten boven deeze Doodkisten, ziet men in Nissen van de muur de Stantbeelden der geenen die aldaar begraaven leggen; die zy zoo natuurlyk verbeelden dat men daar uit oordeelt, hoe dezelve ten tyde van hun overlyden zyn geweest. De Vrouwen hebben niets in de handt, maar de Mannen voeren Wapens in de zelve. De ruimte die 'er is, tusschen de Afbeeldsels der Dooden, en tusschen de twee ryen Beelden, die onder de Cornis beginnen, is gevuld met Wapenschilden van verscheidene groote, gemaakt van riet en zoo vast in een geweeven, dat 'er geen pyl uit een boog, nog een schoot van een | |
[pagina 112]
| |
Snaphaan kan doordringen. Deeze Schilden zyn alle versiert met Paerlen en Quispels van veelerlei kleuren, 't welk dit alles noch veel fraayer doet schynen. In 't midden des Tempels ziet men drie ryen met Koffers op onderscheidene Banken, de grootste der zelve strekken tot een voet aan de middelsoort, en deeze weder aan de kleinsten, en gemeenlyk bestaan deeze Piramiden uit vyf of zes Koffers. Alzoo 'er nu ledige plaats genoeg is tusschen de eene Bank en de andere, wordt men dan niet belet in 't gins en herwaart gaan in den Tempel, om geheel en alle te konnen bezien. Alle deeze Koffers zyn met Paerlen gevuld, zodanig dat in de grootste Koffers de grootste paerlen gevonden worden, en alzoo voortgaande tot op de allerkleinste, die maar alleen stamppaarlen in zich besluiten. Voor 't overige zoo was de menigte van Paerlen hier zoo groot, dat de Spanjaarden bekenden, dat schoon zy meer dan negen hondert Man sterk waren, en drie honderd paerden by zich hadden, zy alle deeze Paerlen in eene reis niet zoude hebben konnen wegvoeren.’ Men zal zich echter hier over niet zeer verwonderen, indien men aanmerkt dat de Indianen van die Landtschap sedert veele eeuwen, alle de Paerlen die zy vonden in deeze Kisten herwaarts gevoerd hebben, zonder een eenige agter te houden, en hier uit kan men by gelykenis besluiten, dat indien al het goud en zilver dat men uit Peru naar Spanje gevoerd heeft, niet elders anders was overgebragt geworden, de Spanjaarden tans hunne meeste Kerken met goud en zilver zouden konnen dekken. ‘Behalven deeze onnoemelyke menigte van Paerlen, zoo vindt men 'er ook een groot getal pakken van Kameels huiden van onderscheidene kleuren; zonder te rekenen veele andere ruighairige huiden, verscheidenlyk geverft; insgelyks verscheidene kleederen van wilde Katten, Maters, en van andere vellen alzoo wel als in 't beste gedeelte van Duitslandt en van Moscovie bereidt. Ga naar margenoot+ Rondom dezen Tempel, die over al zeer fraai was, ziet men een groot Magazyn afgedeeld in acht zaalen van gelyke groote, 't welk dezelve veel sieraad bybrengt. De Spanjaarden in deeze Zaalen tredende, vonden dezelve vol wapenen. In de eerste lagen zeer lange pieken, met ongemeen schoon koper beslagen, en behangen met ringen van Paerlen met drie of vier omslagen. De plaats daar deeze pieken op de schouders raakten, was voorzien met gekleurd Kemelshair, en aan de einden zag men quasten met Paerlen die veel tot hunne schoonheit toebragten. In de tweede Zaal waren 'er Knodsen gelyk die der Reuzen, met ringen van Paerlen, en hier en daar met quasten van verscheiden kleuren, rondom met Paerlen verzien. In de derde vondt men Krygshamers, versiert als al de andere Wapenen; en in de vierde waren Jaagsprieten opgeschikt met quasten digt by 't yzer en aan 't Handvatzel; in de vyfde zag men veele soorten van riemen, versiert met paerlen en franjes; in de zesde vondt men zeer kostelyke boogen en pylen; eenige der zelve waren gewapent met Vuursteenen, aan het einde geslepen, insgelyks Steekpriemen, als Degens, als Piek-yzers, of punten van Ponjaarden aan beide zyde snydenden. De Boogen waren gebrandverft met verscheidene kleuren, blinkende en met paerlen op verscheidene plaatsen versierdt; in de zevende Zaal waren Rondassen van hout, en van Osseleder uit verre Landen overgebragt, voor zien met paerlen en quasten van verscheidene verwe. Eindelyk in de achtste zag men Schilden van riet zeer keurlyk geweeven, en mee quasten en zaaipaerlen versierdt. Eenige Volkeren van Florida offerenGa naar margenoot+ hunne Eerstgeboornen aan de Zonne op, of liever aan hunne Vorsten. Ten minste het is zeker dat deeze wreede Ceremonie geschiedt in tegenwoordigheit van een deezer Prinsen of Caciquen die zy Paraoustis noemen. Terwyl de Moeder van dit Kindt zich het aangezigt bedekt, weent en zugt voor het Offerblok, waarop dit Offer moet verpletterd worden; en terwyl de Vrouwen die haar verzellen, zingen en danssen in 't ronde, zoo verschynt een andere Vrouw in 't midden van den kring, houdende het Kindt in haare armen, en vertoonende het van verre aan den Paraousti. Deeze Vrouw danst insgelyks als haare voorgangsters, en zingt al danssende de lof des Paraousti. Daarna komt de Priester, die men in 't verschiet van deezen AfbeeldingGa naar voetnoot* ziet, in 't midden van zes andere Floridanen, en verplettert dit Kindt. Deeze Offerhande moet altoos een Knegtje zyn. Ga naar voetnoot(a) Deeze zelfde Volkeren offeren ook | |
[pagina t.o. 112]
| |
74
SACRIFICE que les floridiens font au SOLEIL, de leurs PREMIERS nez.
OFRANDE que les FLORIDIENS font d'un CERF au SOLEIL.
B. Picart. del. 1721. | |
[pagina 113]
| |
Ga naar margenoot+ met veel plegtigheit het Beeldtenis van een Hert aan de Zonne; ten dien einde kiezen zy de huidt van het grootste Hert dat zy vinden konnen. Nadat zy het zelve met allerlei soort van Kruiden gevuld hebben, versieren zy het met Bloemen en Vrugten, en stellen het zelve op den top van een hoogen boom af stam het gezigt naar 't Oosten gewend.Ga naar voetnoot† Deeze Cereminie geschiedt jaarlyks omtrent het einde der maandt van Februari; dezelve is altoos met Gebeden en Gezangen verzeld, die de Paraousti en een der eerste Jouanas aan het hooft der overige Godsdienstige 't allereers opheften. De Floridanen verzoeken aan de Zon dat het haar behaage, de Vrugten der Aarde te zegenen, en de Aarde vrugtbaar te doen blyven. Wat de huidt van het Hert aangaat, het zelve blyft dus ten toon gesteld tot in 't volgende jaar. Ga naar margenoot+ Zy hebben ook noch een ander merk waardig Feest.Ga naar voetnoot(a) Het Volk vergadert onder geleide van den Paraousti, om hunne pligten aan Toia te gaan afleggen. De Reizigers niet weetende wie deeze Toia mogte wezen, hebben rond uit gezegt, dat het de Duivel was: maar wy hebben reeds aangemerkt, dat we deeze Toia de quaade Grondoorzaak achten te zyn. Wat 'er ook van zy; deeze Ceremonie schynt wel een bedryf van Vrouwen die in druk zyn, waar door zy de gunst van deezen Afgod meenen te verkrygen. De Floridanen vergaderen daags voor de Plegtigheit op een ruime plaats, die de Vrouwen hebben opgeschikt en toebereidt. Na dat de Vergadering zich in een kring verzameld heeft, verschynen drie Jouanas, geschilderd met verscheiden soorten van kleuren, in 't midden van den kring, met trommelen, op welkers geluidt zy danssen en zingen, met ongemeene gebaarden en grimatsen. De Vergadering antwoordt te gelyk op 't gezang der Priesteren, die, na twee of driemaalen rond gedanst te hebben, heel schielyk de party verlaaten en naar de Bosschen vluchten. Aldaar is 't dat zy Toia raad vraagen. Deeze verborgene vlucht breekt de Godsdienstigheit af: maar de Vrouwen vaaren daar mede den ganschen dag voort, met geween en huilingen. Zy snyden in de armen van haare Dochters met mosselschelpen, en werpen, als een hulde die zy Toia schuldig zyn, het bloedt dat uit de wonde loopt, in de lucht, roepende deeze Afgod driemaal aan. Twee dagen daar na keeren de Juonas weder uit de Bosschen, derwaarts zy zich om raad te vraagen, begeeven hadden, en danssen als te vooren op dezelve plaats die zy zoo schielyk verlaaten hadden. De Dans wordt ge-eindigt met een Maaltydt, die zy door een vasten en onthouding van drie dagen wel van noden hadden: maar dit moest zoo geschieden, om dat de Goden zich veel vryer openbaaren aan den geenen, die het vasten onderhouden. In dien staat zyn de hersenen niet bloodt gesteld aan de dampen, die het voedsel verwekken, en ontfangen veel lichter de Indruksels van de opgetoogenheit. Wy zullen deeze Beschryving eindigen door eene aanmerking; namelyk, dat de Floridanen zich beroemen, gelyk ook de Mexikanen, eene voorzegging te hebben, die hen kennis van de aankomst der Spanjaarden gaf. Wat hunne Priesters belangt, dezelveGa naar margenoot+ zyn mede Geneesheeren, gelyk ook die der andere Volkeren van Amerika: insgelyks zyn zy de Raadslieden en Staatsdienaars van den Paraousti. Deeze driedubbele Waardigheit is ook met veel deftigheit, zedigheit en buiten gemeene onthouding verzeld. Alvoorens dat dezelve tot de Priesterlyke Waardigheit verheven worden moeten zy de beproeving van een lange tucht onder bestiering der andere Priesteren, die hen in de verborgenheden van den Godsdienst onderwyzen, ondergaan, en om zoo te zeggen, hunnen geest bereiden tot die Indruksels, die zy in vervolg van tydt het Volk zouden inprenten. Men oeffent hen door het vasten, d'onthouding, afzondering en berooving van de vermaaken der innerlyke zinnen: maar de gestrengheit der tucht wordt weder verzagt door verschyningen en door een gemeenzaame t'samenspreeking met de Godheit; op deeze wyze verhaalen het de Reizigers. Of nu hun verhaal naaukeurig en waaragtig is of niet, wy konnen altoos niet twyffelen, dat de oude Priesters de jonge onderwyzen, dat zy ten minsten moeten schynen overtuigt te zyn van de heiligheit eens Beroeps, dat hen te gelyk Meesters maakt van Ziele en Lichaamen. Deeze Tugtiging duurt drie jaaren lang. Zy draagen aan den Gordel een Zak volGa naar margenoot+ van eenige medicinaale Kruiden, en andere Geneesmiddelen, 't welk ook in gebruik is by de Virginiaansche Priesters: zy kennen zeer wel de Deugt deezer Geneesmiddelen | |
[pagina 114]
| |
en de eigenschappen der Kruiden. Voor 't overige hebben zy ook het gebruik van Braaken Zweetmiddelen, als mede van Insnydingen. Zy veegen het bloedt niet af dat uit de wonden die zy gemaakt hebben, vloeit; maar zuigen het zelve met den mondt uit en dikwils met een riet. De Floridanen gelooven, dat de blaazing en aanraaking hunner Priesteren, den Zieken heilzaam zyn, en tot geneezing strekken. De Priester, zoo men ons in een hedendaagsche Reisbeschryving verklaardGa naar voetnoot(a), verzelt zyne Operatien met eenige woorden. Wanneer alle deeze Middelen geene geneezing toebrengen, laat hy den Zieke voor aan de deur van zyne Hut plaatsen, met het aangezicht tegen de opgaande Zon gewendt, waarna de Genees-priester dit Hemelligt bezweert, om den Zieke zyne gezondheit door den gunstigen invloedt van zyn Licht weder te geeven. Dit is dan de laatste toevlugt van den een en van den anderen. Deeze Priesteren zy omhangen met een Mantel van huiden of vellen in ongelyke banden gesneeden. Somtyds is deeze kleeding gemaakt op de wyze van en langen Rok: alsdan word dezelve met een Gordel van Vellen omgord, waar aan de Zak afhangt daar hunne Geneesmiddelen in zyn. Zy zyn ongedekt aan voeten en armen, en op 't hoofdt draagen zy een Muts van Vellen puntgewyze toeloopende; dikwils hebben zy in plaats van een Muts het hoofdt met pluimen versiert. |
|