Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 109]
| |
Noordlyd Amerika ontdekt hadt. Zy offerden Slagtofferen voor dit Gedenkteeken, kroonden het met Bloemen, en versierden het met Bloemkranssen: met een woordt, zy beweezen het zelve allerlei soort van agting en eerbied. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) De Floridanen aanbidden onder den naam van Toia, de Duivel, of liever die quaade Grondoorzaak, die zy in tegenstelling van het Godlyk Opperweezen stellen. En overtuigd zynde dat deeze laatste Mogendheit hen niet kan schaaden, wegens de overgroote goedheit daar zy mede begaafd is, zoo tragten zy de andere te bevredigen, van wien zy, zoo zy zeggen, wreedelyk gequelt worden.Ga naar voetnoot(b) De Duivel snydt hen dikwils in het lichaam, verschrikt hen door verschyningen, in komt hen dikwils bezoeken, om hen te noodzaaken hem Menschen-offer te offeren. Doch ondersteld zynde, dat de Duivel, in die gelegenheit zoo veel moeite niet wilde doen, zoo gaat zyne Priesters het belangen des Volks te zeer aan 't hart, om in gebreken te blyven aan 't geen zy hem verschuldigd zyn. Het is derhalven zeer waarschynlyk, dat zy zelf voor dien quaade Geest speelen, en dat zy het quaadt dat de Floridanen uit vreeze hem toeschryven, vermeerderen. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(c) Een ander Schryver verhaalt ons het volgende van den Godtsdienst der Volkeren van Carolina. ‘Zy gelooven, zegt hy, een eenig Godt, Schepper van alle dingen, aan wien de Opperste Priester offerhanden doet; maar zy gelooven niet dat die Godt zich met eenige zaaken der Waereldt bemoeit. Zy gelooven dat hy mindere Goden aanstelt tot bestiering van dit Aardryk: namelyk, dat hy dezelve aan de goede beschikking der goede en quaade Geesten overlaat, waar aan de Priesters van een minder rang Offerhanden en andere Godsdienstigheden doen. Ten opzigte der Volkeren, die rondomGa naar margenoot+ de Bergen van Apalache woonen, dezelve bidden de Zon, als oorzaak van het leven, en Schepper der Natuur aan. Het schynt dat zy eenige teekens van de algemeene Zondvloedt overgehouden hebben; want zy zeggen, dat de Zon vier-en-twintig uuren haaren gewoonen loop vertraagt hebbende, zoo waren de wateren van het Groote Meir Theomi zodanig overstroomd, dat de toppen der hoogste Bergen daarmede bedekt wierden; behalven alleen dien van den Berg Olaimy, die door de Zon van de algemeene overstrooming bevryd bleef; ter oorzaake van den Tempel die zy aldaar zelf gebouwd hadde, en die de Apalachiten in 't vervolg als een plaats van Bedevaardt hadden ingewydt, werwaarts zy aan dit Hemellicht hunne Godsdienstige hulde gingen doen. Alle de geene die deeze schuilplaats hebben konnen bereiken, zyn bevryd gebleeven van de Zondvloedt. Na verloop van vier-en-twintig uuren tydts verkreeg de Zon haare eerste kragten weder, en het water in zyne paalen hebbende doen wederkeeren, deedt dezelve verders de dampen verdwynen, die de wateren over de Aarde gebragt hadden. Uit hoofde van deeze gedenkwaardige erkentenis is 't, dat de Floridianen, die men Apalachiten noemt, goet gevonden hebben de Zon te aanbidden. Laat ons nu zien hoedanig zy dezelve aangebeden hebben, en het gansche verhaal deezer Godtsdienstigheit beschouwen. |
|