Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 100]
| |
prêtre de la virginie vû du côté droit.
71
prêtre de la virginie vû du côté gauche.
B. Picart, sculp. dir. 1721.
magicien de la virginie. | |
[pagina 101]
| |
zy om den hals hangen, en op de regter schouder vast maaken: houdende altoos den eenen arm naar buiten, om 'er zich van te konnen dienen. Deeze Mantel is van onderen rond, strekt zich niet verder dan tot op het midden van de dyen uit, en is van welbereide en zagte huiden gemaakt, met het bont naar buiten gekeert. Deeze Priesters hebben hun hoofdthaair zeer kort geschooren, behalven op den kruin, alwaar zy een losse kuif laaten, strekkende van het bovenste des voorhoofdts tot in den nek van den hals; zy laaten ook boven het voorhoofdt een randt van hair, die, 't zy door zyn eigen kracht, of door de stevigheit die het door het vet, en de verwen daar zy hun hair mede smeeren, verkrygt, gelykzaam gekroest wordt, en voorwaarts uitwast gelyk de klep van een muts. Ga naar margenoot+ De Toveraars of Waarzeggers, scheeren mede hun hoofdthair kort af, en laaten alleen maar een kuyf over. Zy dragen over hunne ooren de huit van een Vogel met donkere vederen, en zy bestryken zich met roet of iets diergelyks, gelyk mede de Priesters. Uit zedigheit hangen zy aan hunnen Gordel het vel van een Otter, waarvan zy de staart tusschen hunne beenen doorhaalen. Ook maaken zy 'er een sak aan vast die op de eene dye rust, en waarvan het onderste gedeelte met eenige lange franjes of nestelingen versiert is. Ga naar margenoot+ Men verzeekert ons dat de Virginianen veel achting voor hunne Priesters hebben; ‘en dat die mede al hun werk maaken om deeze achting te behouden, door een verschriklyke manier van hun gansche lichaam te besmeeren; door de byzonderheit hunner kleding, en door de vreemde schikking van hun hoofdthair.’ Al wat zy zeggen wordt voor een Orakel gehouden, en maakt een sterken indruk op de gemoederen des Volks: Zy leeven zelfs afgescheiden van 't gezelschap der menschen, in bosschen en verre afgelegene hutten. Men kan hen naaulyks te zien of te spreeken krygen; en zy zyn geenzins bezorgt voor hun levens onderhoudt, dewyl hen zulks van alle kanten toegebragt en by hunne hut nedergezet wordt. Men neemt toevlugt tot hen in alle voorkomende en dringende noodzaakelykheden; als by voorbeeldt, wanneer den regen hoog nodig is, of wanneer men verlooren zaaken weder zoekt te krygen, terstond begeeft men zich tot deeze Priesters: zy worden ook in plaats van Geneesheeren gebruykt, wegens de kennis die men hun van de Natuur toeschryft. Eindelyk het is op hun raadt en bericht dat men Oorlog of Vreede besluit; en niets geschiet 'er zonder met hen te raadpleegen. ‘De Waarzeggers zyn niet alleen de medegenooten der Priesteren, ten opzigte der bedriegeryen, maar ook van de winst die 'er van komt, en dikwils nemen zy elkanders post waar. De Godsdienstige oeffening geschied in een algemeene taal die alleen van de voornaamste der Natie bekend is, en eenigzins met het Latyn overeenkomt. Dewyl de Toveryen een groot gedeelte van den Godsdienst deezes Landts uitmaaken, zoo zullen wy 'er een beschryving van doen, zoo als men die in de Beschryving vanGa naar margenoot+ Virginië vind,Ga naar voetnoot(a) meermaalen door ons aangehaaldt. ‘Daar zyn veelerley gelegenheden, zegt onze Schryver, waarin de Virginianen de tooveryen gebruyken; ook spaaren zy geene Offerhanden voor den boozen Geest: zy offeren hem op alle tyden des jaars de eerstelingen van hunne Vrugten, Vogels, Visschen, Viervoetig Gedierte, Planten, Wortels enz: zy hernieuwen hunne Offerhanden telkens wanneer zy eenig voordeel in den Oorlog, of ter Jagt, of in 't visschen, genooten hebben. De Kapitein SmithGa naar voetnoot(b) in hunne handenGa naar margenoot+ gevallen zynde, zoo stelden zy ten zynen opzigte, een tovery of bezweering in 't werk, gelyk wy verhaalen zullen. Dit zoude geschieden om te weeten, of hy wel of qualyk tot hen gezind was, en of 'er meer Engelschen stonden aan te koomen. Men stak dan des morgens een zeer groot vuur aan, rondom 't welk men een kring van meel maakte, waarna een Manspersoon, naar allen schyn het hoofdt der Priesteren of Tovenaars, tot by het vuur naderde, maakende veelerlei ongewoone gebaarden. Hy was met een dierenhuidt bekleed, en hadt op 't hoofdt een kroon van vederen, met vellen van wezeltjes en serpenten versiert. In deeze toerusting begon hy zyne bezweering met een donderende stemme, zingende vervolgens eenige tover-gezangen, waarin hy door de andere Priesters, ten getaale van zes, ondersteunt wierdt. Het gezang wierdt verscheidenmaal herhaalt, en zoo dikwils als het eindigde, leiden de Priesters eenige Koorngraanen op de aarde, en de Hoogepriester wierp alsdan eenige Vet en wat | |
[pagina 102]
| |
Tabak in het vuur. Daarna maakte men nog twee ronde Cirkels. De Priesters namen kleine houtjes of rysjes, en plaatsten dezelve in de tusschenwytte der Koorngraantjes, die ten naasten by vyf aan vyf geschikt waren; en deeze plechtigheit duurde drie volle dagen. Ga naar margenoot+ Deeze WaarzeggersGa naar voetnoot(a) bemoeijen zich ook met de Stormwinden te bezweeren; en begeeven zich ten dien einde naar den Waterkant, roepende met een verschrikkelyk geschreeuw, verzelt met Aanroepingen en Gezangen: waar na zy in 't midden van 't water, tabak, stukjes koper, en andere diergelyke snutseryen meer, werpen, om de Godheit die aldaar heerscht, te bevredigen. Men heeft de Virginianen beschuldigt, dat zy jonge Kinderen zouden offeren. Capitein Smith qualyk onderregt zynde van de omstandigheden van deeze gewaande Offerhanden, die niets anders is als een Proefstuk, 't welk zy den geenen doen die zy tot de verborgenheden van hunnen Godsdienst geschikt hebben, geeft 'er ons de volgende Beschryving van: Ga naar margenoot+ ‘Ga naar voetnoot(b) Zy beschilderden met witte verwe vyftien van de welgemaakste jonge Knegtjes, van omtrent 14 of 15 jaaren oudt, en geleidden dezelve voor een Vergadering van Priesters en ander Volk, alle zoo kunstig beschildert, dat een Schilder het niet zoude konnen overtreffen. De Werowance (aldus noemen de Virginianen hunne Prinsen) zat in deeze Vergadering voor, en alle die dezelve uitmaakten hielden Kalbassen en Boomtakjes in hunne handt. Het Volk bragt den ganschen morgen door met danssen en zingen rondom deeze Jongelingen: en des namiddags plaatste men ze alle vyftien onder een Boom, maakende onder hen een dubbele ry van personen gewapendt met bosjes van klein rottinghout. Toen verkoor men 5. Jongelingen, die by beurten een deezer Knegtjes afhaalden, en geleiden dwers door de ryen heen, bevrydende hen tot hun eigen schaade, en met een wonderbaarlyk geduld, van de rottingslaagen, die men op hun deedt regenen. Geduurende deeze wreede handeling maakten de Moeders deezer Kinderen, weenende en zich mistroostig aanstellende, eenige Matten, Huyden; Mos en droog Hout gereed, om te dienen tot de Lykstatie hunner Kinderen. Na deeze plegtigheit velde men den Boom neder, en hieuw de Stam in stukken, daarna hakte men de takken en rysjes klein, waar van men kransjes maakte om hen te kroonen, en men versierde hun hair met de bladeren van den gevelden Boom. Men wist verder nier waar deeze Kinderen bleeven; maar men worp hun op malkanderen in een dal, alwaar de Vergadering ongemeene vreugde - teekenen bedreef. De Werowance aangaande deeze gewaande Offerhande ondervraagt wordende, antwoordde dat alle deeze Kinderen niet dood waren, maar dat Okée het bloedt uit de linker borst zoog der geenen die hem ten deel vielen, tot dat zy storven; en dat de vyf Jongelingen de overige in de Woestyne bewaarden, geduurende den tydt van negen Maanden, zonder dat het hen geoorlofd is, in dien tydt met iemant omgang te hebben. Uit deeze Jongelingen, vervolgde hy, is 't dat wy onze Priesters en onze Waarzeggers trekken. De Schryver zegt verder, dat deeze PriestersGa naar margenoot+ en Geneesheeren het Volk hebben willen doen geloove, dat Okée het bloedt uit de linker borst der Jongelingen, die hem ten deel vielen, zoog; om dat indien het gebeurde dat eenige deezer tuchtelingen onder de gestrengheit der proef quamen te sterven, de goeden naam des Priesterschaps daar door voor alle opspraak zoude bevryd blyven. Hy voegt 'er by, dat het verhaal van den Capitein Smith niets anders als een onvolmaakte Beschryving van deeze tugt en beproeving is, die deeze die naar het Priesterschap haaken genoodzaakt zyn te ondergaan, zoo wel als den geenen die eerzugtig genoeg zyn, en trachten onder de voortreffelyke Mannen der Natie gereekend te worden. Dit wordt by de Virginianen Huscanaweren genoemd; zie hier de Beschryving, zoo als men die by den zelven Schryver leest.Ga naar voetnoot(c) ‘Men viert deeze Plegtigheit gewoonlyk eens om de vyftien of zestien Jaaren, ten waare dat de Jongelingen zich eerder in staat bevonden, om tot de zelve ontfangen te worden. Dit is eene beproeving, waar van alle hunne Jongelingschap zich quyten moet, eer zy onder 't getal der voortreffelyke Mannen, of der Cockaroesen der Natie konnen aangenomen worden...... De Hoofden der Plaats, alwaar deeze Plegtigheit geschiedt, verkiezen de welgemaakste en levendigste Jongelingen die 'er gevonden worden,..... om te worden Gehuscanaweert. Indien iemant weigerde de proef deezer Tugtiging te ondergaan, zou hy niet langer by zyne Landslieden durven blyven. Men stelt terstond eenige | |
[pagina 103]
| |
plegtigheden in 't werk door Smith bygebragt, waar van de afzondering de voornaamste is..... Men sluit hun verscheideneGa naar margenoot+ Maanden agter een op, zonder dat zy in hunne eenzaamheit eenig ander voedsel bekomen, dan het afkookzel van eenige wortels, die het verstandt benevelen. En in der daat deeze drank die zy Wisoccan noemen, gevoegd by de gestrengheit deezer Tugt, maakt deeze eerstelingen, gelyk men zegt, stapelgek, blyvende zy een geruimen tyat in dien staat. OndertusschenGa naar margenoot+ houd men hun opgeslooten in een sterke afsluiting, toe dit gebruik by zonderlyk gemaakt....Ga naar voetnoot* Deeze Kerker heeft de gedaante van een Suikerbroodt, en heeft traliewerksgewyze openingen om lucht te konnen scheppen. Het was noch geen Maandt geleeden, dat 'er dertien Jongelingen waren Gehuscanaweert, en weder op vrye voeten gesteld geweest’. Op deeze wyze verliezen deeze Tugtelingen de geheugenis aller dingen, vergeetende zelfs hun goed, Ouders, Vrinden en Taale. ‘Wanneer nu deeze Genees-Priesters oordeelen, dat hunne Leerlingen van dien Wisoccan genoeg gedronken hebben, verminderen zy 'er allengs het gebruik van, zoo lang, tot dat zy hun voorige verstandt weder bekomen hebben: doch eer zy hersteldt zyn, voeren zy hun naar hunne verscheidene Steden of Dorpen, waarschynlyk om hun aan het Volk weder kenbaar te maaken. Na deeze wreede quelling, zouden deeze Jongelingen niet durven zeggen, dat zy van eenige voorafgaande zaaken geheugen hebben, uit vreeze van andermaal Gehuscanaweert te worden. In zulken gevalle geschiedt de tugtiging zoo gestreng, dat 'er weinige het leven afbrengen. Zodanig een Tugteling moet geheel stom en doof geworden zyn, en geheel van vooren af aan alles leeren..... Of nu de vergeetenheit deezer Tugtelingen wezentlyk of gemaakt zy, 't is altoos zeker, dat ze niets willen weeten van 't geen zy te vooren wisten, en dat hunne Opzienders hen verzellen, tot dat zy alles weder op nieuws geleerd hebben..... Met een woorde, zy beginnen te herleeven na een geruimen tydt eenigzins overleeden te zyn geweest, en zy worden alsdan Menschen, vergeetende dat zy voor heen Kinderen zyn geweest..... De moeite die deeze Opzieners neemen, is zoo ongemeen, en zy moeten geduurende den loop van deeze gestrenge Tuchtiging, het geheim zoo heiliglyk bewaaren, dat het een zaak van de meeste verdiensten geagt wordt, zich in deezen last wel te quyten. Het is ook een zeker middel om tot groote waardigheden te geraaken:.... Maar aan de andere kant mag men ook staat maaken, wel haast naar de andere Waereldt gezonden te worden, indien men door lichtvaerdigheit of verzuim eenigzins in zynen pligt in gebreeken bleef’. De Schryver van dit verhaal voegt 'er by; ‘dat de geene die men ten tyden van zyn verblyf aldaar, Gehuscanaweert hadt, schoone en welgemaakte Jongelingen waren, leevendig van geest, van omtrent vyftien, twintig, of vyf-en-twintig Jaaren oudt, en mede Ryk geacht wierden. Dit deedt my, vervolgt hy, terstond vermoeden dat de Ouden dit middel bedacht hadden, om zich met de goederen der Jongelingen te verryken, alzoo zy in der daadt dezelve onder hun verdeelden, ofschikten (naar hun zeggen) tot eenig openbaar gebruik en dienst..... De Indianen, geeven voor, dat men deeze strenge middelen alleen in 't werk stelt, om de Jonkheit te bevryden van de quaade indrukselen der kindsheit, en van alle de voorinneemingen daar zy reeds mede aangedaan zyn, eerde reden begint te werken. Zy houden staande, dat zy, alsdan in volle vryheit gesteld zynde van de Wetten der Natuure te mogen opvolgen, geen gevaar loopen van een Slaaf van de gewoonte en opvoeding te worden, en dat zy beter in staat zyn om regtvaardiglyk regt te oeffenen, zonder eenig acht op vrindschap of namaagschap te geeven’. De Alouden waren van het zelve gevoelen ten opzigte van hunne Inleidingen; men geloofde toen dat dezelve het verstandt reinigden en de denkbeelden zuyverden. Onze hedendendaagsche Wysgeeren zyn weinig van smaak hier in verschillende. Doch het zal onnoodig en gevaarlyk zyn, om hier van een Toepassing te maaken. |
|