Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Historische verhandeling Over de hedendaagsche godtsdienst-plichten En gewoontens Der afgodische volkeren Van America.
| |
[pagina t.o. 67]
| |
64
To. t.t. part. pag. 79 | |
[pagina 67]
| |
mogelyk is 't wel het zelfde, dat 'er de overige Landaart van 't Noordelyk Amerika van heeft: maar alzoo men niets grondigs kan zeggen van 't geen, waarin hunne Afgodery bestaat, zoo is 't beter hier van te zwygen dan den nieusgierigen Lezer met Verdigtselen de handt te vullen. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(a) Een Reiziger zegt niet ten onrechte, dat het doolend en roekeloos leven van dien Landaart den Geest deezer Volkeren van de kennisse Godts verwydert: deeze bedenking is niet onredelyk. Wy hebben een bewys deezer waarheit in het gedrag der Waereldlingen onder ons. ‘Nochtans, gaat hy voort, zyn deezeGa naar voetnoot(b) Volkeren niet geheel ongevoelig van 't geluk en ongeluk, 't welk hen overkomt; zy schynen eenige grondbeginselen van de Sekte der Manicheên te hebben. Zy erkennen een goeden en een quaaden Geest. Zy noemen den God van voorspoedtGa naar voetnoot(c) Quischimanitou van wien zy zich verbeelden allerlei levensonderhoud te ontfangen, en die in alle de gelukkige bestieringen van de Natuur voorzit. Den quaaden Geest noemen zy Matchimanitou, vyandt van den voorspoedt der menschen, die hun droefheit aandoet, en aan wien zy al het quaadt dat hen overkomt, toeschryven. Zy gelooven dat de Zon de goede, en de Maan de quaade grondoorzaak is, 't welk eenigzins met de gevoelen der Alouden overeenkomt, die aan deGa naar voetnoot(d) Maan allerlei quaade en schaadelyke invloeden toeschreeven.Ga naar margenoot+ De Volkeren, waar van wy nu gewag maaken, schynen de Zon voor den Opperheerscher van 't Heelal te erkennen; zy berooken dezelve met Tabak, en dit wordt by henGa naar voetnoot(e) de Zon rooken genoemt; welke Godsdienstige plechtigheit, die wy konnen met den naam van bewierooking betekenen, en zy op de volgende wyze oeffenen. De Hoofden der Huisgezinnen vergaderen met het aanbreeken van den dag in de hutte van een hunner voornaamste Opperhoofden. Deeze steekt den Calumet aan, en bied denzelven tot drie maalen toe, aan de opgaande Zonne; terwyl hy nu den zelven met zyne handt draait volgens den loop der Zonne, tot dat hy weder gekomen is tot aan het punt, alwaar hy 't eerst begon, zoo wendt hy zyne gebeden tot de Zon, smeekende om haare bescherming, en bestiering in alle zyne onderneemingen, en beveelende aan haar alle de Huisgezinnen deezer Landstreek. Vervolgens rookt het Opperhoofdt door den Calumet, en bied denzelven de gansche Vergadering aan, op dat de geene die 'er tegenwoordig zyn insgelyks op hun beurt de Zon berooken. Eer wy verder gaan, zal het noodig zynGa naar margenoot+ hier eene Beschryving van denGa naar voetnoot(f) Calumet te doenGa naar voetnoot*. ‘Dezelve is op de wyze van eenGa naar voetnoot(g) zeer lange Tabaks-pyp van rooden Steen gemaakt opgeschikt met hoofden vanGa naar voetnoot(h) Spechten en Takgansen, die op de boomen zitten. Het hoofdt deezer Vogelen is van het schoonste scharlaaken roodt, 't welk men zien kan, en met veelerlei andere vederen verfierdt. Zy hangen of hechten in 't midden van 't stuk, dat het lichaam des Calumets uitmaakt, verscheidene vederen uit de Vleugels van | |
[pagina 68]
| |
een Vogel die zy Kiboe noemen, zynde een Arendt gelyk. Zy zullen geene onderneeming van belang doen, zonder alvorens den Calumet gedanst te hebben. Hennepin spreekt van deezen Calumet met meer naaukeurigheit.Ga naar voetnoot(a) ‘De Calumet, zegt hy, is een groote Tabaks-pyp van rood, zwart of wit marmer. Dezelve gelykt wel naar een Hamerbyl, zynde de kop daar van zeer net gepolyst, en de lengte van de pyp, derde half voet lang, bestaande uit een zeer sterk riet, versierdt met vederen van allerley kleuren, en gestrengeld Vrouwe-hair op verscheiden manieren gevlogten. Aan deezen Calumet worden twee vleugelen gehegt, 't welk hem de gedaante geeft van den Slangen-Staf van Mercuur, of de Staf der Vreede Gezanten. Deeze Rietstok word gestooken in de halzen van Huars, zynde een soort van Vogelen wit en zwart gevlakt, zoo groot als Ganzen, of in die van Takgansen.... Deeze laatste zyn geschakeert met drie of vierderlei verscheidene kleuren. Elke Natië versiert zyn Calumet naar zyne gewoonte, of byzondere genegendheit. De Calumet dient tot verzekering van alle de geenen, die tot de Bondgenooten der Volkeren trekken, die den Calumet geeven. Het is een Zinnebeeldt van Vrede, en men is in 't algemeen overtuigdt, dat iemant die de trouw des Calumets schende, zich groote onheilen over den hals haalen zoude. 't Is het Zegel aller onderneemingen van zaaken van groot belang, en van alle openbaare Plechtigheden. La Hontan zegt in zyne Reizen, ‘datGa naar voetnoot(b) de Pyp van de Calumet vier of vyfvoeten lang is, en het lichaam van de zelve agt duimen heeft, (waarschynlyk in de dikte), en den mondt, waarin men den Tabak stopt, drie duimen. Ga naar margenoot+ Wat nu wyders de Godtsdienst deezer Volkeren betreft: zy oeffenen de Plechtigheit van de Zonne te berooken, doch niet dan in gelegenheden van groot belang; want in hunne gewoone Godsdienstigheit wenden zy zich tot hunne Manitou, die zy altydt by zig draagen, en zy gemeenlyk van hunne Gochelaars ontfangen. De Schryver van de Historie van 't Noordelyk AmerikaGa naar voetnoot(c) zegt, dat eenigen langs de Noordelyke Kusten woonende, gelooven dat in tyden van storm en onweer, de Geest der Maane zich op den grondt der Zee begeeft, en aldaar dit onweder verwekt. Waarom zy om het zelve te stillen aan deezen Geest opofferen al het beste, dat zy in hun Vaartuig of Cano hebben, werpende alles in Zee, zelfs den Tabak. Deeze Offerhande is met Gezangen en eenige andere Plechtigheden verzeld, dienende om deezen quaaden Geest te verdryven. Om vooraf den uitslag van hunne zaakenGa naar margenoot+ te weeten, wenden deeze Volkeren zich tot hunne Gochelaars, die hunne voorzeggingen met veele Plegtigheden doen, en op eene wyze daar geen kunststreek aan ontbreekt. De Gochelaar maakt met staaken in de grondt een ronde Hut, die hy met vellen van Cariboes of andere Dieren, bekleedt, laatende boven een opening die wyd genoeg is, dat 'er een mensch kan door gaan. De Gochelaar sluit 'er zich alleen in op, zingt, weent, schudt en pynigt zich zelven, stelt zyne aanroepingen, vervloekingen, en bezweeringen in 't werk, vraagende aan Matchimanitou wat zyne begeerte is. Deeze antwoordt hier op met een groot gedruis. Hier in is niets, dat tegen het groote Denkbeeldt, 't welk alle menschen zich van eene Godlyke Majesteit maaken, strydig is. Dit Denkbeeldt laat niet toe te gelooven, dat de Goden zonder veel gerugts tot ons spreeken, noch zelfs zonder eenige wanorde in de Natuur te veroorzaaken. Als Jupiter by Homerus zyne wenkbraauwen spant, zoo beeft den ganschen Olympus. Als hy spreekt, worden de Elementen bewoogen. De opgetoogenheit en verrukking des Gochelaars ziet men aankomen, en beginnen met een dof geluit, als van een Rotsteen die instort, en alle de staaken der Hutte worden met zoo een wonderlyke hevigheit bewoogen, dat het schynt of alles zoude 't onderste booven keeren. In 't midden van deeze heilige ontroeringe geeft de Gochelaar zyne Voorzeggingen uit. Dit Verhaal hebben wy gevolgd naar het getuigenis van den Heer de La Potterie. |
|