Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
VI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 26]
| |
bruik, dat zommige Vrouwen van eenige aardige Minnekramerytjes maaken. Ga naar margenoot+ De Volkeren die zich in 't Noordelyk Amerika kleeden, draagen op den rug een Mantel van Bevervellen aan elkander genaait; andere draagen maar alleen op de schouderen het Vel van een Beer of van eenig ander Wildt Gedierte. Deeze kleeding is de allereenvoudigste, en ook de natuurlykste, en oudste. De geenen die zich bedekken met Vederen, met eenigelymagtige Stoffe bestreeken, om op hun lichaam te kleeven, wyken reeds van deeze eenvoudigheit af, en beginnen tot de ydelheit der optooiselen te vervallen. De Canadeezen hangen hunnen Mantel van Beestevellen om hunnen hals, zadanig, dat zy gemeenlyk een arm buiten deeze kleeding houden; maar als zy in huis zyn, leggen zy denzelven af, indien het niet zeer koudt is. De Vrouwen hebben een Gordel om den Mantel; en des winters draagen zoo wel de Mannen als Vrouwen dikke Mouwen van Bevervellen. Deeze manier van kleeding is weinig verschillende met die derGa naar voetnoot(a) Oude Hoogduitschers. Eenige andere VolkerenGa naar voetnoot(b) bedekken zich met een soort van Matten. Aangaande de beenen, zegt Lescarbot, dat de Canadeezen ter jagt gaande, zich bedienen van koussen, die ruim en wyd zyn gelyk onze Laarskoussen, welke zy om hunnen Gordel vast maaken, zynde daar aan ter zyden van buiten een groot getal Nestels zonder Malien. Dit schoeisel heeft eenige gelykheit met onze Hanssoppen of Aperokken. Somtyds omwinden zy de beenen, in plaats van koussen, met een stuk stof, dat zy onder de knie vastbinden, en Mitassen noemen, volgens 't geene ons in een Reisbeschryving wordt verhaaldGa naar voetnoot(c). Ga naar voetnoot(d) Deeze zelfde Volkeren gaan gemeenlykGa naar margenoot+ blootshoofds, met het hair hangende over de schouderen; zonder het zelve te knoopen of te binden. Somtyds binden de Mans wel een gedeelte van 't zelve op de kruyn by een, en laaten de rest hangen. Daar zyn 'er die hun hair aanqueeken, andere in tegendeel die het geheel afsnyden, of branden met steentjes in 't vuur gloeyende gemaakt. Verscheidene deezer Noordelyke Volkeren laaten hun hair aan de eene zyde staartsgewyze hangen, en aan de andere zyde branden zy 't tot aan de ooren af. De Floridianen en eenige andere Volkeren, binden het zelve op, als een Paardestaart: de Mannen steeken 'er dan pluimen op als Vederbossen, en de Vrouwen, volgens Lescarbot, eene Naalde met drie punten. Verscheidene onder hen smeeren hun hair met Oly, gelyk wy met Jasmyn, en bedekken dan hun hoofdt met dons of kleine Vogelveeren. Dit sieraad is wel vreemd, maar om de waarheit te zeggen, immers was zulks niet minder het goud Poeder der Ouden, of het tegenwoordig Hairpoeder, waar mede onze hedendaagsche Saletjonkers hun hair of Pruiken wit maaken. Wy stellen onder 't getal der GewoontensGa naar margenoot+ gelykformig met de Natuur, die van lang hair te draagen, 't welk by de West-Indianen algemeen is. Zoo was het zelve eertyds ook in Gaulen, en zelfs in gansch Europe. Aangaande de Gaulers, het is bekend, dat een gedeelte van dit Landt eertyds genaamt wierdt hetGa naar voetnoot(e) Langhairig Gaulen; doch wy weeten ook, dat in 't vervolg deeze Gewoonte min algemeen wierdt: het Volk droeg alle zeer kort hair, en alleen de Koningen van Vrankryk droegen geduurende het eerste Stamhuis zeer lange hairen. Het hair van een Zoon van Vrankryk af te snyden, was zoo veel, als of men hem verklaarde van 't Erfrecht tot de Kroon te zyn vervallen. Eer dat China door de Tartaaren overwonnen wierdt, waren de Chineezen alzoo zeer verzot op hunne lange hoofdhairen, als onze Oude Fransen; zy vleijen zich, zegt ons Maffei, dat zy op hun uitterste door een goede Bescherm Engel by het hair zullen opgenomen, en ten Hemel gevoerd worden. Wat hunne Bonzen betreft, dezelve draagen het kort, om dat zy als afzonderlyke Dienaaren en Raadslieden der Godheit, zodanig een hulpmiddel niet noodig hebben. Het was by de Ouden genoegzaam eeneGa naar margenoot+ gewoonte blootshoofds te gaan, en men merkt aan, dat by deGa naar voetnoot(f) Egyptenaren het hoofdt niet gedekt wierdt, als in een tydt van droef heit. In den beginne hielden de Romeinen dezelfde gewoonte, doch verlieten die weder allenks. Mogelyk was deeze gewoonte op een gevoelen gegrondt, 't welk gansch niet onredelyk is, namelyk, dat de lucht de Hoofden hart maakt en dezelve meer vastigheit doet bekomen, dan die anders wel | |
[pagina 27]
| |
zouden hebben, gedekt blyvende. Indien dit gevoelen doorgaat, zoo is 't niet te verwonderen, dat de Engelschen zoo wel met den Kop konnen vegten, dewyl zy van jongs aan gewendt zyn blootshoofdt te gaan. Ga naar margenoot+ Doch eer wy hier van afscheiden, zullen wy uit Lescarbot noch twee of drie Aanmerkingen by brengen, waarin hy toont, hoe veel overeenkomst de Amerikanen met eenige andere Volkeren ten opzichte van het Hoofdtversiersel hebben. ‘De Gotthen, zegt hy, laaten hun hair met groote gekrulde lokken, over de schouderen hangen even als wy van de Noordelyke Amerikanen gezegd hebben; de Zwaben, een Volk in Duitslandt, krulden, knoopten, en maakten het zelve op hunne kruinen vast, gelyk wy vande Souroqueezen en Armouchiqueezen gezegd hebben. Verschillende de Armouchiqueezen met de Souriqueezen en andere Volkeren alleen daarin, dat de eerste het hair van vooren uittrekken en half kaal zyn, 't welk de andere niet doen. In tegenstelling van deeze Volkeren; verhaalt ons Plinius, dat by het hellen van 't Gebergte Riphea, eertydts een Landstreek der Arympheers was, die wy nu Moscoviten noemen,.... die alle zoo Mans als Vrouwen geschooren wierden, houdende het voor schande eenig hair op het hoofdt te draagen. Hier uit ziet men, hoe een manier van leeven op d'eene plaats aangenomen, en op de andere verworpen wordt’. |
|