Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
II. Nederlandse vertalingen. Macbeth, Othello, Storm door J. Moulin. Hamlet door P.P. Roorda van Eysinga. De kritiek.J. MoulinDe geest blaast waar hij wil, ook door het Nederland der vroege 19de eeuw, en we kunnen ten minste nog op iets anders wijzen, dan op de besproken, min of meer on-originele artikelen en een bloemlezing. In het kleine Kampen gaat een jongenshart, spontaan en wagenwijd, voor Shakespeare open; Jurriaan Moulin, de zestienjarige zoon van een Kampens lakenhandelaar, vindt, anno 1814, 'n deel van Shakespeare's werken, Hamlet, Romeo, Othello, dat een doortrekkend Duitser in het IJselstadje had achtergelaten,en hij begint te lezen. Hamlet sleept hem mee, en binnen enkele dagen heeft de jongen ook de twee andere spelen (tekst, zonder enig commentaar) verslonden. Omdat hij de verdere drama's niet kan be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||
machtigen, leest en herleest hij steeds maar weer deze zelfde spelen, degelijk, met behulp van een dictionnaire! Enkele jaren later vindt hij bij een Amsterdams boekhandelaar acht bandjes Shakespeare te koop voor vier en twintig gulden, maar hij kan de verlangde bescheiden som niet missen. Als hij Schlegel's Vorlesungen in handen krijgt, verdubbelt zijn verlangen naar een volledige Shakespeare, maar eerst in 1822 kan hij zich Walker's editie, en in 1826 die van Chalmers (1823 verschenen) aanschaffen. Moulin worstelt met de blijspelen, tot Horn's OphelderingenGa naar voetnoot1 hem licht geven; hij koopt de vertaling van Vosz, en de grond voor zijn Shakespeare-boekerij, op het einde van zijn leven tot 270 delen uitgedijdGa naar voetnoot2, is gelegd. Een deurwaarderschap te Kampen en Zwolle, het redigeren van de Kamper Courant hebben Moulin's maatschappelijk leven, het schrijven van enkele verzen (hij parodiëerde o.a. Bilderdijk), veel lectuur, Shakespeare genieten, bestuderen en vertalen, zijn letterkundig bestaan gevuld. Het weinige wat we van Moulin weten, die zich door scherp journalistiek werk veel vijanden maakte, maar in de grond, politiek en godsdienstig, een verdraagzaam man moet zijn geweest, vernemen we, behalve uit van der AaGa naar voetnoot3, vooral door van VlotenGa naar voetnoot4. Van Vloten, Kamper jongen als Moulin, heeft de laatste uitgaven van Moulin's vertalingen naar Shakespeare verzorgd, en Moulin met een vriendelijke necrologie in de Algemeene Konsten LetterbodeGa naar voetnoot5 herdacht. Sinds van Vloten naar de Franse school ging, heeft hij de twintig jaar oudere Moulin gekend en veel mogen profiteren van diens Europese belezenheid en mooie bibliotheek. In een briefje van 1836Ga naar voetnoot6 spreekt Moulin de student van Vloten aan met ‘amicissime’; het briefje is niet belangrijk, maar het is kenschetsend, dat er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||
in die weinige regels wordt gerept van Jean Paul en van Othello en van een woordenboekje, dat dienst moet doen bij het lezen van Don Quichot. In 1834 horen we Moulin voor het eerst over Shakespeare; dan publiceert hij in het Letterlievend Maandschrift een rijmloos gedicht, NachtbezoekGa naar voetnoot1, satyre op het vervallend Europees toneel. De dichter droomt; hij tafelt, met Göthe, Schiller, en geniet met hen bij nectar en ambrozijn, als Melpomene hem verschijnt: ‘versleten broozen schoeiden 't maagdelijn’! Met haar komen Wallenstein en Faust, Don Carlos en Maria Stuart: Stom en droevig en gebogen stond de schare en zeer verhongerd!
Op verzoek van Faust zal Melpomene hun rampen vertellen: Toen verhief zij zich. Elf-lettergrepig
Plegtig: ‘Minnaars van ouds en gij’ begon ze
(IJlings hechtend op mij een blik, vrij teeder):
Gij, die mildelijk spijst en drenkt ons vijven,
Weet dan, arm en berooid, verjaagd, verlaten,
Is te zwerven ons lot. Geen hooge treurtoon,
Geen melodisch geklag, geen heldensmarte,
Geeft ons dagelijksch brood, het vreeslijk noodlot,
't Welk den sterveling reinigt, daar 't ontzaglijk
Wandelt over geslachten, volken, staten,
Is ten spot des gemeens, dat, wuft en ijdel,
Wulpsche dansers bemint en duizend-kunstnaars,
Boven 't kraken der broozen; zuivre jamben,
Klankvolle alexandrijnen durft versmaden.
Plassend, kikkers gelijk, in waatrig proza.
Wee der kunst, der aloude troosteresse
Van 't rampzalig geslacht der stofbewoners!
Bedelbrood is het deel van haar gewijden.
Heil mijn kindren, die niet meer zijn! geen jammer,
Geen ellendige broodnijd, nood noch kommer,
Kwelt Andromache meer; mijn zoon Prometheus,
Oedipus en Orest en Agamemnon,
Zijn den honger ontsnapt en boven 't lijden;
Philoctetes is weg; Medea, Ajax,
Phedra, Iphigenia, wie gedenkt ze?
Dappre Cid, ik zie U 't heldengraf gegraven!
Mithridates, Pompejus, Caesar, Brutus,
Cinna, Coriolaan, roemruchte telgen,
Gaat geduldig en stil uw donkren doodsweg,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||
Rust geliefden in vreê, u daagt gewis een
Heerlijk blinkende morgenstond vol luister;
Vledermuizen gelijk, verjaagt Apollo's
Glansrijk stralende fakkel de onverlaten,
Wier vermetel gespuis 't tooneel bezoedelt'. -
‘Macbeth, Hamlet, en Lear, Othello, Richard,
Zonen! Shakspere de schepper gaf u 't leven,
Geest en bloed en gebeente, merg en spieren;
Maar wat heeft het gebaat? Mijn moederzorgen
Noch de eerwaardige naam uws grooten vaders,
Kon 't aesthetische snoeimes hindren: heeft niet
Arglist u de kloeke ziel ontfutseld?
Anatomisch geweld uwe forsche leden
Afgeknot en verminkt? een eng korsetjen,
Tot u de adem begaf, de borst genepen?
Waar is, Goddelijk kroost van echten bloede,
Thans uw roem, het gerucht van duizend feiten?
Waar, beminden, uw tragisch boezemlijden,
Macbeth, Hamlet, en Lear, Othello, Richard!
Waar uw vleesch en uw vel? - staat op, geraamten,
Eischt uw zielen terug, verschrikt uw moorders,
Jaagt met aklig gedruisch hun 't hair te berge! -
Maar, verlamd en ontwricht, te snood mishandeld,
Ligt ge, een prooi van 't gewormt', in stof bedolven.
Kinderen, been van mijn been! ik prijs u zalig,
Mogt ik liggen als gij! Dan hoest noch tering,
Koorts van geenerlei soort, 't zij met of zonder
Zinkingstoffen, vermag mijn stalen levens-
Draad, van nooit te verslijten kracht, te breken.
Doch 'k verheelde u het toppunt mijner plagen,
Luistert, vrienden en beeft.... hoe vinde ik woorden?...
'k Lijd Tantalische dorst!.... o wee! eilaci!’ - -
En ook Thalia, haar ‘teerst beminde zuster’ zieltoogt: Somtijds
Treedt flaauwmoedig een bastertkind van Comus,
Een van 't duffe geslacht, gekneed van potaard',
Boordevol van moraal en zedepreeken,
Voor haar sponde: met strak gelaat, gebogen
Houding, schuift hij 't gordijn bedeesd ter zijde,
Vat de hand der bedrukte: hoe Thalia!
Zegt hij, bevend van stem, wat deert u, beste?
Zie, ik kwam u vertroosten, schoon 't mij zelve
Schroomlijk trekt door de leên: melieve, ei zeg mij,
Waart ge sours niet to los, to dartel, zuster?
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||
Aristophanes, Shakspere, welk gezelschap!
Boos en valsch is de wereld;.... maar afkeerig
Van d'onhandigen greep, ontstelt ze, huivrend
Wendt ze de oogen mistroostig af, en rukt den
Arm terug uit den klaauw des krankbezoekers.
Göthe, mijn oude bekende! spreek, gij kenner!
Want uw liefdrijk gestel is me onvergeeflijk:
Vindt een zuster Apollo's baat bij preeken,
Zedenmeesterlijk voedsel, afgemeten
Handgebaar? Wen ze, hijgend, gaarn den hoogen
Geest, den heiligen invloed, d'echten schok van.
Dichterlijk bevruchting deelt? - o Göthe!
Liever dood en begraven, dan gemarteld
Door 't zoetsappig gerei van zemelknoopers!’
Moulin laat het niet bij een onvruchtbare klacht, slaat zelf de hand aan de ploeg, en begint Shakespeare te vertalen. Eerst Macbeth, dat in 1835 te Kampen in hoogst eenvoudig gewaad verschijnt. De enige luxe van deze goedkope editie is een rustig titelvignetje van Tetar van Elven, dat een gevleugelde, vriendelijk-klassieke vrouwekop en profil vertoont; drie slangen kronkelen door het haar, een grote slang ligt om de hals: het is Medusa, symbool van de verstenende macht van MacbethGa naar voetnoot1! Een korte voorrede gaat aan Moulin's vertaling vooraf: ‘bij 't overdenken, wat de voorrede eener vertaling van een dichtstuk als dit wel zoude moeten en kunnen behelzen, aarzelde ik de pen op te vatten, en had bijna besloten, het werk geheel alleen voor zichzelven te laten spreken’, maar Moulin kiest de middenweg en beperkt zich tot enkele pagina's. Hij vertelt daarin, wat er van Shakespeare's leven vaststaat: geboorte- en sterfjaar, huwelijk, de komst van drie kinderen; hoe hij acteur, dichter en welgesteld burger werd, en geëerd was door Elizabeth en Jacobus; ‘wat men van zijn uitwendig leven verder verhaalt is, of zeer te betwijfelen, of doet hier niets ter zake, en men vindt zulks alom in 't breede vermeld. Des te rijker ligt het leven van zijn geest voor ons open in zijne werken’. Er bestaan nauwelijks te tellen uitgaven van Shakespeare's werken en talloze geschriften over de dichter, maar ‘onze letterkunde, om van eenige matte vertalingen en navol- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||
gingen, in de vorige eeuw vervaardigd, niet te gewagen, is tot nu toe verstoken gebleven van deze schatten; ofschoon meest alle natiën van Europa zich dezelve sedert lang hebben toegeëigend. Terwijl een zondvloed van romans en tooneelstukken over onze grenzen binnendrong, bleven Shakspeare's grootsche scheppingen een gesloten boek voor het Nederlandsch publiek. Thans schijnt de tijd nabij, dat de glans van dezen Orion ook aan onzen dichthemel zal schitteren; althans sommige voorboden maken dat waarschijnlijk; en alleen de zucht om die gewenschte stond te bespoedigen, bewoog mij de vertolking van dit heerlijke gedicht te beproeven. Vermetel pogen! Inderdaad, deze uitroep is geene gewaande nederigheid; neen, de onmetelijke grootheid van Shakspeare's genie dwingt mij dien af, en alleen de hoop, dat hooger begaafde geesten en diepere kenners zijner poezij, deze taak zullen voortzetten en voltooijen, bemoedigde mij de tegenwoordige proeve aan welwillende lezers mede te deelen; terwijl ik overigens zoo zeer overtuigd ben van de kracht en waardij van 't oorspronkelijke, dat geene vertaling, hoe gebrekkig ook, mij in staat schijnt, er al de schoonheden van te verduisteren’. Moulin beroept zich op van Kampen en Villemain, die Macbeth Shakespeare's schoonste tragedie hebben genoemd. ‘De inhoud ervan is misdaad, bij hem steeds de koningin der verschrikking; en dit is een krachtig bewijs voor de zedelijkheid zijner werken; trouwens, zonder deze eigenschap is geen duurzaam kunstwerk denkbaar, en alles wat men in dit opzigt tegen Shakespeare heeft ingebragt, bewijst niet meer dan dat de verfijning van later tijd hem vreemd was, toen men de zwartste zielepest met het vernis van uiterlijke welvoegelijkheid leerde bedekken.... Nooit werpt hij een’ schoonen glimp over de verdorvenheid; met huiveringwekkende klaarheid stelt hij ons de zonde voor oogen; maar nooit zonder ons diep medelijden op te wekken....’ ‘Sidderend’ spiegelen we ons in Shakespeare's misdadigers. ‘In den Macbeth heeft de hel hare kaken geopend; booze geesten zijn opgestegen en belagen eene heldenziel vol edele deugden, te midden der zegepraal. Wij zien den held huiveren, worstelen, wankelen en bezwijken voor de verderfelijkste inblazingen. Een koning vol genade wordt verraderlijk vermoord, onder het dak zijns gastheers; de moordenaar draagt zijne kroon; maar gewetensangst en pijnigende droomen maken hem het leven tot straf. Nergens vindt hij troost, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||
dan bij die bedriegelijke profetessen, die zijne grootheid voorspelden; zij sterken hem in 't kwade en vol roekelooze verblinding waadt hij door bloed zijnen ondergang tegen. De zwakkere vrouw krimpt onder de hand der wrekende natuur; zij kan niet meer, haar ligchaam is geknakt; als een geest waart zij rond door de holle zalen van haar kasteel en vergaat in ellende. Ook voor den booswicht breekt de dag der wrake aan; bouwende op de valschheid zijner verleidsters, waant hij zich veilig; maar eensklaps valt de blinddoek voor zijn oogen weg, zijne dapperheid wordt razernij, wordt wanhoop; de hel heeft hem verraden, en hij valt, getroffen door den engel der wraak, als een slagtoffer zijner misdaad; een edeler geslacht treedt op, en komt onzen verslagen geest met hoop op de toekomst vertroosten’. Een woord over de bron van Macbeth en een zeer korte verantwoording besluiten de voorrede: ‘de vertaler heeft getracht kleur en maat van 't oorspronkelijke te behouden, zonder ons taaleigen geweld aan te doen. Niemand kan van deze proeve geringer gedachte hebben dan hijzelve, doch ook niemand kan met meer ijver voor het welslagen eener vertolking der meesterstukken van Shakspeare bezield zijn, en meer prijs stellen op bescheidene aanmerkingen, wanneer hij gedwaald heeft. Recensenten zij de uitspraak der verstandige en beminnelijke Portia herinnerd To offend and judge, are distinct offices,
And of opposed natures’.
Achter het vertaalde drama volgen Ophelderingen, een aantal verklarende - taalkundige of teksttoelichtende - noten, en wat opmerkingen van psychologische en aesthetische aard; een bescheiden commentaar, die de tekst niet onder geleerdheid doet bezwijken. Moulin heeft zich in de dramatis personae verdiept; de ‘edele, vriendelijke, vooral dankbare Duncan’ is geen held, maar het is hem onbegrijpelijk, hoe Steevens en Whateley Macbeth's dapperheid in twijfel kunnen trekken; hij noemt het innig menselijk, dat Shakespeare de machten der duisternis op Macbeth loslaat in het heerlijkst ogenblik van diens leven, het moment van zijn overwinning: ‘beter dan Macbeth wist hij, dat het schoonste tevens het gevaarlijkste moment onzes levens is’. Juist lijkt me de opmerking, dat de schuld gelijk over Macbeth en Lady Mac- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||
beth verdeeld, en de vrouw niet de hoofdschuldige is: ‘de verschillende werking echter der misdaad op het vrouwengemoed, waar het gevoel, en op het mannelijke, waar het verstand de overhand heeft, is door het geheele stuk met bewonderenswaardige juistheid en menschenkennis volgehouden’. Moulin voelt Macbeth's liefde voor zijn vrouw, ‘door het gansche stuk blinkt de man van eer en de beminnende echtgenoot door den moordenaar en verrader heen’. Ook in de noten legt Moulin nog eens de nadruk op Shakespeares hoge moraliteit: ‘ofschoon Shakspeare nimmer de moraal zijner stukken met woorden uitdrukt, gelijk trouwens bij ieder waarachtig dichtstuk overtollig zoude zijn, zoo hebben toch de meeste derzelven eene verhevene ethische idé tot grondslag’Ga naar voetnoot1. En het is waarschijnlijk in de overtuiging van Shakespeare's intrinsieke zedelijkheid, dat Moulin veel durft vertalen; lichtelijk ironisch critiseert hij Schiller, die de portiersscène (II, 3) verzachtte: ‘bij Schiller heeft de ruwe gast geen genade mogen vinden; de door hem aangestelde nieuwe portier zingt niet kwaad, en is beter berekend voor fatsoenlijke lieden’. Aesthetisch gaat Moulin een stuk van Shakespeare als geheel zien, het verhaal van de gewonde soldaat (I, 2) is ‘eene schoone ouverture dezer grootsche compositie’. Hij raakt los van achttiende-eeuwse grieven; men moet niet vragen, of de dichter vrijheid heeft, heksen als poëtische figuren te bezigen, daar dat geen dichterlijke vraag is; de grief tegen anachronismen prikkelt hem, ‘voor degenen die een drama, met het horlogie of den almanak in de eene, en de tijdrekenkundige tafels der uitvindingen in de andere hand, nagaan, heeft Shakspeare niet gedicht’, schrijft hij naar aanleiding van een elfde-eeuws soldaat die, zijn tijd vooruit, over kanonnen spreekt. Steevens, die een tekst van Shakespeare leverde, door Moulin niet onaardig als de Vulgata bestempeld, vindt hij een onpoëtisch Shakespeariaan; ‘Steevens bezat vele hoedanigheden, die men in eenen uitgever onzes dichters mag vorderen, doch behalve dat hij, gelijk de meeste van deszelfs Engelsche uitleggers, geen aasje poëzij bezat, miste hij nog eene voorname eigenschap; hij had geen oor voor the native woodnotes wild, die Milton in Shaksp. zoo bekoor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||
den. Van daar zijn gestadig pogen, de losheid van het oorspronkelijke door den afgemeten gang eener zoogenaamde klassieke versificatie te beteugelen’Ga naar voetnoot1. Op Macbeth volgde de StormGa naar voetnoot2. De voorrede, gedateerd 25 October 1835, geeft slechts de inhoud van het stuk, en brengt de eigenaardige en gezochte opmerking, dat in het Tempest-verhaal een herinnering aan Jozef's geschiedenis schuilt. Geen noten ditmaal; slechts vindt men als bladvulling een Franse navolging van Ariël's liedje Full fathom five thy father lies. Deze eerste uitgave van de Storm is fragmentarisch; zo ontbreekt al wat proza is, de Stephano-Trinculo episodes zijn verdwenen. De latere bewerking, door van Vloten in 1858 uitgegeven, brengt de volledige tekst. Moulin werkt hard; onder zijn Inleiding bij Roorda van Eysinga's HamletGa naar voetnoot3, vinden wij reeds 5 November 1835. Maar weinig zegt Moulin daar zelf over de Hamlet, dat hij een meer bewonderd dan begrepen meesterstuk noemt; ‘schrik en medelijden vervullen beurtelings onze ziel’ bij deze tragedie; ‘gelijk een zwarte donderwolk zien wij de Nemesis plegtig daarhenen wandelen, angstig volgt ons oog haar dreigende schreden, en wij sidderen wanneer haar heilig zwaard op de schuldige hoofden nederdaalt; terwijl ons tevens een onbeschrijfelijk tragisch gevoel boven 't stof verheft, en bij den ondergang des kwaads de verhevene zekerheid geeft van een eeuwig-zedelijk wereldbestuur’. Het is Moulin niet mogelijk iets nieuws over dit wonderwerk te zeggen, over de diepe inhoud en de ‘fijne, soms naauw zigtbare omtrekken van den vorm’; wat zal hij nog schrijven na Schlegel, Goethe, Tieck, Solger? Ook Hazlitt, madame de Staël, Pries, Börne, Clodius, Mrs. Jameson, en vooral ook Horn en Gans hebben zo veel schoons over de Hamlet gezegd! Hij wil er zich dus toe bepalen A.W. Schlegel en SolgerGa naar voetnoot4 te laten spreken, en fragmenten van deze auteurs te vertalen. Veel voegt Moulin aan hun oordeel niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||
toe; hij hoopt slechts, dat vertaling en voorrede Holland wat nader mogen brengen tot een van de grootste dichters, en hij betuigt zijn spijt, dat Solger te vroeg stierf, om ook Shakespeare's andere drama's te analyseren: ‘zoo iemand, dan was Solger een wijsgeer om Shakspeare in al deszelfs diepte te doorgronden, en deszelfs kunstwerken aestetisch te beschouwen; waat toe niet slechts het fijnste gevoel voor het schoone, maar ook het doordringendste verstand en de scherpste oordeelkracht vereischt worden’. In een Aanhangsel heeft Moulin ook hier, op dezelfde manier als in Macbeth, een aantal vertalingen en Franse, Duitse, Engelse en Hollandse verhandelingen over de tragedie opgesomd. Gedrongen door onbeperkte bewondering voor zijn voorbeeld, gaat Moulin verder, en in Augustus 1836 draagt hij Othello, ‘een dier weinige gewrochten der dichtkunst, welke de eeuwen verduren’, op aan ‘den kunstminnenden lezer’. Een aesthetische ontwikkeling van de tragedie laat hij over aan wijsgeriger geesten: de lezer vindt bij Horn en Mrs. Jameson ruim stof voor overpeinzing. Hij koos Othello ter vertaling, omdat deze tragedie onder al Shakespeare's spelen in vorm het dichtst bij het moderne drama stondGa naar voetnoot1. Oprecht en ijverig heeft Moulin zich weer aan zijn taak gewijd; een enkele maal (niet vaak!) meende hij uit kiesheid een wending niet te moeten vertalen. ‘Wien het dichtstuk, zooals het hier geboden wordt, niet bevalt, die zoeke de schuld bij den vertaler, en bij zich-zelve’ - men ziet, dat de vertaler het oorspronkelijke stuk in alle opzichten hoog houdt! Moulin heeft de Othello evenals de Macbeth van Ophelderingen voorzien. Hij vertaalt zijn eerste Othello naar de tekst van S.W. SingerGa naar voetnoot2, ‘die zich door nauwkeurigheid en eenen goeden commentarius aanbeveelt’. Een vijftigtal van Moulin's noten, de kleine helft, gaan dan ook geheel of gedeeltelijk op Singer's commentaar terug. Verder gebruikt Moulin voor zijn notenapparaat Guizot, de Vigny, Hazlitt, Schiller, Schlegel, Lessing, Vosz, Tieck, Horn, Mrs. Jameson; zelf zorgt hij voor enkele zakelijke toelichtingen (‘de Schutter’ is een uithangbord, ‘Alruin’ wordt uit Grimm en Plinius toegelicht, en dergelijke meer). Moulin vindt een gedachte, een motief terug bij de Klassieken en latere Europese schrijvers of in de Bijbel, vindt een taalkundige parallel in het Middelneder- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||
landsGa naar voetnoot1 en noteert, wat misschien merkwaardiger is, verwante plaatsen uit andere tragedies van Shakespeare. Enkele noten moeten de psychologie van het stuk helpen verklaren of zijn alleen maar bewonderend, sommige zijn sterk moraliserend en nu en dan zet een Bijbeltekst klem bij aan de moraalGa naar voetnoot2. Succes bij het publiek hadden de vertalingen niet; 25 October 1836 kan Moulin slechts roemen op een debiet van vijftig exemplaren Macbeth; we horen het uit een brief van ImmerzeelGa naar voetnoot3, en zelf moet hij de helft van de geldelijke schade dragen. Maar van Kampen, Lulofs en anderen hadden hem aangemoedigd, en na Macbeth, geeft hij Othello geheel op eigen kosten uit, als een geopende inschrijving onvoldoende gevolg heeft. Hij laat een oplage van 144 exemplaren drukken; zestig weet hij er zelf te plaatsen, maar dan roept hij Immerzeel's hulp in, wiens huis hij als het ‘hoofdkwartier der Muzen in deze gewesten’ beschouwt, en hij vraagt hem enkele exemplaren in commissie te willen nemen. De brief aan Immerzeel geeft een aardige kijk op Moulin. De uitgever had hem een bijdrage voor de Muzenalmanak gevraagd, maar hij weigert: ‘ik verzeker U op mijn woord, dat ik geene verzen meer maak of maken kan: daar het middelmatige in de fraaije kunst mij van te weinig waarde voorkomt, heb ik de neiging daartoe opzettelijk uitgeroeid, en dat mij zulks gelukt is, moge U.E. ten bewijze strekken van mijn geringen aanleg; want de ware dichter moet produceren, daarin heeft hij geen keur, het is hem behoefte gelijk het ademhalen; anderen kunnen ja soms ook iets, zelfs iets goeds leveren, doch dat getal is reeds groot, en mijn tijd is te beperkt om met ernst te streven naar iets dat mij van zulk eene ondergeschikte beteekenis schijnt.... Tot de overbrenging van Shakspeare gevoel ik mij als gedrongen, mijne jaren lange bemoeijing met de studie zijner werken, gepaard met eenig dichterlijk gevoel, meer lijdelijk dan scheppend, zullen U de beweegreden mijner pogingen genoegzaam verklaren; waarbij nog komt, dat geen ander onzer meer geletterde landgenooten, de Heeren van den Bergh en van Lennep uitgenomen, deze taak op zich neemt, in welk geval ik de baan misschien zou ruimen. Doch hoe dit ook zij, de Othello is nagenoeg afgedrukt... Blijft ook deze | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||
kleine oplaag onverkocht, zoo zal ik gelooven, dat het hier geene luchtstreek is voor dergelijke vruchten, althans dat ik de tuinier niet ben om ze te kweeken’. Dat Immerzeel, die ook van den Bergh's bloemlezing had uitgegeven, zijn medewerking toe heeft gezegd, blijkt uit Moulin's volgende brief, gedagtekend 18 November 1836. Behalve de bestelde exemplaren voor de intekenaren, zou Moulin, die niet veeleisend is, nog gaarne dertig Othello's willen slijten: ‘zoo ben ik schadeloos gesteld, en dat is mij genoeg; het stuk is dan in de wereld, en naderhand, onder gunstiger sterren, wanneer die romanwoede heeft uitgeraasd, zal men er welligt op terugkomen. Prof. van Kampen heeft in zijn Geschiedenis der Letterkunde den Macbeth met lof vermeld, Lulofs leverde er eene uitvoerige beoordeeling van in de Groninger Courant; deze en enkele andere blijken van goedkeuring hebben mij bewogen, dezen arbeid niet te staken, voordat mij de volstrekte onmogelijkheid gebleken is, er een toereikend getal exemplaren van te debiteeren, dat de kosten maar even kan opwegen; want ik hou mij overtuigd, dat het publiek, eenmaal oplettend geworden, nog wel ooren zal hebben voor deze soort van Poëzij. Ik heb eenige der fraaiste tooneelen van Romeo en Julia overgebragt, welke op zich zelven verstaanbaar genoeg zijn om eene voorsmaak van dat treurspel te geven. 30 Exemplaren kan ik hier plaatsen, en indien het overige a costi(?) of elders konden gevonden worden, zoude ik die gaarne in 't licht geven. Denk daar s.v.p. eens over, het gehele stukje zou niet meer dan drie vel beslaan; hierGa naar voetnoot1 zoo iets te ondernemen, daar heb ik de maag vol van. De Koopman van Venetië heb ik aangekondigd om de zaak levendig te houden.... In de aanstaande week zal ik dan zoo vrij zijn UE. een twaalftal Othelloos in commissie te zenden, met verzoek dezelve zoo doenlijk aan de weinige beminnaars der poezij te slijten....’ 5 December opnieuw een zakenbrief over Macbeth; de uitgever Tibout wil tegen vergoeding zijn exemplaren afstaan; Moulin zelf had voor f 60. - in de kosten gedeeld; voor f 60 was er verkocht; f 160 moet worden goed gemaakt; er zullen nog een 350 exemplaren voorhanden zijn. ‘Wat den Othello betreft, dien geef ik U gaaf over, doch het is mij niet mogelijk, op dit oogenblik eene be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||
rekening daarover te maken, doch ik zal met deze uitgaaf zoo wat mal uit mal thuis wezen, indien ik de restant exemplaren omtrent 30, voor f 1.15 slijt. Indien UEd. voor deze prijs den rommel overneemt, geef ik UE. de Storm toe, waarvan slechts 40Ga naar voetnoot1) gedrukt zijn, hoeveel in voorraad weet ik niet. Intusschen heb ik het geheele stuk in handschrift mede tot uw dienst, alsmede de Romeo en Julia (gedeeltelijk) en de Koopman (nog niet afgewerkt) doch vrij verre gevorderd’. Ook droomt hij van een goedkope uitgave zonder noten, van Macbeth en Othello in één, en Merchant en Tempest in een ander deeltje ‘en zoo kan langzamerhand meer volgen’. In Maart '37 herinnert een gunstige recensie van Othello in het Athenaeum er Moulin aan, dat Immerzeel hem een antwoord schuldig was gebleven, en hij hervat de correspondentie. Doet Immerzeel niets, dan wil de vertaler de afgewerkte fragmenten van Romeo en Julia aan enig tijdschrift aanbieden (wat waarschijnlijk nooit, althans niet met succes, is gebeurd). Hij wijst op het gunstig oordeel van Lulofs en van Kampen. Immerzeel bleek ziek te zijn geweest. Moulin wenst hem (27 Maart '37) hartelijk een goed herstel toe: ‘de kunst heeft UEd. te veel te danken, om U niet nog vele jaren levens en een wel verdienden oogst van het zoo mildelijk gestrooide zaad toe te wenschen. De wereld is wel verschrikkelijk ondankbaar, doch dat weten we vooruit, en de kunst beloont zich zelve; al het andere is toegift en waarvan UEd. een ruime mate moge ten deele vallen’. Veel ‘toegift’ heeft Moulin zelf niet genoten; hij kan niet besluiten Othello, die bijna zijn geld heeft opgebracht, af te staan, (er was in het voorjaar '37 nog maar een dozijn exemplaren voorhanden), maar een nieuwe druk zal hij nooit meer op eigen kosten ondernemen: ‘overigens werk ik, bij deze stemming des publieks, in Shaksp. niet voort. Misschien dat van Hulst de afgewerkte tooneelen uit Romeo zal uitgeven en daarmede vooreerst basta: ik heb mijn wil nu eens gehad... Van den Storm is hier geen exemplaar meer over, er zijn er weinig geweest, doch Sch.... heeft er denkelijk nog ½ dozijn disponibel’. Zo bleek er dus in de jaren 1836-'37 bij ons lezend publiek maar uiterst geringe belangstelling voor Shakespeare in het Hollands vertaald, al moeten we daar wel bij bedenken, dat Kampen mis- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||
schien niet het ware punt van uitgang was, om Shakespeare zijn zegetocht over Nederland te laten beginnen. Over de ontvangst bij de geletterden vertelt Moulin zelf een en ander in zijn brieven, en hij vermeldt recensies in de drukkenGa naar voetnoot1. We willen hier die kritieken op zijn werk nagaan. ‘De ongunstige recensie in de Letteroef. had ik verwacht’, schreef Moulin aan ImmerzeelGa naar voetnoot2, ‘daar werkt principe in, de volmaaktste vertaling van Sh. zou daar tegenstand vinden’. De recensieGa naar voetnoot3 was scherp geweest; dat deze eigenlijk tegen Shakespeare was gericht, zoals Moulin lijkt te insinueren, kan ik niet inzien; Moulin en Roorda van Eysinga (vertaler van de Hamlet) moeten het er ontgelden. ‘De meesterstukken van het onsterfelijk Genie, welks groote verdiensten door geheel Europa naar waarde gehuldigd worden, bleven reeds te lang aan het grootste gedeelte van ons lezend publiek onbekend: en, terwijl ieder ander volk zich op eene of meer vertolkingen kan beroemen, was Nederland alleen nog van eene den onnavolgbaren dichter waardige overzetting verstoken. Met eene gunstige vooringenomenheid namen wij den arbeid der Heeren Moulin en Roorda van Eysinga ter hand’, verklaart de recensent. De lectuur viel niet mee; de recensent vindt het Voorberigt bij Macbeth gezwollen, en de vertaling slecht. Wel getrouw, wat betekenis, beeldspraak en versmaat aangaat, zelfs op het on-Hollandse af, maar de woordenkeus plat. (‘Wanneer komen we elkaâr weêr tegen’ voor ‘When shall we three meet again’, wordt tot de grove platheden gerekend). De versbouw is stroef, de syntaxis soms onverstaanbaar. Het Nederlands is, in tegenstelling met het Engels, dat bijna geen spondaeën en trochaeën kent, evenzeer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||
trochaeisch als jambisch, zodat het blank verse ongeschikt is voor een Hollandse vertaling. Vond Moulin de alexandrijn te deftig en afgemeten, hij had de viervoetige jambus met gedurige afwisseling van andere versmaten kunnen gebruiken. Nu werd zijn vers stroef proza, Engels van woordvoeging; Shakespeare's korte, krachtige uitdrukkingen zijn door korte, lage uitdrukkingen vervangen; Moulin was onbevoegd tot vertalen, omdat hij geen dichter was! Tegen de Storm gelden dezelfde grieven, al lijkt de jambus daar minder stroef en de woordvoeging er minder inééngeperst. De bijdrage tot de litteratuur over Shakespeare heet het belangrijkst, de aantekeningen zijn niet geheel zonder nut, maar nog te dikwijls nodeloos geleerd; op stijl en toon valt ook daar veel aan te merken. ‘Wanneer zal eens een Nederlandsch dichter zijne krachten aan eene taak beproeven, die, zoo ooit eene, nog meer de hulp der poëzij dan die der geleerdheid behoeft?’ Met deze verzuchting sluit de kritiek. Het Algemeen Letterlievend MaandschriftGa naar voetnoot1 bespreekt in enkele regels De Storm, noemt de vertaling ‘eene welgelukte proeve, welke alleen door sommige harde regels wordt ontsierd’, en moedigt de verdienstelijke dichter aan tot verder werken. In een Album van De GidsGa naar voetnoot2 stelt H.Ga naar voetnoot3 de vraag, of men Shakespeare mòet, of men Shakespeare kàn, en hòe men Shakespeare moet vertalen. H. aarzelt; wie Shakespeare verlangt te lezen, zal (1835), ook wel Engels kennen; de eigenlijke vraag is, kàn men Shakespeare vertalen? ‘het moet iedereen in het oog springen, hoe symphytisch des Dichters conceptie met de Engelsche taal, zoo als hij die vond en verrijkte, zamenhangt’. Maar in de grond zijn ook de Hebreeuwse geschriften onvertaalbaar, en een Nederlandse Bijbel moet er toch wezen! Moulin had met Chateaubriand ‘une traduction interlinéaire’ de ideale vertaling genoemd en getracht, zo dicht bij het voorbeeld te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||
komen, als met ‘taaleigen, maat, welluidendheid’ te rijmen viel. Maar Moulin's ‘taaleigen’ bevalt de criticus van De Gids slecht; hij vindt er Engelse constructies, Engelse uitdrukkingen en vormen, en nu en dan helemaal geen Hollands. Ook tegen de maat heeft Moulin soms gezondigd, de welluidendheid laat over het algemeen veel te wensen. In de grote scènes is hij het best geslaagd. Van de points zijn er vele verloren en verflauwd, en voorbeelden dienen ten bewijze. De noten heten belangrijk: de heer Moulin verdient, dat hem veel wordt vergeven. Een puntig en pittig kritiekje, waarin over Shakespeare zelf weinig wordt gezegd. De criticus, die Roorda van Eysinga's Hamlet in de Vriend des VaderlandsGa naar voetnoot1 recenseerde, spreekt ook van de kundige Moulin, die een uitmuntende vertaling van Macbeth heeft gegeven. In de AvondbodeGa naar voetnoot2 recenseert ImmerzeelGa naar voetnoot3 in een ongetekende bijdrage voor het Mengelwerk Othello. Hij klaagt, dat we geen vertaling van alle werken hebben; het Nederlands publiek, met waardering voor Shakespeare, is te klein. Het komt Immerzeel voor, dat de vertaler zich ‘ten aanzien van het onderwerpelijk stuk’ goed van zijn taak heeft gekweten; hij vindt dat Moulin ‘gelukkig en eigenaardig’ heeft vertaald, prijst het principe van woordelijke vertaling, maar had die nog woordelijker gewenst. Beelden en zinspelingen zijn bij Shakespeare dikwijls zo hoog en diep, dat men althans een vonkje genie moet bezitten, om hem te kunnen volgen; zijn ze gekunsteld of gezwollen, dan zijn ze nog steeds ‘weergaloos vernuftig’. In Shakespeare moet men vóór alles de ‘dichter’ zoeken; hoe kan men ‘de dichter bij uitnemendheid’ leren kennen, als hij niet geheel naar waarheid wordt vertaald? ‘Shakespeare heeft ook dit eigenaardige, dat hij de voorwerpen altijd zoo bepaald mogelijk uitdrukt, en als met den vinger aanwijst, zoodat de verbeelding eene volkomene voorstelling bekomt’. Ook is Shakespeare zéér precies in zijn tegenstellingen; bij Moulin gaat het puntige wel eens verloren, en soms verzacht hij een beeld. Nu Moulin toch kiesheidshalve heeft getransigeerd, had hij nog wel meer kunnen snoeien, ‘evenwel, ook | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||
dit moet gezegd, wij zouden ook geene kans zien, om alles wat onkiesch zou kunnen gevonden worden, uit Shakespeare weg te nemen, zonder hem te verminken’. Immerzeel heeft op maat en welluidendheid weinig aan te merken; ook hij hoopt, dat Moulin voort zal gaan met het vertalen van Shakespeare. Met de morele tendens die Moulin in Othello legt (noot 29 is een volmaakte preekGa naar voetnoot1) heeft Immerzeel volle vrede, ‘en dus bevat de Othello van Shakespeare, dat gruwzame stuk, eene zedeleer voor jeugdige gemoederen, al heel wat verschillend van die van menige met smaak en kieschheid geschreven roman’. De Recensent ook der RecensentenGa naar voetnoot2 geeft een nietszeggend woordje over Macbeth en Storm: ‘over het algemeen gelukkige overzettingen’. Moulin wordt aangemoedigd tot verder werken. Roorda van Eysinga's Hamlet behaagt de recensent niet zo zeer, om de vorm. Voor B.H. Lulofs, die Moulin's Macbeth uitvoerig bespreekt in de Groninger CourantGa naar voetnoot3 1835-1836, is Shakespeare de Britse Vondel. Het doel van de tragedie is ook voor Lulofs hartstochten reinigen door schuld en medelijden, en aan dat doel beantwoordt Macbeth; er is éénheid van handeling in de tragedie (de andere eenheden kan men missen) ‘en verwonderlijk veel, schier te veel gang en vaart’. De karakters zijn goed volgehouden, Shakespeare had een ‘onbegrijpelijk instinct’ om het menselijk hart te doorgronden en een grote natuurlijkheid. Mengeling van het natuurlijke en Bovennatuurlijke heeft niets stuitends, ‘daar de gebeurtenis verondersteld wordt in een grijze oudheid te hebben plaats gegrepen.... in een tijd kortom, waarin het geloof aan hekserij en spokerij eene gewetenszaak en pligt was. Zelfs in de dagen van Sha- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||
kespeare zelve bloeide die tak van Bijgeloof nog welig, en het kan ons dus zoo min vreemd dunken, dat hij bij wijlen de deuren zijner christelijk-mythologische geestenwereld in zijne dramatische voortbrengselen ontsluit, als wij den Griekschen dichteren het euvel kunnen duiden, dat zij die hunner Heidensch-mythologische telkens openen’, - een rationalistische verklaring van poëtische motieven, à la VoltaireGa naar voetnoot1. Toch schijnt Lulofs enige verontschuldiging voor het gebruik van heksen en geesten nodig te vinden; als hij het optreden van Banquo's geest bespreekt, heet het: ‘men moge zulk eene geestverschijning in den gewonen loop der dingen voor onnatuurlijk houden, dat echter een door wroeging gefolterd geweten honderd malen zulke uit het graf verrezene spooksels heeft wanen te zien, is even zeker, als het niet vreemd is, dat Shakespeare in zijn tijd en naar de oud-Schotsche volksoverlevering dezelve hier meer of min als werkelijk bestaande doet voorkomen’. En hij vergelijkt de episode van Koning Belzazar. Ook mogen Hollandse lezers aan Hooft's bovennatuurlijke wezens denken! De portier is lachwekkend; Lulofs vindt in hem een ‘wat vergedrevene koddigheid en dronken wartaal’, die hij niet wenst te verdedigen; hij verkiest het minder harde tafreel in Schiller's meesterlijke bewerking. Maar Lulofs wijst ook op lieflijke tonelen als de komst van Duncan voor Macbeth's slot. Shakespeare's taal wordt beschreven als beurtelings hoog en laag, soms verheven, soms zeer alledaags en aan het platte grenzend, wel eens bombastisch, ‘voorts van eene buitengewone kortheid en zinrijkheid’. Maar over Shakespeare zal Lulofs niet te ver uitweiden, de courantenlezer zal hem niet lang zien ‘in den leuningstoel des Aristarchs voor wiens taak wij ons, waar het Shakespeare geldt, om verschillende redenen niet bevoegd oordeelen, met alle deftigheid te zitten’. Verschillende scènes uit Macbeth worden echter geanalyseerd en in Moulin's vertaling afgedrukt. Over Moulin: Lulofs vindt de aantekeningen belangrijk; hij begrijpt dat ‘Shakespeare's taal een vertaler droppel bij droppel zweet moet kosten’; het is makkelijker Moulin te bevitten en verknutselen, dan te verbeteren en men zal het oorspronkelijke ‘zoo | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||
sober en karig in woorden als rijk in denkbeelden’ niet veel beter kunnen uitdrukken, wil men niet, als Voss, in gewrongen constructies vervallen. Een kortheid als Shakespeare bereikt in Macduff's luttele woorden, vindt men in de Bijbel, bij de Grieksche tragici, bij Dante, soms bij Vondel; de vertaler heeft met het origineel geworsteld en Lulofs geeft hem lof voor getrouwheid, kortheid en ongedwongen verstrant; Moulin werd niet on-Hollands, zoals de Duitse vertalers soms on-Duits werden. Wel is het of ‘de nabauw’ van het Engels ‘hier en daar een toon van het oorspronkelijke glippen’ laat, of ‘denzelven wat doffer en flauwer teruggeeft’. Tegen de uitdrukking ‘een dwaas idé’ heeft ook Lulofs bezwaar: 't is zotternij of zoo iets ware in den stijl deftiger’; waar een Hollands aapje uit de mouw komt! Lulofs hoopt, dat de rijmloze jamben, die goed in het Nederlands passen, genade bij het publiek mogen vinden. Soms druist bij Moulin de scansie tegen het redeaccent in, soms hebben woordjes als men, den als tweede lettergreep van een jambe te veel accent. Maar de vertaler mag gerust zeggen: ‘ik geef het om een beter....’, de geest van Shakespeare werd behouden. Ook Lulofs moraliseert; Lady Macbeth als slaapwandelaarster heet een proefstuk voor mimische kunst; onze grote Wattier was in die rol niet minder dan Siddons, en dit toneel laat ons zien ‘welk een rampzalig loon aan de misdaad ook reeds door het geweten zelf den misdadigers bereid wordt’. Uit de kritiek wil ik verder alleen vermelden, dat Lulofs Schlegel over Shakespeare kende en in Macduff's beschrijving van de ellendige toestand in Schotland ‘Wrie nadert ginds’, een parallel vindt met Hooft's alinea uit de HistorienGa naar voetnoot1: ‘De galgen hingen gerist.... in 't harte klonk’. Opnieuw brengt Lulofs hulde aan Moulin's (en Roorda van Eysinga's) wakkere vlijt in de Lessen over de RedekunstGa naar voetnoot2; Macbeth, Othello, Hamlet zijn door hen in een Hollands gewaad gestoken ‘dat Shakespeare gansch niet kwaad kleedt en met netheid en keurigheid vervaardigd is. Jammer slechts, dat hun zeer loffelijke arbeid zoo weinig aanmoediging bij hunne landgenooten gevonden heeft’. Ons land is klein, ons lezend publiek nog kleiner, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||
en dat publiek dikwijls eenzijdig en bekrompen van smaak; ook Lulofs moest het wederom getuigen. Moulin's Macbeth vindt volle belangstelling bij de recensent van het AthenaeumGa naar voetnoot1, voor wie Shakespeare's kunst hoort tot het voortreffelijkste door menselijke geest gewrocht. In de vertaler vond hij genoeg kennis van het Engels, en een geest, in staat Shakespeare te begrijpen. Hoe dieper Moulin in het drama komt, hoe beter hij gaat werken. De kritiek bestaat hoofdzakelijk in het aanwijzen van enkele vertaalfouten en het noteren van tonelen, waar Moulin's zeggingskracht te zwak was; een bescheiden opmerking volgt over het metrum, dat niet altijd nauwkeurig is, en dat misschien niet altijd hoeft te zijn; bij Vosz bijv. had te grote nauwkeurigheid de schoonheid der vertaling gedood! Wel wordt het verlangen naar ‘een meerdere rondheid en vloeibaarheid der verzen’ uitgesproken. De criticus vindt Moulin een belofte voor de Nederlandse letterkunde, en hoopt hem ook de andere drama's van Shakespeare te zien vertalen. Het derde deel van het AthenaeumGa naar voetnoot2 brengt een buitengewoon gunstige bespreking van Moulin's Othello, welke bespreking, tot Moulin's schrik, J.M. was getekendGa naar voetnoot3! Stond Holland op de vereiste trap van ontwikkeling om Shakespeare te kunnen genieten? J.M. had twijfelaars geantwoord, dat alleen een waardig tolk ontbrak, die moeilijk te vinden zou zijn. Zelfs voor Engelsen vraagt Shakespeare's taal bizondere studie, ‘met dezelve is het voorwaar niet zoo gelegen, dat he who runs may read....; de schilderachtige epitheten, welke bij Shakspeare soms eene geheele reeks van ideën in één woord zamensmelten’, moeten een vertaler tot vertwijfeling brengen. Maar volgens de criticus van het Athenaeum hebben en Roorda van Eysinga (die Hamlet vertaalde), en Moulin, buitengewone aanleg voor hun grote taak. Grimmig rekent J.M. de recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen tot de kleingeestige letterzifters; Moulin's poging was zo edel, zijn werk voor ons land zo weldadig, dat men de nadruk op de schoonheden had te leggen en niet op de zwakheden (hier ‘het werktuigelijke’ genoemd!); in Othello hoort | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||
men al een geschooldere Moulin dan in Macbeth, en een vrijer, bevalliger ‘beweging in de vers-maat’. Wat de tragedie zelf betreft, die was hier te lande vooral bekend uit Voltaire's machtspreuken; men mag zich niet vergapen aan Shakespeare's moordscènes, alsof daar het tragische lag: ‘daaraan herkent men den in den geest van Shakspeare oningewijde. Al wie tot zijnen geest is doorgedrongen weet, dat, bij het blootleggen der menschelijke hartstogten, en het daaruit voortvloeijende lijden, al dat ligchaam-dooden als niets is. De ziel is het die lijdt, en, bij de extase van dat lijden, verdwijnt al het ligchamelijke uit het oog. Bij Shakspeare namelijk nemen de hartstogten de plaats in van het noodlot der Ouden. Bij hem zijn de furiën de wroeging, tegen wier geessel zelfs de dood als eene toevlugt, eene beveiliging te beschouwen is. En dit is het juist, wat aan Shakspeare eene eerste plaats onder de grootste leermeesters des menschelijken geslachts geeft. Niemand, wie ook, die niet in hem zich zelven wedervindt; ja, welligt zich zelven voor het eerst leert kennen, en bij dit kennen, nu en dan, voor zich zelven als het ware terugdeinst’. Minnenijd is belachelijk, J.M. zegt het Franz Horn na, maar Shakespeare weet die tot tragedie te verheffen. Een inhoudsopgave van de Othello, doorwerkt met vertaalde citaten, volgt. Moulin's vertaling heet ‘over het algemeen onverbeterlijk; parende dezelve al het ongedwongene en welluidende van een oorspronkelijk stuk, met eene bijna, ja, geheel woordelijke overzetting van den tekst. Zelfs de majestueuse maat van Shakspear's natuurlijk vloeijende verzen, vinden wij hier terug’. De criticus noemt de vijfvoetige jamben, ‘hier gedurig door een trochaisch of dactylisch aanvangswoord, een slepend eindwoord, of eene nu later, dan vroeger invallende caesura afgewisseld’, van een kracht en zwier, waar geen andere versmaat bij halen kan, en als voorbeeld geeft hij Othello's afscheid van zijn eens onbezorgd soldatenleven: Vaarwel gerustheid....
Othello's dagtaak is voorbij
Onze tragedieschrijvers moesten voor het dramatisch gesprek ‘het eeuwig op- en afgegalop der Alexandrijnsche verzen’ nu eens afschaffen; te lang heeft Holland de Fransen gevolgd; dramatische | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||
karakters kennen we niet op ons nationaal toneel. In Duitsland was het onder Franse invloed niet beter; eerst toen men zich daar tot ‘de natuur of tot Shakspeare’ wendde, ontstond er een nationaal toneel. Wat zou dan voor Nederland een goed vertaalde Shakespeare niet kunnen betekenen! A. van der Hoop Jr., die Macbeth besprak in de Bijdragen tot Boeken- en MenschenkennisGa naar voetnoot1 lijkt hier te zijn blijven steken in achttiende-eeuwse Shakespeare-beschouwing; hij is geneigd te luisteren naar Voltaire, naar de jonge Chateaubriand, wanneer die zich beroept op Pope's oordeel over Shakespeare's veelvuldige gebreken naast schoonheden van alle soort. Van der Hoop vindt het, anno 1836, nodig te vertellen, dat Macbeth in vorm van de Franse en Griekse tragedie afwijkt, en meent dat Th. Campbell's lof ‘wonderspreukig’ moet klinken voor wie het treurspel nog beschouwt uit het oogpunt van Boileau. Tegen een verheerlijking van Shakespeare als men bij Bürger en Schiller vindt, staat van der Hoop afwerend, en wanneer hij Moulin's Macbeth bespreekt, constateert hij bij de vertaler eer een ‘aan fanatismus grenzende vergoding, dan een door enthousiasmus verwekte bewondering’, en Moulin verdient een terechtwijzing over blinde bewondering van Shakespeare gepaard met ‘partijdigheid jegens andere schitterende vernuften’. Moulin had in de Ophelderingen bij Macbeth, Voltaire een antipoëet genoemd; onder beroep op Bilderdijk, treedt van der Hoop voor Voltaire in het krijt. Wat de manier van vertalen aangaat, er bestaat een principieel verschil van inzicht tussen van der Hoop en Moulin. Moulin tracht drie- en vijfvoetige onberijmde jamben en proza trouw te volgen, terwijl van der Hoop het blank verse voor ons Hollands niet geschikt acht, en meent, dat een hartstochtelijke en levendige tragedie in alexandrijnen moet worden vernederlandst. Maar hierop wil de criticus de vertaler niet aanvallen, wel op het stotendstijve, het soms duistere en het prozaische van zijn (dit geeft hij toe) nauwkeurig en letterlijk vertaalde tekst. Met te weinige voorbeelden wordt dit oordeel toegelicht: het Engelse to met werkwoord had vervangen moeten worden door om te, niet door het onnederlandse te; ‘beetren’ had ‘verbeetren’ moeten zijn. Van der Hoop strijdt tegen huiselijke termen, en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||
vindt uitdrukkingen als ‘een dwaas idé’, ‘posteeren’, ‘heeft gezweet’, ‘opvrat’, ‘God helpe u, arm aapje’ ongepast. Shakespeare's eigen gebruik van alledaagse woorden mocht voor de vertaler geen maatstaf zijn, want Shakespeare dichtte ‘in de kindschheid eener taal, die eerst onder hem ten krachtigen jongelings (sic), onder Milton ten mannelijken leeftijd rijpte, gelijk de onze, onder Bilderdijk en anderen’. Bladzijde 42 heet ‘een staalkaart van harde en onverstaanbare regels’, maar fraaie jamben vindt men in Duncan's woorden: ‘Dit slot ligt lagchend schoon’ (enz). Een woordelijke vertaling, zeventiende-eeuwse Engelse constructies, kunnen in het Hollands Shakespeare's ‘stoute gedachten’ niet weergeven. Wie Shakespeare wil vertalen, doe het als dichter, niet als dweepziek bewonderaar. Maar - dichter zijn en tegelijk vertaler van Macbeth betekent voor van der Hoop zich los maken van het voorbeeld, de portiersscène overslaan, of die episode, met Schiller ‘veredelen’; betekent handen onbezoedeld houden van ‘het vuilnis, dat de Dichter ondanks zichzelven, op het altaar des wansmaaks zijner eeuw ten offer moest brengen’. ‘Om Shakespeare te leeren kennen zoo als hij is als Mensch, leere men Engelsch, maar om als dichter hem te doen kennen, zij men Dichter’. Van der Hoop, als een tweede Voltaire, meende op te komen voor goede smaak en gezond oordeel. Toch hoopte hij, dat Moulin meer zou vertalen; alleen wilde hij hem dan aanprijzen een ‘bezadigde hoogschatting’ in plaats van een ‘blinde bewondering’; dan alleen was het mogelijk kaf van koren, distels van bloemen te scheiden! Van der Hoop's kritiek heeft Moulin een scherp verweer ontlokt; in een, nu zeer zeldzaam geworden brochureGa naar voetnoot1, heeft hij, volgens van Vloten minder zichzelf dan Shakespeare, met klem tegen van der Hoop verdedigd, al voelt men toch ook wel een tikje gekrenkte ij delheid in zijn geschrift. Moulin stelt vast dat van der Hoop enige naam als dichter had, ‘en velen gelooven met mij dat die naam verdiend is: sedert den ondergang van onzen Sirius vallen de mindere sterren meer in het oog’. Maar een dichter moest elke poging waarderen, de diepste | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||
kunst van andere volken voor het eigen volk toegankelijk te maken. Van der Hoop's kritiek op de vertaling heeft Moulin niet gegriefd; die was eerder gunstig, maar wel griefde het hem, dat hij voor fanatiek in zijn vergoding van Shakespeare en voor een dweepziek bewonderaar was uitgemaakt, omdat hij de dichter met Orion had vergeleken, en ‘onmetelijk onvergelijkelijk groot’ had genoemd. Ook zou hij Macbeth's ongegeneerde portier de mond hebben moeten stoppen en ‘het leven waermede de rijke dichter dezen man zoo mildelijk bedeeld heeft’ uitblussen? ‘Geest kan alleen door geest worden waargenomen’ en onwillekeurig had van der Hoop beleden, dat de geest der poëzie hem vreemd was, hoevele verzen en goede verzen hij mocht hebben gemaakt. Tegen Herder, Jean Paul, Göethe, Voss, zou van der Hoop Bilderdijk in het geding willen brengen, zonder te luisteren naar Villemain, Hugo, Sainte-Beuve en nog anderen in Frankrijk, zonder te horen naar het oordeel van van Kampen, of naar Feith's ‘waar Shakespear groot is heeft hij niemand die hem overtreft’; van der Hoop had zich niet mogen beroepen op Chateaubriand's uitlating van 1801; die had zich later grootser en ruimer ontwikkeld. Moulin geeft toe, dat ook de zon vlekken heeft, men had er onlangs drie en veertig geteld, toch blijft de zon het licht der wereld: ‘om zulke vlekken te bespeuren, zijn er andere kijkers noodig dan de uwe, mijnheer van der Hoop’.... ‘Waart gij ligt op 't verschijnen van den grooten Christoffel, gelijk Diderot Sh. noemde, beducht, dat uwe Pindische domeinen onder zijne reuzenstappen last zouden lijden? Is u op den aanblik zijner kolossale ledematen de angst om 't hart geslagen, en perste zijne stoute aannadering u onwillekeurig dien noodkreet af, gelijk zij eens Voltaire deed, toen Letourneur het monster over het kanaal bragt, en de elegante salons van Parijs binnenleidde? Voeldet gij soms het lauwerloof om uwe kruin onheilspellend kraken en sidderen? o Vrees niets? als die lauweren echt kastalisch zijn, zal niemand ze krenken; geen tijd ze doen dorren; en al verrees ook plotseling het geheele volk der giganten, al stonden Homerus en Aeschylus, Sophokles, Aristophanes en Pindarus, Dante en Ariosto en Camoens en Cervantes, Rabelais en Corneille, Molière en Vondel om u geschaard, dan nog zoudt gij niets te vreezen hebben; want zij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||
allen zijn minzaam en vriendelijk en vol liefde, en de grootsten het meest; eeuwige lente omzweeft hen, harmonie is hun levenselement, en koeltjes als uit het paradijs spelen met hunne gouden lokken. Ook Shakespeare behoort tot die heilige schaar; our sweetest Shakespeare, 't is Milton die spreekt, our gentle William; ô Dichter, vrees hem niet; leer van hem, vereer hem, bemin hem’! Van der Hoop had zich, onder invloed van Bilderdijk, verzet tegen Moulin's opvatting van Voltaire als anti-poëet, wat Moulin een vergelijking tussen Bilderdijk en Shakespeare doet maken: ‘Bilderdijk, de groote Bilderdijk, cui mens divinior, was niet in alles groot; in 't beoordeelen van anderen beging hij de grofste misslagen, dewijl zijn oordeel geenszins door de objectieve waardij, maar door subjectieve neiging of afkeer bepaald werd. De gansche man was subjectief.... Bilderdijk bewoonde de pool der dichtrenwereld tegenovergesteld aan die van Sh., wiens individu zoo geheel achter zijne werken verdwijnt, dat van hem, als subject, geen spoor te vinden is; terwijl Bilderdijk zich zelven alom vertoont, en de donkere tint van zijn binnenste over de schepping verspreidt. Deze heeft in dit opzigt overeenkomst met Byron, die ook, schoon in mindere mate, door zwaarmoedige verzonkenheid in zich zelven belet werd, zijnen gewrochten dien stempel van objectieve waarheid en verscheidenheid op te drukken, hun dat oorspronkelijke leven in te blazen, welke die van Sh. Onsterfelijk maken’. Bilderdijk bereikte niet de objectiviteit, die het drama eist, ‘hij was een te tragisch karakter; het ontbrak hem aan de noodige rust en kalmte om tot eene naïve natuurbeschouwing te geraken, en daarbij aan achting voor den mensch, om hem tot in de verscholenste schuilhoeken van zijnen inborst na te sporen. Zonder de gier die zijn ingewand verscheurde, hoeveel vrijer en breeder zoude hij niet zijne stoute vleugelen uitgeslagen, misschien wel Sh. geëvenaard, zoo niet overtroffen hebben’. En over Shakespeare: ‘Aanschouw nu dezen: de natuur is zijne geliefde; als een halfgod speelt hij aan haren boezem.... vol van de kracht die hem bezielt, omvademt hij 't heelal; zijn blik dringt door tot in de diepste diepten van 't menschelijk gemoed, bespiedt er de geheimste roersels zijner woorden en daden, keert de geheimzinnigste wezens om zoo te zeggen het binnenste buiten, en drukt zelfs den booswicht als een ongelukkige aan zijn teederbroe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||
derhart. Wat wonder dan dat Bilderdijk in hem niet anders zag dan den Anglus exlex, en dat hij, die als een kolossale spiegel de natuur zoo getrouw terugkaatste hem ondragelijk was? Wat wonder dan ook dat Voltaire, de auteur der Henriade, in dewelke geen grasscheutje tiert, genade vond in de oogen van hem, wien 't groen oog noch hart verkwikte?’ Maar Lessing zag reeds de ‘inwendige nietigheid’ van Voltaire's poëzie en nu, in Moulin's tijd, ziet men in Voltaire's mensen levenloze figuren, waardoor een schijnfilosoof zijn gevoelens aan de man brengt; ‘alwat stem heeft, zelfs in Frankrijk, ziet op den huidigen dag in Voltaires werken eenen gedrochtelijken tempel, waarin van alles getuigd wordt behalve van de waarheid, alles gediend, uitgenomen God’. Een korte beschouwing volgt over van der Hoop als recensent van Moulin's vertaling; die recensie, ‘geesteloos als het meeste wat men hier te lande sedert jaren voor Kunstkritiek verkoopt’, was niet streng geweest; het dozijn aanmerkingen had vertiendubbeld kunnen worden ‘getuige mijn doorschoten exemplaar’, constateert Moulin; ‘hij had zonder onbillijk te zijn een aantal anglicismen en barbarismen, te groote en te kleine licentiën, verzuimde cesuren en rijmklanken, bacchische en palimbacchische verseinden, en veel meerderlei feilen kunnen uitmonsteren, zonder het stuk aan 't leven te komen’. Dat het onverschillig zou zijn, of hij Shakespeare in jamben, alexandrijnen, trochaeën, hexameters of pentameters vertaalde, laat Moulin niet over zijn kant gaan: ‘alwie eenig begrip heeft van de noodzakelijkheid eener overeenkomst van stof en vorm, ligchaam en kleed, beseft gereedelijk al het onzinnige eener bewering, op grond waarvan men Homerus in sapphica, Anacreon in trimeters zoude mogen dossen.... wat zou er dan van Sh. worden, als men hem zijne gevleugelde jamben, natos rebus agendis, ontnam’? Er valt over deze laatste bewering van Moulin te twisten (men denke aan Vondel's vertaling van de Klassieken), in ieder geval komt dit inzicht bij Moulin voort uit piëteit voor het gekozen voorbeeld, en deze trouw past geheel in het kader van Moulin's bescheiden bewondering. Van Vloten's waardering voor Moulin blijkt uit de herdruk van Macbeth, Othello, Storm en uit de publicatie van Romeo en Julia; KalffGa naar voetnoot1 spreekt over een voor de tijd uitstekende, vertaling van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
Macbeth, en BurgersdijkGa naar voetnoot1 brengt een woord van hulde ‘aan den uitmuntenden Jurriaan Moulin.... die als nauwgezet en talentvol vertaler allen ten voorbeeld kan zijn. Te midden van velerlei beslommeringen bracht hij Othello, Macbeth, De Storm en gedeeltelijk ook Romeo en Julia op voortreffelijke wijze in het Nederlandsch over’. Van Lennep heeft bij zijn vertaling van Othello, Moulin danig gebruikt, ook een vorm van gunstige kritiek. Na het vermelden van deze kritieken door oudere en jongere tijdgenoten en een later geslacht, zal ik trachten een eigen oordeel over Moulin's praestatie te formuleren. Men gelooft volmaakt aan Moulin's liefde voor Shakespeare, aan zijn bescheidenheid, aan zijn eerbied tegenover zijn voorbeeld, en aan de toewijding waarmee hij heeft gewerkt aan de zware taak, Shakespeare in rijmloze vijfvoetige jamben over te brengen. Het was zijn overtuiging, dat er een Hollandse Shakespeare komen moest en zou: ‘Shakspeare moet ook eenmaal de onze worden, gelijk Duitschers en Denen, Friezen en Franschen, Italianen, Zweden, Bohemers en Hongaren, en nog meer andere natiën, zich zijne onvergankelijke dichtwerken reeds geheel of gedeeltelijk hebben eigen gemaakt’Ga naar voetnoot2. Een goede vertaling verrijkt de taal, verruimt de geest, en verdiept en verbreedt de stroom der gedachtenGa naar voetnoot3, maar Moulin voelde zeer goed, dat hij niet de tweede Shakespeare was, die Herder als vertaler eiste, en het is geen frase als hij uitroept: ‘leer Engels en werp de vertaling in 't vuur’Ga naar voetnoot4. Moulin had zich een oordeel gevormd over andermans vertalingen, en als Aanhangsel bij de eerste uitgave van zijn MacbethGa naar voetnoot5 vindt men een beredeneerd lijstje van buitenlandse en Nederlandse bewerkingen naar die tragedie; zie hier als bewijs van studieuse belezenheid een uittreksel uit de kritische appendix: 1766: Wieland, goed proza; 1777: Eschenburg, met vlijt naar Wieland verbeterd; 1801: Schiller, jambische voetmaat, doorgaands lofwaardig; 1825: Meyer, ellendig knoeiwerk; 1826: Spiker, slordig in de maat; 1829: Lachmann, op vele plaatsen philologisch getrouw; 1829: Vosz, vol van onduitsche constructien; 1830: Kaufmann, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
vereenigt getrouwheid met welluidendheid; 1833: Tieck, zeer verdienstelijk, doch nu en dan gewrongen; 1756: Laplace, niet meer dan eene schaduw van Shakspeare; 1778: Letourneur, zwak en slepend proza; 1827:...., de stijl heeft meer leven dan die van Guizot; 1830: Soncini, gespierd en welluidend proza. Over de Hollandse bewerkingen: 1780: in lam proza naar Eschenburg; 1800: P. Boddaert, naar Ducis gerijmd, algemeen bekend en door velen voor den echten Macbeth gehouden. Wat hapert aan Moulin zelf als vertaler, en hoe komt het, dat zijn degelijk werk ten slotte zo weinig bevredigt? Moulin was kritisch, geen dichter (het valt een beetje moeilijk om het met een oordeel van de Vaderlandsche Letteroefeningen eens te moeten zijn), ‘meer lijdelijk dan scheppend’Ga naar voetnoot1 noemde hij zelf zijn dichterlijk gevoel; zo artistiek-receptief is hij niet geweest, dat Shakespeare's rhythme in hem een gelijkwaardig rhythme heeft kunnen wekken. Shakespeare's essence is in Moulin's vertaling vervlogen, zijn betoverende warmte gloeit er niet. Moulin's verzen worden juist even rhetorisch, minder door valse beeldspraak (wel wordt bij hem het beeld soms verslapt), dan door zekere geforceerdheid in woordenkeus en syntaxis. Hij weet, dat Shakespeare heel eenvoudig kan zijn, en bij de inzet van het vijfde bedrijf uit Macbeth tekent hij in de Ophelderingen aan: ‘het fijnste gevoel voor het schoone heeft den dichter hier alle sieraad doen versmaden en de hoogste poezij in het eenvoudigst gewaad gekleed’. In diezelfde Ophelderingen schrijft hij: ‘de poëzij’ - de tirade is niet overduidelijk! - ‘gebruikt de stof niet als iets dat op zich zelve waarde heeft, maar alleen als omkleedsel harer ideën’Ga naar voetnoot2. Eenvoudig is het Hollandse gewaad, dat Moulin voor Shakespeare heeft gemaakt, niet, en, onbewust misschien, moet het Engels hem te simpel zijn geweest; ook heeft het begrip van poëzie als omkleding van ideeën hem parten gespeeld. Shakespeare's poëzie werd tot gedachten herleid, en deze gedachten gedost in een stijf, zwaar pak, uit Shakespeare-elementen vervaardigd. Weg is de lenigheid van het vers. Moulin geeft zich grondig rekenschap, maar luistert niet scherp en voelt niet verfijnd. De betekenis is zelden vertroebeld, soms zelfs verklaard, maar nuancen gingen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
verloren. Moulin's jamben popelen niet; er is weinig bewogenheid in zijn vers, te weinig leven in zijn taal; er is een te veel aan zware samenstellingen en plechtige woorden, aan genitieven en aan onnodige datieven, aan conjunctieven, en buitengewone stijlfiguren, waar Shakespeare's gevoel nauwelijks mee werd benaderd, en die misschien het metrum, maar zeker niet het rhythme redden. Het lijkt of Moulin meende, aan Shakespeare een verheven vers verplicht te zijn, zo als hij ook in verheven woorden over Shakespeare meent te moeten spreken, en men kan haast niet geloven, dat hij, meer dan Steevens, oor had voor de ‘native woodnotes wild’ die Milton troffen. Moulin wist, dat de kans groot was, om van Scylla op Charybdis te verzeilen, als hij en stof en vorm bij een vertaling wilde reddenGa naar voetnoot1; de diepste eenheid van stof en vorm lijkt hij niet genoeg te hebben gepeild. Een betoog zonder bewijsplaatsen is hier waardeloos; uit Macbeth heb ik voorbeelden verzameld, die, dunkt mij, voldoende kunnen bewijzen, hoe Moulin's Shakespeare doortrokken is van een onnatuurlijk pathos, dat aan de geest van de Engelse dichter wel zeer vreemd is. De voorbeelden zijn vermeerderd met enkele sterk sprekende uit Othello, Storm, RomeoGa naar voetnoot2, die bewijzen moeten, dat de aan te tonen eigenaardigheden niet kunnen worden verdedigd als een eerste, moeizame poging, maar inhaerent zijn en blijven aan Moulin's vertaal-methode. Ook in de omgewerkte uitgaven vindt men ze, dikwijls op andere plaatsen, terug; de eigenaardigheden moeten samenhangen met eigenaardigheden van Moulin's geest. Misschien hebben we ze te zien als stilistische verschijnselen van de tijd; sterk en origineel genoeg om zich, met het grote voorbeeld voor ogen, los te maken van geijkte poëtische dictie, is Moulin dan niet geweest; het lijkt me, dat Brunius, misschien met minder liefde, natuurlijker tegenover Shakespeare heeft gestaan dan Moulin. Wat mijn bezwaren tegen Moulin's manier van vertalen zijn, vindt men door de volgende voorbeelden nader toegelicht. Ter toelichting van het euvel der onnodig plechtige woordenkeus: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||
Macbeth (ed. 1835)Ga naar voetnoot1:p. 5 als het krijgskot is bepaald, als de winnaar zegepraalt - when the hurlyburly's done, when the battle's lost and won; p. 7 wie nadert hier - who comes here?; p. 7 wat haast straalt uit zijn oog - what a haste looks through his eyes; p. 7 mij dunkt, zoo blikt de man - so should he look; p. 8 een rot beroofd van staart - a rat without a tail; p. 12 om in diepe ellende ons te verstrikken - to win us to our harm; p. 18 vloekgenooten des moords - murd'ring ministers; p. 18 uw aanblik - your face; p. 21 den dolk te voeren - bear the knife; p. 23 hun zijdgeweer - their very daggers; p. 24 reik mij 't zwaard - give me my sword; p. 28 ik beef terug van 't denkbeeld - I am afraid to think; p. 36 dat baart verdenking - which puts upon them suspicion; p. 43 als een verkregen wensch geen blijdschap teelt - where our desire is got without content; p. 44 mijn ziel voedt schorpioenen - full of scorpions is my mind; p. 46 een is er slechts geveld - there's but one down; p. 58 ontkluisteren - untie; p. 60 verzink! - down!; p. 61 luid schal de lucht die ons omwaait - I'll charm the air to give a sound; p. 61 verdelgend zwaard -edge o' the sword; p. 80 't hart ontzinkt me - I am sick at heart; p. 83 welk alarm? - what is that noise?; p. 84 naak, verderf - come, wrack. | |||||||||||||||||||||||||
Othello (ed. 1836):p. 3 ten roof der kraayen - for daws to peck at; p. 28 Cyprus' burgerschaar - men of Cyprus; p. 43 Jago kan u kondschap geven - can inform you; p. 54 ô spreek Othello - tell Othello; p. 58 wel ter taal - free of speech; p. 71 dit is een kunstgreep om mijn bêe te ontwijken - this is a trick to put me from my suit. | |||||||||||||||||||||||||
Storm (ed. 1836):p. 7 een vaartuig half vergaan - a rotten carcase of a boat; p. 17 welk zeegedrocht - what strange fish. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 115 pronk'.... als een schoone bloem - may prove a beauteous flower; p. 116 waar.... ge onz' echtknoop wijden wilt.... - where.... thou wilt perform the rite; p. 121 bezwangre uw stem de lucht - sweeten with thy breath this.... air; p. 126 U storten op den grond - and fall upon the ground; p. 126 ijl in mijn boekvertrek - run to my studyGa naar voetnoot2. Te plechtig zijn de onnodige composita, waar Shakespeare niet- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||
samengestelde woorden heeft; in geen enkel opzicht lijken deze vondsten gelukkig: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 14 strafgerigt - execution; p. 15 sterrenglans - stars; p. 16 geen lichtstraal - not light; p. 18 gij geestenschaar - you spirits; p. 18 vloekgenooten - ministers; p. 20 muichelmoord - assassination; p. 26 nachtwaak - watch; p. 26 belklank - bell; p. 28 onmeetlijk zeegebied - multitudinous seas; p. 29 slaapvertrek - chamber; p. 31 aardrijk - earth; p. 32 schriktooneel - horror; p. 33 bronwel - source; p. 34 stervenslot - fate; p. 38 heilorakel - oracles; p. 41 grafkuil - grave; p. 44 feestgenooten guests; p. 45 veldkraai - crow; p. 58 gistend golf gebons - yesty waves; p. 85 oorlogsmoed - breath; p. 86 strijdgewoel - war; p. 87 strijdkling - blade; p. 87 geestgespuis - fiends. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 4 sneeuwwit - white; p. 4 alarmklok - bell; p. 45 twistgwoel - strife; p. 64 paukgebom - drum; p. 64 strijdbanier - banner; p. 72 zielsberouw - sorrows; p. 72 krijgrendrom - ranks; p. 90 jammerdag - day; p. 87 padgebroedsel - toads. | |||||||||||||||||||||||||
Storm:p. 27 de Koning en zijn hofgezin - the King and his; p. 28 een plegtig avondlied - a solemn air; p. 28 windenheir - winds; p. 29 het morgenlicht - the morning; p. 30 denkenskracht - reason. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 119 morgenschijn - morrow; p. 122 Febus' hofpaleis - Phoebus' mansion; p. 122 de avonduren voor een vreugdefeest; - the night before some festival; p. 127 schietgeweer - level of a gun; p. 144 olmgeboomte - yew-trees. Hinderlijk is de gewoonte, wat Shakespeare in substantief of verbum met bepalende woorden uitdrukt, vast te smeden in een onverbreekbare samenstelling, die spontaniteit en warmte doodt, te eerder, wanneer een Hollands woord wordt gevormd, dat zonder Engelse tekst ter vergelijking, niets zegt, en door zijn bizarheid afleidend werkt: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 9 tooverzust'ren - the weird sisters; p. 12 leengewaad - borrow'd robes; p. 18 moordgepeinzen - mortal thoughts; p. 18 nachtgordijn - blanket of the dark; p. 21 gifkelk - poison'd chalice; p. 21 zwerkdoorsnellers - couriers of the air; p. 27 ik hoorde uilgeknap - I heard the owl scream; p. 31 vreugdgevoel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||
- joyful trouble; p. 31 wangeluid - accents terrible; p. 31 doodsgeschrei - screams of death; p. 31 't nachtgevogelt - the obscure bird; p. 35 bloedtooneel - bloody stage; p. 36 gepakt door katuilsklauwen - by a mousing owl hawk'd at; p. 40 mijn levenskelk - the vessel of my peace; p. 44 levensbrief - nature's copy; p. 45 zwarte nachtgeboeft - night's black agents; p. 45 dagstreep - streaks of day; p. 49 luchtdolk - air-drawn dagger; p. 52 leerlingsvrees - initiate fear; p. 62 natuurgevoel - the natural touch; p. 83 vol windgebreek - full of sound and fury; p. 83 kaarslicht - brief candle; p. 85 uw logentaal - the lie thou speak'st; p. 87 oorlogsbeukelaar - warlike shield. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 3 heillot - a full fortune; p. 3 angstgeschrei en noodgehuil - timorous accent, and dire yell; p. 26 windgehuil - howling winds; p. 31 golfgebergt' - hills of sea; p. 57 zielskleinood - jewel of their souls; p. 63 hare uren sluikvermaak - her stolen hours of lust; p. 67 bloedgepeinzen - bloody thoughts. | |||||||||||||||||||||||||
Storm:p. 20 hoor mijn zieletaal - hear my soul speak; p. 20 waar 'k stervensdiep naar smacht - what I shall die to want; p. 20 het heilvolst voorbeduidsel - what best is boded me; p. 28 luchtmgie - airy charm; p. 28 krijgsgebrul - roaring war; p. 30 modderbed - that oozy bed; p. 32 schrikgeluid - sounds all horrible. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 109 in 't moorinnenoor een rijk juweel - like a rich jewel in an Ethiop's ear; p. 109 een witte duif in 't kraayenkoor - a snowy dove trooping with crows; p. 111 't vooglenkoor - birds would sing; p. 131 't hemelwelfsel - vaulty heaven; p. 141 haar stamgewelf - her kindred's vault; p. 145 zeegehuil - the roaring sea; p. 148 de bleeke doodsbanier - death's pale flag. Overbodige verklaringen vindt men o.a.: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 8 schendt.... loos ons zielsvertrouwen - shall deceive our bosom interest; p. 12 de magt der duisternis.... verlokt, vol arglist, ons met schuldloos speelgoed - theinstruments of darkness.... win us with honest trifles; p. 15 de volheid mijner vreugde vloeit over en verbergt zich, ter verligting in weemoeds tranen - my plenteous joys, wanton in fulness, seek to hide themselves in drops of sorrow; p. 21 engelen gelijk, met hel bazuingeschal.... - like angels, trumpettongued; p. 26 en 't schrikvolle uur zijn doodsche stilte ontnemen - hear not my steps, which way they walk, for fear they very stones prate of my where-about, and take | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
the present horror from the time, which now suits with it; p. 29 ginds aan de Zuidpoort - at the south entry; p. 39 koning zijn is niets; maar veilig koning zijn - to be thus, is nothing; but to be safely thus; p. 44 blootgesteld aan haar vergiften beet - in danger of her former tooth; p. 49 nu 't voorbij is, staart ge op een leêgen stoel - when all's done, you look but on a stool; p. 50 't stoort de vrolijkheid van 't feestlijk uur - only it spoils the pleasure of the time; p. 69 de koningin .... knielde voor haar God meer dan zij stond - the queen.... oftner upon her knees than on her feet; p. 80 die wangen, wit als doek - those linen cheeks of thine. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 61 in vunsen kerkerdamp - the vapour of a dungeon; p. 77 wrijf hem de slaap van 't hoofd - rub him about the temples; p. 86 kuch, als je iemand komen hoort - hem, if any body come. | |||||||||||||||||||||||||
Storm:p. 17 'k zag hoe hij worstlend met de golven kampte - I saw him beat the surges under him; p. 27 fier draagt de zwangre tijd haar lastGa naar voetnoot1 - and time goes upright with his carriage; p. 27 toch zal mijne eedier rede mijnen toorn weerstaan als tegendinger - yet, with my nobler reason, 'gainst my fury do I take part. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 105 hé! mannen, wilde dieren - what ho! you men, you beasts; p. 111 vluggewiekt-winged; p. 131 het scheidt ons bitterlijk - she divideth us; p. 145 tijgers leêggevast - empty tigers; p. 148 't honigzoet uws adems - the honey of thy breath. Een bedenkelijk voorbeeld van stopwoorden treft men aan in Macbeth, p. 11:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
Beelden verslapten: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 9 dag noch nacht sluit hij zijn oog - sleep shall, neither night nor day, hang upon his pent-house lid; p. 10 de donkre toekomst - the seeds of time; p. 13 alle veerkracht zwicht voor ijdlen waan - function is smother'd in surmise; p. 13 uw moeite.... staat opgeteekend, waar ik elken dag mijn schulden nalees - where every day I turn the leaf to read them; p. 14 't gemoedsbestaan - the mind's construction; p. 20 wanneer de muichelmoord 't gevolg bedwingen kon - if the assassination could trammel up the consequence, and catch, with his surcease, success; p. 21 't hiernamaals liet ik varen - we'd jump the life to come; p. 23 beschonken dienaars - spongy officers; p. 25 den slaap - the curtain'd sleep; p. 26 de offerdienst der hel - pale Hecate's offerings; p. 35 nachtlijk donker overdekt de zon - dark night strangles the travelling lamp; p. 35 't welk 's levens glans moest kussen - when living light should kiss it; p. 38 mijn pligt is onverbrekelijk gebonden - my duties are with a most indissoluble tie for ever knit; p. 42 valsche nukken - vile blows and buffets; p. 43 de slang is slechts gewond, niet afgemaakt, weldra geneest ze - we have scotch'd the snake, not kill'd it, she 'll close; p. 45 stikdonkere nacht, omfloers het medelijdend oog des dags - come, seeling night, skarf up the tender eye of pitiful day; p. 45 't donkre woud - the rooky wood; p. 60 's werelds eind - the crack of doom; p. 72 de wijze hoe te melden, ware op den hoop van hun geslagte lijken nog 't uwe staaplen - to relate the manner, were, on the quarry of these murder'd deer, to add the death of you; p. 80 het schrift der smarten delgen uit het brein - raze out the written troubles of the brain. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 20 het wuft gekoos des lossen Amors - light-wing'd toys of feather'd Cupid; p. 23 de spijs die hem nu zoo zoet smaakt - the food that to him now is as luscious as locusts; p. 23 banden van duurzame gehechtheid - cables of perdurable toughness; p. 45 't zoetst genot - their balmy slumbers. | |||||||||||||||||||||||||
Storm:p. 8 spreidde ik ontzetting - I flam'd amazement; p. 9 met de armen in elkaar - his arms in this sad knot; p. 32 beladen wij toch ons geheugen niet met lang vervlogen leed - let us not burden our remembrances which a heaviness that's gone. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 132 't verdriet verteert ons bloed - dry sorrow drinks our blood; p. 133 foei! 't maakt me dol - God's bread; it makes me mad. Plechtige syntaxis vindt men doorlopend: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 8 zij 's edelen Macbeth's loon - noble Macbeth hath won; p. 11 ach, toefden zij! - 'would they had staid!; p. 20 voor nieuwe gunst.... zij u ons vroom gebed - for those.... dignities.... we rest your hermits; p. 25 als gij 't gedoogdet - if you would grant the time; p. 32 en versteene uw oog een nieuwe Gorga - and destroy your sight with a new Gorgon; p. 43 't waar veiliger te zijn, wat wij doen sneven - 'tis safer to be that which we destroy; p. 43 't onheelbre zij niet overpeinsd - things without remedy, should be without regard; p. 46 het valle neer - let it come down; p. 59 mijn zekerheid zij dubbel zeker - yet I'll make assurance double sure; p. 59 't angste u niet - and take no care; p. 61 luid schal de lucht die ons omwaait - I'll charm the air to give a sound; p. 61 zij dit verderflijk uur.... gemerkt - let this pernicious hour stand aye; p. 61 zij de eerstling van mijn hart - the very firstlings of my heart shall be; p. 85 mijn zwaard bewijze uw logentaal - with my sword I'll prove the lie thou speak 'st. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 10 dat men dit beslis - I'll have it disputed on; p. 25 de turksche vloot, vond zij geen baai - if that the Turkish fleet be not... embay'd; p. 26 dat de hemel hem tegen 't woên der elementen schutt' - o, let the heavens give him defence against the elements; p. 50 mijn verzoek aan haar is, dat zij mij tot de eedle Desdemona toegang verschafte - that she will to virtuous Desdemona procure me some access. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 121 onze taak zij kort - we will make short work; p. 129 zij stuur' de huisgenooten vroeg naar bed - and bid her hasten all the house to bed; p. 129 en zeg haar, dat ze mij bekijv' - and bid my sweet prepare to chide; p. 131 men grijpe mij, men brenge mij ter dood - let me be ta'en, let me be put to death. | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 6 die elkaar omklemmend - that do cling together; p. 6 nog dampend - which smok'd; p. 7 verdubblend slag op slag - they doubly redoubled strokes; p. 7 ons leger koelte aanwaaijend - and fan our people cold; p. 13 't niet bestaande - what is not; p. 17 een mijner makkers, hem vooruitgesneld - one of my fellows had the speed of him; p. 29 eenig toeval mogt, ons roepend, toonen dat wij wakend zijn - lest occasion call us, and show us to be watchers; p. 34 waarom den mond gehouden - why do we hold our tongues; p. 34 spoeden we ons met mannelijke klem, vergadrend in de troonzaal - let's briefly put on manly readiness, and meet i'the hall together; p. 60 waarom mij dit getoond - why do you show me this; p. 87 werpend voor mijn lijf - before my body I throw. | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 6 onzer wallen trans - our battlements; p. 8 zij 's edelen Macbeth's loon - noble Macbeth hath won; p. 29 vrij wat sleuteldraayens - old turning the key; p. 43 het lot diens donkren uurs - the fate of that dark hour; p. 48 wie uwer deed mij dat - which of you have done this?; p. 49 laat de buik der gieren ons graf zijn - our monuments shall be the maws of kites; p. 59 eens konings spruit - the issue of a king; p. 61 een eerstling mijner hand - the firstlings of my hand; p. 75 het werk eens wakenden - the effects of watching. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 7 eens meisjes prille maagdlijkheid - the property of youth and maidhood; p. 26 de luit'nant onzes dapperen Othelloos - lieutenant to the warlike Moor. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 107 genot gelijk eens jong'lings blijde ziel gevoelt, als rijkgetooide April de hiel des tragen winters natreedt, zulk een vreugd zal u der maagden frisch ontloken jeugd doen smaken in mijn huis - such comfort, as do lusty young men feel, when wellapparell'd April on the heel of limping winter treads, even such delight among fresh female buds shall you this night inherit at my house; p. 129 zulker einde is wee - such die miserable; p. 134 eens arends oog is niet zoo wakker, niet zoo hel en schoon als | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
Paris' zijn' - an eagle, madam, hath not so green, so quick, so fair an eye, as Paris hath. | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 12 hoogverraad.... was hem ten val - treasons.... have overthrown him; p. 13 wier vreeslijk beeld mij 't haar te berge jaagt - whose horrid image does unfix my hair; p. 14 de zonde der ondankbaarheid lag straks mij zwaar op 't hart - the sin of my ingratitude even now was heavy on me; p. 21 ik heb geene andre spoor mijn plan de zij' de prikken - I have no spur to prick the sides of my intent....; p. 28 indien hij bloedt beschildre ik ook den knapen 't aangezigt - if he do bleed, I'll gild the faces of the grooms withal; p. 28 hoe is 't mij - how is 't with me; p. 28 het rukt mij de oogen uit - they pluck out mine eys; p. 28 spoelt 's grooten Zeegods oceaan dit bloed mijn handen af - will all great Neptune's ocean wash this blood clean from my hand; p. 29 een weinig waters spoelt die daad ons af - a little water clears us of this deed; p. 45 daar hij de zaak ons klaar ontvouwt - since he delivers our offices; p. 60 maar 't hart klopt me, één ding nog te weten - yet my heart throbs to know one thing; p. 7 Noor wegens banier - the Norweyan banners; p. 7 wat haast straalt uit zijn oog - what a haste looks through his eyes; p. 15 't aadlijk teeken - signs of nobleness; p. 24 reik mij 't zwaard - give me my sword; p. 35 't gescheiden levenslot - our separated fortune; p. 49 de buik der gieren - maws of kites. | |||||||||||||||||||||||||
Othello:p. 28 't geleî des koenen Jagoos toevertrouwd. - left in the conduct of the bold Jago; p. 49 speelt hier.... den generaal tot morgengroet - play here.... and bid good morrow, general; p. 77 't is der hel een feest - 'tis the spite of hell. | |||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia:p. 109 de spitsboef.... daar een grijns 't gelaat hem dekt - the slave.... cover'd with an antick face; p. 115 gindsche heilge maan, wier zilver 't vruchtgeboomt de toppen glanst - yonder blessed moon.... that tips with silver all these fruit-tree tops; p. 128 't regt, dat den dood u dreigde - the law that threaten'd death; p. 137 de rozen welken u, op lip en koon, tot aschgrauw - the roses in thy lips and cheeks shall fade to paly ashes. Enkele verzen in verband, om te tonen, hoe zwaar Moulin's poëzie werd: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
Macbeth (III, 2)Ga naar voetnoot1:
| |||||||||||||||||||||||||
(IV, 1)Ga naar voetnoot2:
| |||||||||||||||||||||||||
Othello (III, 3)Ga naar voetnoot3:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
Weinig gelukkig was Moulin in Ariël's liedjes uit de Storm; poëzie om de poëzie moet hem weinig hebben gezegd, een poëtisch motief blijkt hem voldoende te zijn. Naast een stukje lyriek leg ik in de BijlagenGa naar voetnoot1 een andere proeve van vrije vertaling ter vergelijking, Nijhoff's lichte en niet banale verzen. In de Bijlagen vindt men ook voorbeelden van Moulin op zijn best. Hier en daar lijkt Moulin de tekst niet te hebben begrepen; een enkel voorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||
Macbeth.p. 5 als het krijgslot is bepaald, als de winnaar zegepraalt - when the battle's lost and won; p. 6 fortuin, bij zijn verfoeilijk kampen lagchend - and fortune, on his damned quarrel smilling; p. 13 mijn brein is stomp en wroet het lang-vergetene op - my dull brain was wrought with things forgotten; p. 18 't bekrompen heden - this ignorant present; p. 18 door 't aanstaande heil - by the all-hail hereafter; p. 23 en de woning huns verstands een hevel zal gelijken - the receipt of reason a limbeck only; p. 33 de wijn van 't leven is verplengd, de heffe praalt nog alleen in dit gewelf - the wine of life is drawn; and the mere lees is left this vault to brag of; p. 49 een vrouwensprookje, aan den winterhaard, door de oude best gestaafd - a woman's story, at a winter's fire, authoriz'd by her grandam; p. 49 het schaamt zichzelf - shame itself!; p. 49 nu 't voorbij is - when all's done; p. 83 waarom niet naderhand? Wij hadden tijds genoeg voor zulk berigt - she should have died hereafter; there would have been a time for such a word. |
|