Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
[pagina 243]
| |
P.P. Roorda van EysingaP.P. Roorda van EysingaGa naar voetnoot1, die zich na een bewogen militair en ambtelijk Indisch leven in 1830 voor enkele jaren te Kampen vestigde, vond daar rust voor de schone letteren (en correspondentie met K.W. von Humboldt), en onder Moulin's invloed heeft hij er Hamlet vertaald. In een voorbericht bij zijn uitgave van dit drama, dankt hij zijn stadgenoot, dat hij hem Shakespeare leerde waarderen, en hij eert hem als vriend met Hamlet's woorden tot Horatio. Voor Inleiding en Aanhangsel bij de tragedie zorgde Moulin. Roorda van Eysinga had gehoopt nog meer naar Shakespeare te werken; hadden de vrienden misschien gedacht samen zoetjesaan alle drama's te vertalen? Maar in 1837 wordt van Eysinga geroepen taal-, land- en volkenkunde van Oost-Indië te doceren aan de Militaire Academie te Breda, en van Shakespeare horen we in zijn verder leven niet. Roorda van Eysinga, specialiteit in Oosterse talen, eens Maleis translateur, had reeds een hele carrière als vertaler achter de rug, toen hij zich aan Hamlet waagde; o.a. had hij een fragment uit Milton in het Maleis overgebracht. Evenals Moulin's Macbeth bracht ook Roorda's Hamlet enige beroering in ons letterkundig wereldje. Ik noemde reeds enkele recensies, waar Roorda van Eysinga als vertaler samen met Moulin werd gecritiseerd. Bovendien verscheen in de Vriend des VaderlandsGa naar voetnoot3 een bespreking van zijn Hamlet, waaruit ik een en ander overneem: ‘de reden, waarom Shakespeare's werken bij ons zoo weinig gelezen en begrepen worden, is niet gemakkelijk te gissen’, schrijft de ongenoemde criticus, ‘veel minder te bepalen; dit is evenwel zeker dat men hier weinig lieden aantreft, die met een juist oordeel over de meesterstukken van Engeland's grootsten dramatischen dichter spreken kunnen; en dit zal wel eene voorname oorzaak hebben in de geringe beoefening van de Engelsche taal onder ons’. Men moest, vindt hij,Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 244]
| |
nu eens Engels inplaats van Frans gaan lezen: ‘kan Frankrijk een’ dichter stellen tegenover Shakespeare? Stellig niet’. Voorlopig is er behoefte ‘aan eene zuivere, woordelijke en toch gevoelvolle vertaling van zijne treur- en tooneelspelen’. Over Roorda's metriek maakt de criticus enige opmerkingen; hij signaleert enkele fouten in de vertaling, en wijst op goede, minder goede en gedwongen fragmenten, ook op plaatsen, die lastig te begrijpen zijn voor wie het origineel niet kent; over het vijfde bedrijf is hij het meest voldaan. Het AthenaeumGa naar voetnoot1 gaf ook weer een uitvoerige bespreking van Roorda van Eysinga's Hamlet (evenals de kritiek op Macbeth ongetekend). Shakespeare, de grote, onvergelijkelijke, alles overtreffende! is uit vooroordeel, onkunde, afgunst, miskend; zelfs de schrandere Voltaire noemde Hamlet het werk van een dronken wildeGa naar voetnoot2. En hoeveel invloed had Voltaire's woord niet bij Fransen en verfranste buitenlanders? Het waren de ‘ijverige en diepzinnige’ Duitsers: Lessing, Herder, vooral Goethe, die Shakespeare ‘heerlijk en grondig’ leerden kennen. Maar Holland bleef lang lopen aan de Franse snoer. Met het niet zeer gunstige oordeel van Schlegel over Hamlet's karakter, dat Moulin in zijn inleiding overneemt, kan de criticus zich niet verenigen; wat Moulin uit Solger citeert, heeft zijn instemming. In de recensie wordt Hamlet geheel naverteld en toegelicht met citaten uit Roorda. De Geest, schoon en diep, heet slechts de uitwendige vorm van Hamlet 's voorgevoel en achterdocht; de prins is ‘een practischzwak mensch; een schoon, ingetogen gemoed, hetgeen moeijelijk besluiten kan, uit die innige harmonie te treden; droefgeestig, peinzend, hypochondrisch en diepzinnig en daarom tot eene spoedige daad niet geneigd, zoo als dan ook Goethe, onzes inziens, te regt het daarvoor houdt, dat Shakspeare heeft willen schilderen: “eene groote daad, eener ziel opgelegd, die tegen de daad niet is opgewasschen” (sic), en Goethe's karakteristiek van Hamlet ‘een eikenboom in een’ kostelijken bloembak geplant' enz. (uit Wilhelm Meister) wordt dan aangehaald. Shakespeare's eigen woorden tonen, dat Hamlet draalde, omdat hij de Geest niet blindelings kon geloven, een opmerking, mis- | |
[pagina 245]
| |
schien Hegel nageschreven, die ook spreekt van Hamlet's angst, dat de Geest wel eens de Duivel zou kunnen zijnGa naar voetnoot1. De beoordelaar is over de manier van vertalen goed te spreken, wat veel zegt bij een meesterstuk ‘zoo rijk aan beelden, krachtvolle uitdrukkingen, eigenaardige wendingen, wegslepende en hartverscheurende zinsneden’. Maar de verzen zijn soms stijf, en niet genoeg gecadenceerd. Dan volgt een weloverwogen rijtje van verkeerde interpretaties. Bijzonder geroemd worden I, 2, 3, 5, II, 1, III, 1, 3, 4,. Andere kritieken over Hamlet zijn mij niet bekend. Het is niet gemakkelijk Roorda van Eysinga's methode van vertalen te karakteriseren naast die van Moulin; vooral daar wij verschillende drama's moeten vergelijken. In veel opzichten is van Eysinga uit de school van zijn voorganger; misschien moeten we liever zeggen, dat beiden geheel uit de school van hun tijd zijn. Men vindt ook bij Roorda van Eysinga overbodige composita en verfraaiende omschrijvingen; toch voelt men zich op sommige momenten met hem iets dichter bij Shakespeare dan met Moulin; een quaestie van rhythme? Wij vinden bij Roorda een eenvoudig levendig fragmentje als ditGa naar voetnoot2: | |
(II, 1):Mijn vader, 'k zat te werken in mijn kamer,
Toen Hamlet met zijn wambuis losgeknoopt,
Geen hoed op 't hoofd; zijn kousen los en smotsig,
In kronkels tot aan de enkels neêrgezakt;
Bleek als zijn hemd; zijn knieën knikkende,
Als of hij uit de hel ontvloden was,
Om gruwlen te verkonden, - voor mij kwam
of regels, waarvan enkele betrekkelijk dicht het origineel benaderen, bijv.Ga naar voetnoot3: | |
[pagina 246]
| |
(II. 2):Nu ben 'k alleen!
O, wat een lage en grove slaaf ben ik!
Is het niet wonderbaar, dat deze speler hier
Slechts bij verdichting, in een' droom van smart,
Zijn ziel zoo wringen kan naar zijnen wil,
Dat bij haar werking zijne wang verbleekt; -
Bij tranenstroom, verwildring in 't gelaat,
Een afgebroken stem, en al zijn doen
Gevormd naar zijnen zin? En dat voor niets!
Voor Hecuba!
Wat 's Hecuba voor hem, of hij voor Hecuba,
Dat hij haar diep beweent? Wat zou hij doen.
Zoo hij het roersel had, den prikkel, die
Mij spoort tot drift? Hij baadde zich in tranen,
En kliefde eens ieders oor door wanhoopstaal.
Hij maakte boozen dol, en braven bang,
Den botterik beschaamd, en overspande
Het zintuig van 't gehoor en van 't gezigt.
Maar ik,
Een stompe, doffe bloed, toon me als een zot,
Gelijk een druiloor, werkloos in mijn zaak,
En spreek geen woord; neen zelfs niet voor een koning.
Wiens eigendom en dierbaarst leven hem
Verdoemlijk werd ontroofd. Ben ik een lafaard?
Wie noemt mij fielt? slaat mij den schedel in?
Rukt uit mijn' baard, blaast dien me in 't aangezigt?
Trekt me aan den neus? en logenstraft mij dan
Als een aartsleugenaar? Wie doet mij dat?
Ha!
of | |
(I, 2):Ga naar voetnoot1Schijnt, neen, Mevrouw! het is; ik ken geen schijnt.
Niet slechts mijn donkre mantel, goede moeder,
Noch een gewone dragt van statig zwart,
Noch 't ijdel zuchten van gedwongen aâm,
Ook niet de vruchtbre tranenstroom in 't oog,
Noch een neêrslachtig uitzigt van 't gelaat
Met iedre mode en vorm als schijn van smart,
Schetst mij naar waarheid af; zij schijnen, ja,
Want zij zijn rollen, die een mensch kan spelen:
Maar 'k heb in mij, 't geen schijn te boven gaat.
Het vers van Roorda van Eysinga, wat ijl en stijfjes, had na- | |
[pagina 247]
| |
tuurlijkerkunnen wezen; ook de jamben klinken hier dikwijls geforceerd, maar zijn ze toch niet iets natuurlijker dan die uit Macbeth? Ik meen, dat Roorda sterker behoefte had om rhythmisch dicht bij het voorbeeld te blijven, dan Moulin. Dat er ook fouten zijn, hebben de tijdgenoten-criticiGa naar voetnoot1 reeds opgemerkt; voorbeelden van eigenaardigheden en fouten zal ik ook hier laten volgen. | |
PlechtigheidGa naar voetnoot2p. 3 afgestorven vorst - the king that 's dead; p. 7 als het tijdstip naakt - 'gainst that season comes; p. 36 een deel mijns stoets - some of you; p. 73 deze zondige vingeren - these pickers and stealers; p. 55 waarom hij zich in dees verbijstring hult - why he puts on this confusion; p. 78 's afgronds nacht - hell; p. 80 gij pleegt geen moord aan mij - thou wilt not murder me; p. 83 sluimrend heir - sleeping soldiers; p. 86 en hen naar Luna jaag - and blow them at the moon; p. 90 hoe vol gevaar is zijne vrijheid niet - how dangerous is it, that this man goes loose; p. 93 en buiten niet vertoont wat oorzaak menschen velt - and shows no cause without why the man dies; p. 96 zijn hoofd verwierf een groene zoô - at his head a grass-green turf. | |
Onnodige samenstellingenp. 2 verbeeldingspel - fantasy; p. 3 mondgesprek - parle; p. 10 tranenstroom - river; p. 6 gorgelklank - throat; p. 11 bekerklank - rouse; p. 13 bruiloftfeest - wedding; p. 9 zonnelicht - sun; p. 29 nachtuur - to-night; p. 29 nachtgezigt - vision; p. 35 Hamlets zelfvervorming - Hamlet's transformation; p. 64 speeltuig - pipe; p. 64 verbeeldingsschildring - imaginations; p. 83 krijgsalarm - alarm; p. 1110 moddrig doodbed - muddy death. | |
Samensmeedselsp. 2 dees nachtwaak door te brengen - to watch the minutes of this night; p. 7 dees daagraadsvogel - this bird of dawning; p. 17 lasterpijlen - calumnious strokes; p. 23 schrikgestalt' - horrible form; p. 26 edensvormen - shape of heaven; p. 53 wanhoopstaal - horrid speech; p. 80 dat handgewring - wringing of your hands; p. 93 dees stroohalmtwist - the question of this straw; p. 102 de straf bijl - the great axe. | |
[pagina 248]
| |
Statige syntaxisp. 41 het zij beproefd - we will try it; p. 78 dat 't al gedij - all may be well; p. 90 schijn' zijne zending - this sending.... must seem; p. 95 dat zij verschijn' - let her come in; p. 98 zij waak' voor mijne deur - let them guard the door; p. 27 rol mijns breins - volume of my brain; p. 89 het oor eens zots - a foolish ear. Fouten en verslapte uitdrukkingen, dat nadert elkaar soms; enkele voorbeelden van beide: p. 16 een violet van 's jonglings lentetijd - a violet in the youth of primy nature; p. 16 dat's niet wel - all is not well; p. 24 in Denemarkens staat is iets, dat broeit - something is rotten in the state of Denmark; p. 39 ik ben verstoord over deze verzen - I am ill at these numbers; p. 64 noesten vlijt - good spirits; p. 60 welk een edel hart is hier verwoest - o, what a noble mind is here o'erthrown!; p. 72 uw verstand ontvouwe zulks breedvoeriger aan den arts - your wisdom should show itself more richer, to signify this to the doctor; p. 88 in woede - in madness; p. 110 een eenvoudige eerekroon - weedy trophies. En Moulin en Roorda van Eysinga hebben hun best gedaan; een buigzame taal was hun tijd niet eigen, en hebben ze voor Shakespeare niet kunnen scheppen. |
|