Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
III. Enkele romantische schrijvers.J. van LennepJacob van Lennep heeft oorspronkelijk van Shakespeare gehouden. Reeds als schooljongen las hij de Engelse dichter, wat in zijn omgeving een ketterij schijnt te zijn geweest, want zelf schrijft hij: ‘en ik dorst het toen bijna niet te bekennen, altijd met het grootste genoegen’....Ga naar voetnoot1; als broekje van dertien (in 1815) kon hij een fragment uit Hamlet vertalenGa naar voetnoot2. Hij geniet van Engelse opvoeringen in Amsterdam en wanneer hij in de Nederlandsche Mercurius, het periodiekje, dat in 1829 door hem en A. van der | |
[pagina 249]
| |
Hoop werd geredigeerd, een kritiek schrijft over de Engelsche Schouwburg en spreekt van de Engelse acteur Abbott, die te Amsterdam in Hamlet speelde, noemt hij het stuk ‘vreemd en poëtisch voortbrengsel der volkstragedie in de zestiende eeuw’Ga naar voetnoot1. Hij blijkt Hazlitt, Schlegel, Goethe, Tieck, over Hamlet te kennen, noemt deze auteurs althans; maar de beste commentaar bij een stuk is voor hem het spel van een groot kunstenaar. Het is, of hij Macready en Chapman en Kemble en Booth allen als Hamlet heeft gezien; hij typeert tenminste hun verschillende opvatting van de rol; Kemble, Booth, gaven Hamlet als type van de hoogste spotternij, diepste bitterheid, verhevenste twijfeling; Macready, Chapman, zagen in Hamlet een toonbeeld van kinderlijke liefde en smart, een treurende Orestes, een beeld voor een graftombe, een klassiek ideaal; Abbott, niet geniaal, deed alle gezegden uitkomen, en leerde de schrijver begrijpen. In dezelfde reeks artikelenGa naar voetnoot2 vindt men Romeo and Juliet geroemd als ‘dat meesterstuk waarin Shakespeare getoond heeft, dat hij niet alleen de stoutste, maar ook de rijkste en bevalligste verbeeldingskracht aan diepe kennis van het menschelijk hart wist te paren, dat kunst juweel waarvan de ellendige Fransche, Duitsche en Hollandsche navolgingen, onder dien naam doorgaande, ons geen denkbeeld geven kunnen’Ga naar voetnoot3. Als van Lennep in 1834 te Londen is, gaat hij daar ook een opvoering van Shakespeare's Lear bijwonenGa naar voetnoot4, en bewondert het spel. Omstreeks 1830 valt van Lennep's succes als voordrachtskunstenaar in de Amsterdamse English Literary Society. Potgieter vertelt daarover in het Leven van R.C. Bakhuizen van den BrinkGa naar voetnoot5: ‘Shakespeare voert ons zijne wereld in, de dubbele van waarheid en dichting; hoe onder zijn tal van tolken, de bewondering | |
[pagina 250]
| |
des jongen mans, om wiens wille ik U dit vertrek binnen bragt, door hare veelzijdigheid, in eigen arbeid wat de keuze der stof betreft: oordeel; in dien wat het weergeven der hartstogten aangaat: getrouwheid; in al wat hooger en lager leven geldt: onpartijdigheid belooft! Voor heden moge Van Lennep ons niet verrassen door Romeo's teederheid, ons geene huivering aanjagen door Othello's razernij; Hamlet blijve ditmaal verre, wat weet hij van zijne melancholie? - maar volstaat het niet dat hij, de gevierde burger van een vrij land, hij, het christenkind der negentiende eeuw, hij Shylock geeft? Shylock in zijne beroemde apostrophe “I am a Jew”: en wat daar verder volgt, wat uw geheugen van zelve aanvult. Het zijn vooral de historische rollen welke hem aantrekken: beurtelings blakende van levenslust als Henry, Prince of Wales, of ziedende van oorlogsvier als Hotspur, beide uit King Henry the Fourth; even meesterlijk wanneer hij, als de eerste, de kroon van den sluimerenden laatste, voorbarig op zijn schedel zet, als wanneer hij dezen, door zijn opregt berouw, door zijne heldhaftige belofte haar eens waardig te zullen dragen, verzoent. Of het hem om treffende tegenstellingen te doen ware nu eens den King Henry V voor den slag bij Azincourt, onder gewetenswroeging, om de zege biddende: “o God of battles! steel my soldiers heart!” - dan weder den King Henry VI te midden der gruwelen des burgerkrijgs de rust eens huismans benijdende: “methinks, it were a happy life!” om eindelijk geheel Marcus Antonius te zijn bij het lijk van Julius Caesar de menigte tegen Brutus opwindende, trots zijne verzekering: “And Brutus is an honourable man”. Maar o wee, als van Lennep gaat vertalen. Zijn Vertalingen en Navolgingen in Poëzij verschenen anno 1834; in goed romantisch gezelschap van Moore, Byron, Scott, is Shakespeare vertegenwoordigd met brokjes uit Othello (III, 3) en Henry the Fifth (IV, 3). Van Lennep voelde zich niet geroepen Shakespeare's metrum te behouden; als proefje van zijn rijmende alexandrijnen uit het fragment van Othello citeer ik deze verzen:
Desdemona.
Mijn vriend! ik durf het wagen
U thands 't verlangen van een smeekling voor te dragen.
......
| |
[pagina 251]
| |
Othello.
Mijn lieve, u zal ik nooit iets weig'ren: neen! o neen!
'k Bid u van mijnen kant: laat mij een wijl alleen.
Desdemona.
Zal ik u weig'ren? ...... neen. Vaarwel mijn welbeminde.
Othello.
Vaarwel! - zorg dat ik straks aan 't maal u wedervinde.
......
Othello.
Bevallig kind! hoe teêr beheerscht ge Othelloos zinnen,
Deez' waereld ging te niet, eer 'k afliet u te minnen.
Knap, wie hier iets van Shakespeare in voelt.
Uit Henry the Fifth het volgende fraais: Wie deez' dag mag overleven en gezond weer huiswaart keert
Zal, wen hij hem hoort vermelden, moedig op de teenen staan,
En bij 't noemen van Sint Crispus, de oogen wakker om zich slaan.
Als jeugdzonde zijn zulke ongespierde verzen niet te beoordelen, want, wanneer in 1852, ten tijde van groot verval bij het Amsterdams toneel, de acteur Peters, ‘geboren eerste minnaar’, aan van Lennep vraagt de Romeo and Juliet te willen vertalenGa naar voetnoot1, neemt deze, steeds vol belangstelling voor de schouwburg van zijn stad, dit grif aan, en heeft binnen de maand een lelijke vertaling gereed: besnoeid (zelf meende hij te goeder trouw een ‘onverhanselde’ Romeo te leveren!), overkies, banaal, een tikje godsdienstig. Mat en passieloos werd onder zijn handen deze tragedie van jeugd en hartstocht, die gaat lijden onder een jammerlijk tekort aan poëzie en aan een gruwelijk te veel van eigen invoegsels, van verminkte beelden en slechte rijmen. Geel spreekt van de stoute en onverwachte wendingen, die dichters aan het rijm zijn verschuldigd; van Lennep's wendingen zijn niet stout, soms onverwacht, en het rijm helpt mede, zijn verzen van een dodelijke verveling te maken. Het experiment met Romeo mislukte op het Amsterdams toneel, maar van Lennep gaf de moed niet op: in 1854 volgde zijn Othello, gekozen omdat de stof hier te lande bekend was. Enige preferentie voor de ‘zuidelijke stukken’ had van Lennep dus niet; toeval en traditie bepaalden de keuze. | |
[pagina 252]
| |
Othello werd iets minder belachelijk dan Romeo, misschien dank zij de strakker dramatische opzet van dit drama, waar bijna alle lyriek is ingehouden, en waar van Lennep iets minder gelegenheid tot vals pathos kreeg. Dank ook zij de vertaling van Moulin, door van Lennep gretig geplunderd: beleden plagiaat. En dank zij het geringer aantal rijmen, dat de vertaler gebruikte. De originele Othello is een volmaakt bezonken, volmaakt beheerste schepping; er is heel weinig ornament, en een grote natuurlijke directheid in de dialoog; maar ook hier zag van Lennep kans tot een goedkoop mooier maken of zuchtend parafraseren. Met onontroerd gemak heeft van Lennep aan Romeo en Julia en Othello geknoeid; hij goot het saai en kleurloos sopje van zijn slechte versificatie over de levendste verzen die misschien ooit zijn geschreven, en zag kans ze te doden. Met het vers doodde hij de dramatis personae; tintelende poëzie, hartstocht, noblesse, van Lennep tovert ze weg. Voorbeelden hoef ik niet te geven, zijn vertalingen vallen eigenlijk buiten mijn bestek; wie even de tragedies inziet, zal het wel met mijn oordeel eens moeten zijn. Van Lennep's liefde voor Shakespeare blijkt een soort kalverliefde te zijn geweest, en verliep; leest men zijn Romeo and Juliet, dan gelooft men zelfs niet meer aan een genegenheid. En in 1867 prefereert hij (het is zijn goed recht!) bewust andere groten: ‘ik mis herhaaldelijk bij hem’ (d.i. Sh.), schrijft hij aan Jan ten BrinkGa naar voetnoot1, ‘die harmonie, die echtheid, die zuiverheid van vorm, die samenwerking om een wezenlijk schoon geheel te krijgen’, en hij verkiest de ‘harmonische eenheid’ van Cid, Athalie of Lucifer. |
|