Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
B.H. LulofsDe Groninger hoogleraar Lulofs had in 1836 een uitvoerige kritiek op Moulin's Macbeth gegevenGa naar voetnoot1; toen hij Bosscha's ver- | |
[pagina 198]
| |
taling van Blair annoteerde, kreeg hij opnieuw gelegenheid, hier en daar iets over Shakespeare te zeggen. Lulofs kent de romantische cultus voor de dichter; zelf beleed hij een ‘gezond’, niet ‘een krank en buitensporig romantismus’, en geheel romantisch in zijn beschouwing wordt hij bij alle bewondering dan ook niet. Het lijkt of deze ‘homme badin’ ook in het rijk van de kritiek enige luchtigheid gewenst vindtGa naar voetnoot1. ‘Shakespeare heette voor een vijftig jaar door half Europa heen een Barbaar. Thans heet hij, zelfs bij de fijne Franschen, een Halfgod, en bij de Duitschers schier meer dan een God’, en Lulofs vindt die vergoding dwaas; Shakespearomanie en mode hinderen hem, ‘de slokkert van een’ Gilles gelijk Voltaire (die hem, voor het overige, gruwelijk bestolen heeft) den Britsche dichter plag te heeten, is nu de Salomo der Salomo's, het Orakel van alle Poëzy en Wijsheid in Frankrijk geworden’. Dat hij de fijnste, kieste, geestigste, luimigste treur- en blijspeldichter van alle tijden zou zijn, is Lulofs te kras. Is het nodig, vraagt hij zich af, dat men ‘gelijk sommige Duitschers doen, over het geen in zijne Schriften minder welluidend klinkt, minder geurigriekt, zoo lang dissereert, philosopheert en commentarieert, tot dat men in den wanklank harmonij, en in den wangeur balsemgeur waant ontdekt te hebben’? Als vijand van alle overdrijving haat Lulofs het met ‘dweepzieke dommekrachten’ opschroeven van Shakespeare; waarom let in het buitenland niemand op Vondel, die als ‘toneeldichter’ minder, ‘als dichter in het algemeen’ groter is? Eenheid van tijd eist hij niet: ‘de eenheid der gebeurtenis’ wordt in Macbeth niet vernietigd, al verloopt er veel tijd tussen Duncan's en Macbeth's dood; ook de eenheid van plaats is Lulofs niets waard, wanneer er andere schoonheid voor moet worden opgeofferd; ‘die zijne verbeelding kan vergen, dat zij zich in het eerste Bedrijf naar Rome verplaatse, om daar Romeinen te zien handelen en spreken, kan die luchtige, snelgewiekte dame in een volgend bedrijf naar Athene laten reizen.... zoo bij dit alles de Eenheid van handeling maar niet vernietigd wordt’Ga naar voetnoot2. |
|