Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
L. Ph. C. van den BerghIn 1834 verscheen van den Bergh's Bloemlezing uit de dramatische werken van William ShakespeareGa naar voetnoot2. Mr. L. Ph. C. van den Bergh was een romantisch geleerde - romantisch in zijn liefde voor Nederlands verleden, voor Nederlands taal - met ruime belangstelling in de letteren. Hij heeft te Utrecht gestudeerd, waar hij, volgens zijn levensbeschrijver R. FruinGa naar voetnoot3, veel beter thuis hoorde dan te Leiden: ‘te Utrecht heerschte onder van Heusde een meer poëtische opvatting van de wetenschap dan te Leiden in de school van Wytenbach. Want al was Wytenbach door Bake opgevolgd, een leerling van hooger en ruimer blik dan de meester, dezelfde geest was toch in de school blijven voortleven, en grammatica en philologie stelden er de dichterlijke bespiegeling volkomen in de schaduw. Aan de leerlingen, toen ter tijd in elk dier Hoogescholen gevormd, is het verschil tusschen beider richting op het duidelijkst te bemerken; en dat de aanleg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Van den Bergh hem de richting opdreef, die te Utrecht werd gevolgd, behoeft nauwelijks gezegd’. De leermeester, die aan de Universiteit de grootste invloed op van den Bergh heeft gehad, was professor Ad. Simons. ‘Geestig en beminlijk’ noemde GeelGa naar voetnoot1 deze docent, die tegen hem zijn Over de Poëzij richtte. Heeft Simons van den Bergh tot Shakespeare gebracht? Reeds in 1816 had Simons Shakespeare in zijn inaugurele rede genoemd ‘in aanleg misschien de grootste dichter die ooit bestond’Ga naar voetnoot2. LaterGa naar voetnoot3 verdedigt de Utrechtse professor het doodgraverstoneel in Hamlet tegen Voltaire's napraters; bij de heksen uit MacbethGa naar voetnoot4 spreekt hij over ‘kinderachtige ligtgeloovigheid van den ouden tijd’, maar hij voelt in dat bijgeloof het poëtisch element van ‘begoocheling voor het toneel’. Een portret, gegraveerd door Velijn, een Voorrede en een Inleiding openen van den Bergh's Bloemlezing. Van den Bergh stelt in de Voorrede voor Holland kleine ingenomenheid met Shakespeare vast, die waarschijnlijk niet genoeg werd gekend. Ons toneel was nog achttiende-eeuws, onze weinige oorspronkelijke stukken waren navolging van de Franse trant. Shakespeare zou de weg moeten wijzen: ‘niet vertaald, nog minder nagevolgd, allerminst verwrongen, gelijk in de vertalingen naar Ducis, brenge men hem ten tooneele, maar de dramatische dichter leze, herleze, beoefene hem, en leere van hem de ware voorstellings- en portretteerkunst’. Om Shakespeare in zijn veelzijdigheid te openbaren, is van den Bergh's keuze bont geschakeerd; Schlegel is als vertaler zijn ideaal, en ook hij wil trachten zich in vorm en inhoud, zo veel mogelijk aan het origineel te houdenGa naar voetnoot5. Waar de tekst hem verwrongen lijkt of de vergelijkingen in het onzinnige voortgezet, heeft hij soms iets weggelaten, en ook heeft hij wel eens iets ‘omsluyerd’. Hij trachtte de denkbeelden in niet te veel woorden te begraven, en in elk woord zoveel mogelijk samen te vatten; menig vers heeft hem ettelijke dagen werk gekost. Het vijfvoetige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jambisch vers, dat Herder reeds voor het Duitse treurspel aanprees, heeft van den Bergh's voorliefde boven de altijd eentoniger en stijver alexandrijn; ‘wat de zwarigheid der rijmelooze verzen aangaat, dit geloof ik wel dat velen in het begin zou stuiten, doch Duitschland heeft zich ook daaraan gewend, waarom Nederland dan niet’Ga naar voetnoot1? Behalve Schlegel's en Tieck's vertaling heeft hij - voor de fragmenten uit Julius Caesar - ook de Friese van Posthumus geraadpleegd. Op de Voorrede volgt de Inleiding tot de kennis van Shakespeare en zijne schriften, uit de ‘beste’ bronnen geput. Van den Bergh kent Helmers' ongunstig oordeel over ShakespeareGa naar voetnoot2, zegt dat Bilderdijk het geniale in Shakespeare zag, zonder met hem te zijn ingenomen, hij spreekt over de Aran en Titus, navolging van de gedrochtelijke Titus Andronicus, en noemt, zonder nadere commentaar, met Franse en Duitse vertalingen, ook de Nederlandse Shakespeare van 1778; ‘nimmer is hij hier te lande algemeen naar waarde geschat....’ Men kan hem niet naar regels beoordelen: ‘Die zijne schriften doorgronden wil, moet van een verhevener en van alle schoolwet onafhankelijk standpunt uitgaan. Shakspeare's dramata zijn geene regelmatige treur-, tooneelof blijspelen, maar de som derzelven, gelijk Bouterweck zeer juist zegt, is eene moralische wereld’. Van den Bergh roemt de onuitputtelijke luim in de blijspelen, maar uit de eigenlijke blijspelen heeft hij voor zijn bloemlezing geen keuze gedaan; hij wilde zich bepalen tot historiestukken en treurspelen. In de inleiding geeft hij een kort overzicht van de koningsdrama's. Dan komt hij tot de grote tragedies; voor Hamlet verwijst hij naar Goethe, Schlegel, Herder. Een enkel woord zegt hij over de Romeinse stukken, een warmer woord over Romeo and Juliet en Othello. In Cymbeline en Storm ziet hij vooral de schildering van ‘natuurkinderen’; Troilus and Cressida, Timon of Athens zijn tragi-comedies ‘wier schoonheden meer partieel zijn’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na enkele opmerkingen over bronnen der drama's, een algemene karakteristiek van Shakespeare, romantisch dichter. Het gewone liedje: ‘hij is schilder der natuur’; zijn spelen zijn ‘rijk in karakters; ook de mindere personaadjen zijn van werktuigen vrijwerkende wezens, menschen geworden’. De onregelmatigheid van Shakespeare is schijnbaar; de drama's hebben eenheid van handeling en zijn met kunst en diep overleg opgezet. De fantasie is onuitputtelijk, de taal gedifferentieerd en welluidend. Onnatuurlijkheden in het gesprek wortelen in de conversatie der hogere standen ten tijde van Shakespeare; anachronismen komen er weinig op aan: ‘hij, die de oorspronkelijke geschiedenis in het geheel niet kende, zou dit alles voorbij zien, en zich enkel aan den indruk overgeven’. Wie niet Göthe, Schlegel, Tieck wil lezen, kan veel leren uit de Verhandeling in Mnemosyne van van Kampen, ‘de eerste Nederlander, zoo ver ik weet, die Shakspeare regt liet wedervaren’. Van den Bergh heeft met zijn boekje bedoeld Shakespeare in Holland beter te doen kennen: ‘eene nooit uitgeputte bron, is hij den schilder niet min dan den Dichter, den wijsgeer evenzeer als den staatkundige hoogst belangrijk, en wint bij elke herhaalde lezing; iets, dat alleen groote geniën eigen is’. Mocht Holland zich toch niet langer vergapen aan de ellendige vertalingen naar het dorre Franse theater. ‘Men worde oorspronkelijk of schaffe het volkstheater af’! Men vindt in de Bloemlezing proefjes uit King John, Henry the Fourth (‘Karakteristiken’ zet v.d. Bergh boven zijn keuze), Henry the Fifth, Henry the Sixth, Richard the Third (‘Karakterschets’), Coriolanus, Julius Caesar, Antony and Cleopatra, Romeo and Juliet, Macbeth, Hamlet, King Lear, Othello, en wat voor Holland vrijwel nieuw zal zijn geweest, uit Cymbeline, Timon of Athens, Troilus and Cressida. Verdienstelijk mag men de vertaling zeker noemen. Wel is er gecoupeerd, en te groot realisme werd vermeden. Zo verviel in King John een rauw stukje over de dood; in Henry the Fourth I wordt Hotspur's toch heus niet aanstotelijk ‘if your mother's cat had but kittened’: ‘had slechts de kat in nood geschreeuwd’. Uit deel II zijn Shallow's ‘bona roba's’ verdwenen en euphemistisch vervangen: ‘wij wisten waar iets op te sporen was en waren altijd van het beste wild gediend’; Feeble is geheel weggelatenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den Bergh's taal is soms te sterk aangezet: p. 25 ik raaskal niet - I am not mad; p. 25 mijn rampzalig kind - my poor child; p. 78 moordtrawanten - murd' ring ministers; p. 81 zoo hij bloedt, zal ik der knechten aangezicht bepurpren - if he do bleed, I'll gild the faces of the grooms withal; p. 111 zulk vuurgegloei, zulk ijslijk donderraatlen - such sheets of fire, such bursts of horrid thunder; p. 116 vloedgedruisch - the murmuring surge; p. 130 al't Nijlgewormt - all the worms of Nile; p. 131 slangenlaster - viperous slander.verschijnsel, dat men ook in andere vertalingen uit deze jaren vindt, en dat in het volgend hoofdstuk uitvoeriger wordt aangetoond. Maar men vindt goede regels als: p. 127 toen was ik als een boom, die van zijn vruchten buigt - then was I as a tree, whose boughs did bend with fruit; p. 135 een zwanennest in eenen grooten poel - in a great pool, a swan's nest. p. 138
p. 162
Levendig is de Chorus, die het derde bedrijf van Koning Hendrik V besluit, of, wil men liever, het vierde bedrijf opent; bij de gang van het geheel kan men de lelijke formatie ‘sluipgemurmel’ wel vergeten. Als voorbeeld van van den Bergh op zijn best, moge de Chorus dit hoofdstuk besluiten: p. 46
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|