| |
| |
| |
Vierendertigste hoofdstuk.
Hoe de Nutste en Vermaakelykste Hartstochten in een Treurspel in 't byzonder zyn op te wekken.
Zullende spreeken van 't opwekken der Nutste en Vermaakelykste Hartsrochten, dient aangemerkt, dat deeze voorstelling, ten aan-zien van de Nutsten en Vermaakelyksten, tweezins kan verstaan worden, te weeten, of dat men alleen de Nutste of alleen de Vermaakelykste Hartstochten trachte te verwekken, of ook dat men door eene en zelve Geschiedenisse die beiden in de Aanschouwers veroorzaake.
Maar aangezien voor deezen reets vast gesteld is, dat de Dichtkunst niet alleen vermaaken moet, maar daar en boven ook leeren, zo zullen wy tegenwoordig ook
| |
| |
trachten te toonen, hoe de Nutste en Vermaakelykste Hartstochten in een Treurspel kunnen verwekt worden door een en de-zelve Geschiedenis gezaamentlyk.
De Vermaakelykheid dan der Hartstochten door de nuttigheid en 't voordeel, dat dezelven ons kunnen aanbrengen, bepaald hebbende, zullen wy alle min-voornaame ontroeringen, die, geduurende het vertoonen van het Spel ontstaan, als Gunst,Wangunst, Hoop, Vrees, Verlangen enz. voor by gegaan hebbende, alleen spreeken van de voornaamsten, te weeten, die, welken in of omtrent de Catastropbe, door het zien derzelven, in de Aanschouweren ontstaan.
En om dezelven aan te wyzen, zullen wy ons dienen van die Aanmerkingen, welken wy voor deezen in 't algemeen over het verwekken der Hartstochten gemaakt hebben, welken wy zeiden, onzes oordeels, te zyn als algemeene plaatzen, uit dewelken de voornaamste redenen der Hartstochten gehaald kunneh worden.
Wy hebben gezegd, dat in de Aanschouwers verwekt kunnen worden alle de Harts- | |
| |
tochten, die, ten opzicht van anderen, in ons kunnen koomen; en dat dezelven in hen of directe door het eerste gezicht der Geschiedenisse ontstaan, of dat 'er eenigen uit die eersten hunnen oorsprong hebben.
Maar, dewyl deeze Hartstochten ontstaan en bepaald worden door de aanmerking des Hoofdpersoons of Hoofdpersoonen, en den staat of de conditie, daar zy zich in bevinden; en dat de staat of conditie is, dat zy, of van Gelukkigen Ongelukkigen worden, of in tegendeel van Ongelukkigen Gelukkigen, zo volgt, dat uit de aanmerking van 't goed of kwaad, dat iemand, die het verdiend of niet verdiend heeft, overkomt, en uit de wyze, op welke hy dat verdraagt, in de Toekykers ontstaan kunnen voor eerst Medelyden, Verontwaardiging, Schrik, Vergenoeging, Verwondering, en weder uit deeze voorgaan-de Vrees, Askeer, Haat, en Liefde, van welken allen wy tegenwoordig iets zullen zeggen, en
Eerstelyk van 't Medelyden, het welk of alleen verwekt wordt, zonder dat daar ee- | |
| |
nige Hartstocht uit voortkomt, of de Vrees, die uic het zelve in den Aanschouwer ontstaat.
Wanneer het Medelyden zonder Vreeze verwekt wordt, zo moet dat geschieden door het invoeren van zeer deugdelyke Persoonen, die buiten reden en onschuldig van Gelukkig Ongelukkig worden, het welk geschiedt, wanneer dezelven in gevaar koo-men van hun leeven en staat te verliezen, of het zelve waarlyk verliezen. Dewyl wy uit de Natuur deernis hebben met die geenen, welken wy zien in eenig ongeval koo-men, het welk zy niet verdiend hebben. Maar deeze deernis zal des te grooter zyn, wanneer de Geschiedenis zodanig legt, dat die Deugdelyke Persoonen in dat gevaar raaken door die geenen, wien zulks het minst betaamde, en dat zy vervolgd worden van hunne Vrienden of Bloedverwanten, welken, indien daar toe gedwongen worden door eenige hooger redenen of gebod, (ge-lyk als om reden van staat of gebod van eenen Koning) daar zy anders het tegendeel zouden doen, zo zal de deernis daar
| |
| |
door noch grooter worden, byzonderlyk indien zy elkander van 't begin van, 't Spel gekend hebben. Maar aangezien het invoeren van zeer Deugdelyke Persoonen op deeze wyze strydt met het algemeen gevoelen der menschen, volgens het welk zy oordeelen, en keuren voor groote onrechtvaerdigheid en onbillikheid, dat zeer Deugdelyke Persoonen zouden Ongelukkig zyn, en den goeden kwaad wedervaaren, en daar door een afkeer krygen van zulks te zien gebeuren, dewyl daar door groote Verontwaardiging tegen dien geenen, welke de oorzaak van dat kwaad is, in hen ontstaat, als Medelyden met den Lyder, zo wil Aristoteles niet, dat zulks in een Treurspel geschiede. Doch de Heer Corneille oordeeldt dat echter iets diergelyks zeer gevoeglyk in een Treurspel kan koomen, te weeten, dat, wanneer de Deugdige door den Ondeugenden vervolgd wordende, de Catastrophe zo uitvalt, dat de Ondeugende in de strikken en laagen zal omkoomen, die hy voor de goeden had gespannen, en alzo het loon van zyne godloosheid ver- | |
| |
krygt, het welk onzes oordeels niet is te verwerpen.
Insgelyks wil Aristoteles niet, dat een boos mensch van Ongelukkig Gelukkig Worde, waar in hy groote reden heeft, want dat kan geenzins in ons eenig Medelyden veroorzaaken, en noch veel min eenig vermaak en vergenoeging, 't welk ons ander zins altyd eigen is en byblyft, wanneer wy het geluk en de voorspoed zien van eenig voornaam Persoon, die alreets onze Gunst heeft.
Het Medelyden kan ook verwekt worden, (gelyk het Aristoteles voor best keurdt, en wy ook met hem dat reets vast gesteld hebben) dat het daar en boven ook in de gemoederen der Aanschouwers veroorzaakt een Vrees. Het welk geschiedt, wanneer een Persoon ingevoerd wordt van een middelmaatige Deugd, dat is, dat hy niet t' eenemaal Deugdig, noch ook niet t' eenemaal Ondeugdig is, en alzo het meeste gros der menschen gelykende, en aldaar mede overeenkomende; (het welk byzonderlyk diendt tot vergrooting der Deernis
| |
| |
en veroorzaaking der Vreeze,) dat hy in ongeluk en gevaar komt genoegzaam onschuldig, dat is, zonder eenig moedwillig en boosaardig opzet, maar door een fout of zwakheid, die een ieder der Toekykers ook lichtelyk zoude kunnen overkoomen door groote hevigheid en oploopenheid van gemoed, 't welk in een eerlyk man plaats kan hebben; gelyk als iemand, uit liefde tot zyne Minnares, met eenen Medevryer in woorden en verwyt raakende, daar door komt te vervallen tot vechten en dooden van zynen Vyand; of uit al te grooten heerschzucht eenige lasterlyke daad begaat. Hy moet daarom in gevaar koomen en vervolgd worden van zyne naaste Vrienden; maar aangezien hy tweezins in dat gevaar kan aangemerkt worden, zo kunnen zyne Vrienden hem ook op verscheide wyze vervolgen; want indien gesteld wordt dat hy in het gevaar sneuveldt en omkomt, zo zal, onzes oordeels, het grootelyks Medelyden bevorderen, dat zyne Vrienden hem niet kennen als naa de daad, wanneer hy, door, 't een of ander teken bekend wordende,
| |
| |
hunne klachten en droef heid de gemoederen der Toezienders des te meêr tot Deernis beweegen. Doch wanneer hy niet komt te blyven in het gevaar, maar uit het zelve gered wordt, zo is het zeer eigen voor het Treurspel en aangenaam voor de Aanschouwers, dat zyne Vrienden, op 't punt zynde om hem te dooden, hem schielyk kennen, en dat deeze kenning de oorzaak is van zyne redding. En deeze twee gevallen kunnen, onzes oordeels, in een goed Treurspel alleen maar plaats hebben om de hedendaagsche Liefhebbers te voldoen: want ingevalle hy, van zyne Vrienden van 't begin aan bekend, vervolgd wordt, en van dezelven wordt omgebragt, zo moet hy niet van die middelmaatige goedheid zyn, of anders baardt het een groote Verontwaerdiging in de Aanschouwers, dat de eene Vriend den anderen om menschelyke zwakheid ter dood toe vervolgt; ten zy in den vervolger worde aangemerkt, dat hy, door een byzondere plicht, genoodzaakt en gedrongen is, niet tegenstaan de zyne liefde of bloedverwantschap, zynen
| |
| |
Vriend of Beminde tot der dood toe te vervolgen, en echter schrikt zyn eind te bekoomen; te meêr indien zy beiden in dit ongeval geraaken door de betrachting van eenige Deugd, die zy niet kunnen nalaaten te pleegen: als dan zal het Medelyden in de Toekykers wel verwekt worden, maar uit het Medelyden zal zo zeer geen Vrees ont-staan, waar door de Aanschouwer zal kunnen leeren zyne dristen te breidelen; en daar en boven hebben alle diergelyke Geschiedenissen dit eigen, dat zy door een toeval van buiten, en niet aan de Geschienisse toebehoorende, of uit dezelve eenigzins vloeijende, moeten geëindigd worden, 't zy door een gebod van een Koning of God, of eenig wonderwerk enz. gelyk in den Cid, alwaar Chimene in eeuwigheid Rodrigo moet vervolgen, indien de Koning haar niet gebiedt daar van af te staan enz. Het welk voor zo veel een gebrek in de Geschiedenisse is: want de Peripeteia of Staatverwisseling moet op het beste, uit kracht van voorgaande oorzaaken, volgen. Maar is hy zeer Ondeugend en Godloos, zo
| |
| |
kan hy geen Medelyden noch Vrees verwekken, want hy geen Deernis waerdig is, alzo hy de straf verdiend heeft, en de Aanschouwers kunnen daar geen Vrees door krygen, dewyl zy niet zo boos zyn als hy; ten waare dat zyne groote en uitsteekende Ondeugden eenige gelykenis en overeenkomst mogten hebben met zommige gebreken, daar veelen der Aanschouweren aan deelachtig konden zyn, die uit eene en dezelve Hartstocht hunnen oorsprong konden hebben, gelyk de Heer Corneille Cleopatra in zyne Rodogune tot een voorbeeld daar van brengt, als dan kan de rechtvaerdige straffe, die zo een Ondeugend mensch overkomt, in de Kykers een Vrees verwekken van in een gelykmaatig Ongeluk naar de grootheid van de gebreken, daar zy zich aan schuldig kennen, te ge raaken.
Dit Medelyden en deeze Vrees kan in een Treurspel verwekt worden door een en denzelven Speler, of door verscheidenen. Het is best, dat het door één alleen geschiede: doch als 'er meêr dan een toe gebruikt wor- | |
| |
den, den, zo moet de eene, die het Medelyden zal veroorzaaken, zeer Deugdlyk zyn, en de ander Ondeugend, en blyven in de laagen, die hy voor den Deugdelyken gelegd hadt, gelyk wy reeds gezegd hebben.
Verontwaerdiging ontstaat uit het zien, dat de boozen den kwaaden goed, en den goeden kwaad aandoen, waar uit een Afkeer volgt van de kwaadheid der Persoonen en Daaden.
Schrik wordt verwekt, wanneer men buiten verwachting eenige gruweldaaden, als moorden, branden, enz. ziet vertoonen. Deeze Hartstocht is zeer onaangenaam, en dierhalven hedendaagsch niet alleen veroordeeld by de Lief hebbers, te weeten dat deeze dingen voor de oogen der Aanschouwers geschieden: maar zelf by Horatius in zyne Ars Poëtica, als hy zegt:
Ne pueros coram populo Medea trucidet:
Aut bumana palam coquat exta nefarius
| |
| |
Aldus door Mr. A. Pels, in zyne Horatius Flaccus Dichtkunst, in 't Nederduitsch overgebragt:
Dus mag Medea voor het volk haar kroost
Noch Atreus, om op 't vleesch der kinderen
Hunn' eigen' Vader, die den hals afsnyen,
En kooken voor het oog. enz.
Verwondering kan in de Aanschouwers verwekt worden, wanneer de Hoofdpersoon of Persoonen zo uitstekend deugdlyk, grootmoedig en standvastig ingevoerd worden, dat zy zich over het Ongeluk niet alleen niet ontzetten noch beklaagen, maar het zelve verachten en uittarten, altyd op de goedheid van hunne zaak gerust blyvende, en op de deugd zich verlaatende.
De Verwondering, in de Kykers over deeze zo groote en ongemeene Deugd en heldhaftige Kloekmoedigheid ontstaande, is oorzaak van eene Liefde tot dezelve, die
| |
| |
noodwendig op de Verwondering in de Aanschouwers volgt; waar in de Heer Corneille een vryzekerer wyze vindt van 't gemoed te zuiveren, dan in 't Medelyden en de Vreeze van Aristoteles.
Eindelyk is noch overig van de Vergenoeging te spreeken, welke byzonderlyk het oogwit des Treurdichters behoordt te weezen, en waar toe hy alles moet aanwenden om in zyne Aanschouwers dezelve te doen ontstaan. Deeze wordt veroorzaakt, wanneer in het Treurspel niet alleen niets geschiedt, dat tegen de natuur en waarschynlykheid strydt, maar byzonderlyk, wanneer de Catastrophe met de verwachting en het gemeen gevoelen der Toekykers komt uit te vallen, of dat dezelve daar niet geheel tegen loopt. Hierom moeten alle Godloozen en Ondeugenden op het einde van Gelukkigen Ongelukkigen worden, en in tegendeel alle Deugdzaamen en Vroomen van Ongelukkigen Gelukkigen, de Deugd haar loon en de Ondeugd haare straffe ontfangen, en, wanneer de Hoofdpersoon van een middelmaatige Vroomheid is, zo moet
| |
| |
hy in zyn ongeluk niet omkoomen als beklaagd, byzonderlyk wanneer het noodlot of zyne Vrienden daar iets toe gedaan hebben, dat hy zo Ongelukkig is geworden; want door deeze klachten wordt eenigzins verzacht dat gevoel van ongenoechte en moeijelykheid, 't welk in ons ontstaat, wanneer wy iemand, ons gelyk, buiten groote reden, in eenig ongeval zien vervallen, 't welk ons zo wel als hem hadde kunnen overkoomen.
|
|