| |
| |
| |
Eenendertigste hoofdstuk.
Van het verwekken der Hartstochten in een Treurspel in 't Algemeen.
Om klaarlyk te verstaan, door welke middelen, en op wat wyze de Hartstochten in een Treurspel zyn op te wekken, moet byzonderlyk, onzes oordeels, op deeze zes volgende zaaken vooraf gelet worden.
I. Door wien. II. In wien. III. Welke Hartstochten. IV. Waar van daan de-zelven te haalen. V. Op welke plaats in een Treurspel te brengen. VI. Tot welk een einde dezelven in een Treurspel verwekt en ingevoerd worden. En het schynt ons toe, dat, in deeze dingen wel begree-pen te hebben, neevens het geene daarvan afhangt, de geheele Redenrykkunst van een Treurspeldichter bestaat.
| |
| |
Wat het eerste belangt, te weeten, door wien de Hartstochten verwekt worden: het is buiten twyffel, dat de voornaamste Oorzaaken, door wien uitsteekende Hartstochten in een Treurspel gevonden worden, is de Dichter; dewyl aan zyne verkiezing al-leen staat, en van zyne vinding en behandeling alleen af hangt, zodanige Geschie-denissen ten Tooneele te voeren, in welken de Hartstochten op het uitsteekendst en he-vigst te vinden zyn.
De min voornaame oorzaaken, en als werktuigen, zyn de Tooneelisten, aan welkers kunst en bekwaamheid zeer veel gelegen is, om op het best naar 't leeven te vertoonen het geen de Poëet wel gedicht en verhandeld heeft. Hier van spreekt Ho-Ratius, als hy zegt.
Si vis me stere, dolendum est
Dat is:
| |
| |
Want hoe de Tooneelist uit de natuur meêr genegen is tot deezen of geenen Hartstocht, of door eenig geval in den zelven staat, dien hy moet vertoonen, hoe hy heviger denzelven in anderen zal kunnen verwekken, gelyk uit het voorbeeld van den Atheenschen Polus blykt by Aulus Gellius, Lib. VII. Cap. v.
Wat het tweede belangt: in wien de Hartstochten verwekt moeten worden: het is zeker, dat dezelven voornaamelyk in den Aanschouwer behoorde verwekt te worden, nademaal om derzelver wille het geheele Treurspel gemaakt en gedicht wordt, om vertoond te kunnen worden; maar aangezien de Tooneelisten niet zyn doode of leevenlooze werktuigen, maar gelyk zy in der daad zyn, ook voor menschen in het Treurspel, hoewel anders gepersooneerd dan zy waarlyk zyn, hunnen rol speelen, en hun deel daar in hebben, zo volgt, dat de Treurdichter in zyne Tooneelisten ook moet verwekken zodanige Hartstochten, als met de deelen der Geschiedenisse, die vertoond wordt, overeenkoomen: want de
| |
| |
Tooneelisten, onder elkander redeneerende van Haat, Liefde,Deugd,Ondeugd, enz. of elkander trachtende te overreden, verbidden, bestraffen, verwyten, bespotten, enz. verwekken of behoorden in elkander te verwekken zulke Hartstochten, als de gelegenheid der zaake vereischt.
Hoe dezelven verwekt worden is by alle gemeene Rederyk - kunstenaaren in 't bree-de verhandeld, in dat deel van de Redenryk-kunst, alwaar gesprooken wordt van de Hartstochten in zyne Toehoorders te verwekken, waar van zich ieder in die gelegenheid kan dienen.
Ten derden staat aan te merken, welke Hartstochten in den Aanschouwer kunnen verwekt worden. (Welke behoorden zal in de verhandeling van 't einde blyken.) Het is zeker, dat al het geene op het Tooneel onder de Spelers gezegd, gedaan en geleeden wordt, geenzins de Toekykers raakt, voor zo veel het daar geschiedt; maar dat dezelven geen andere aangelegenheid of in-trest hebben in het geen daar geschiedt, als voor zo veel het zelve uitterlyk en van
| |
| |
buiten gezien wordt; Waar uit volgt, dat in de Aanschouwers verwekt kunnen worden alle de Hartstochten, die ten opzicht van anderen in ons kunnen koomen; maar dewyl deeze tweederlei zyn, naamelyk of zulken, die directe door het eerste gezicht der Geschiedenisse in ons ontstaan, of zulken, welken uit deeze eerste hunnen oorsprong hebben, en gebooren worden door vergelyking en toepassing van anderen hunnen staat en conditie op de onze, zo blykt klaarlyk, dat in de Aanschouwers van een Treurspel verwekt kunnen worden alle zoorten van Blydschap en Droesheid over 't goed en kwaad, dat iemand, die het verdiend of niet verdiend heeft, overkomt, gelyk daar zyn Medelyden, Verontwaardiging, Gunst, Wangunst, Schrik, Vergenoeging, Hoop, Vrees; ook Begeerte, als Nieuwsgierigheid, Verlangen, en eindelyk Verwondering, en dat uit deezen wyders kunnen gebooren worden Vrees, Afkeer, Haat, Liefde; van welken allen byzonderlyk en in 't breede gehandeld behoordt te worden, als men spreeken zal van de wyze, op welke
| |
| |
de Hartstochten in 't byzonder opgewekt worden.
Het vierde, waarop voornaamelyk gelet dient te worden, is, waar van daan de Hartstochten gehaald moeten worden, het welke onzes oordeels moet geschieden uit de aanmerking van den Hoofdpersoon of Persoonen, of uit den flaat en conditie, in welken dezelve zich bevindt of bevinden.
In den Hoofdpersoon of Persoonen zyn voornaamelyk aan te merken deeze naavol-gende hoedanigheden, te weeten, dat dezelven kunnen zyn
I. | Of zeer deugdzaam en goed, of zeer ondeugend en kwaad, of middelmaatig. |
II. | Of Vrienden of Vyanden, of onverschilligen dat is geen van beiden. De Vrienden zyn zulks weder of van wegen het bloed, of door liefde of om byzondere redenen, of om redenen van flaat en 't gemeene best, of ouden of nieuwen, enz. |
III. | Of malkander kennende of onbekenden, of in de Geschiedenisse op de eene of andere wyze elkander bekend wordende. |
| |
| |
IV. | Of schuldigen of onschuldigen. |
V. | Of standvastigen of onstandvastigen. |
VI. | Of Koninglyken of Vorstelyke Persoonen, of Onderdaanen. |
Alle deeze hoedanigheden en aanmerkingen dienen wonderlyk om de Hartstochten te verwekken, ofte dezelven te doen ver-slaauwen, na dat ze op hunnen tyd en plaat-ze van den Treurdichter te passe, en met den flaat en conditie der Persoonen, (waar van terstond zal gesprooken worden,) over-eengebragt worden: want hier in alleen be-staat alle de kunst des Dichters.
De Staat, welke ook gevoeglyk de staat-wisseling zoude kunnen genoemd worden, is tweederlei: want de Persoonen worden in den zelven of van Gelukkig Ongelukkig, of in tegendeel van Ongelukkig Gelukkig.
Allen, die hun leeven of Ryk koomen te verliezen, of slechts een van beiden, worden van Gelukkigen Ongelukkigen.
Allen die slechts gevaar loopen van beiden, of een van beiden, te verliezen, worden van Ongelukkigen Gelukkigen.
Ten vysde komt in aanmerkinge, op wel- | |
| |
ke plaats voornaamelyk de Hartstochten in het Treurspel zyn te verwekken, het welk, onzes oordeels, byzonderlyk uit den flaat en de conditie der Persoonen moet bepaald worden; want de reden leerdt. dat, alwaar de Persoonen op het hoogste van Gelukkigen Ongelukkigen, of van Ongelukkigen Gelukkigen worden, aldaar ook de Hartstochten op het hevigste bewoogen moeten worden. en gemerkt het zelve altyd omtrent of in de Catastrophe geschiedt, en dat dezelve zo verre op 't einde van 't Spel diendt verschooven, als eenigzins gevoeg-lyk kan geschieden, zo volgt ook, dat de hevigste Hartstochten op het einde en omtrent de Catastrophe moeten koomen: want daar door zal de Aanschouwer met grooter indruk onthouden het geen hy gezien heeft, en met meêr beweeging na huis gaan.
Ten zesden moet gelet worden op het einde van 't Treurspel, het welk gesteld is te zyn door de Hartstochten te leeren, waar uit de Dichter dit byzonderlyk moet in acht neetnen, dat hy zulke Hartstochten
| |
| |
niet verwekke, die met de gemeene gevoelens of vooroordeelen zelfs van de Aanschouwers niet overeenkoomen: hy moet ook acht geeven op de tyden, waarin hy zyne Spelen laat vertoonen: want dit niet doende, zoude lichtelyk hy zelve en zyn geheele werk niet alleen in verachting en ongunst by de Toekykers raaken, maar zelfs in gevaar koomen van den haat van kleen en groot zich op den hals te haalen. Hy moet derhalven voornaamelyk acht geeven op den flaat en forme van Regeering, waar onder hy leeft: die onder een Koning staat zal kwaalyk zodanige Spelen kunnen doen vertoonen en wel uitvoeren, die strekken om de lieden de liefde tot de vryheid in te boezemen, zonder zich zelven en zyn werk in groot gevaar te stellen: die in een vrye Regeering schryst moet zich vooral wachten de gebreeken derzelve op te haalen, om de Koninglyke daar door te verheffen: hy moet ook zich naar de algemeene genegenheid van zyne Toekykers voegen, wel verstaande, dat hy zich naar de
| |
| |
besten en verstandigsten voege en schikke: wane de roem en lof van de beste en ver-standigste menschen bewoogen, vermaakt en voldaan te hebben, moet veel grooter en heerlyker geacht worden dan alle verwondering en toejuiching van het graauw en het schuim van 't volk.
|
|