Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
Drieéntwintigste hoofdstuk.
| |
[pagina 175]
| |
De Spanjaarden verdeelen hunne Tooneelspelen in drie deelen, die zy Jordanas noemen, waar in zy meerendeels door de Italiaanen gevolgd worden. De Franschen volgen de leffen van Horatius, behalve dat Monsr. Moliere eenige Bly- en Kluchtspelen meede in drie verdeeld heeft. De Grieken speelden hunne Tooneelspelen achter den anderen af, zonder afdeelingen te maaken van eenige Bedryven of Tooneelen, als alleenig, dat zy de Reijen eenige reizen tusschen beiden, veellicht ook wel meêr als vyfmaal deeden opzingen, zulks dat men dikmaals niet kan weeten, of de vertoonder vertrekt van 't Tooneel of by de zingende Reijen blyft. Deeze verdeeling in Bedryven is uitgevonden om den Toehoorder te verpoozen, dewyl zyne aandacht ongetwyffeld hem zou vermoeijen, indien hy een Spel van sestien of achtien hondert Vaerzen lang achter malkander moest hooren en zien. Onze verdeeling in vyf Bedryven, en manier van verpoozinge door Muzyk is verre de beste: want, voor zoo veel den Grieken aangaat, | |
[pagina 176]
| |
hunne verpoozing, door 't zingen der Reijen, is by den Heere Corneille zeer wel aangemerkt, dat van geen belang is: want, indien de Toehoorder met opmerkinge die aanhoordt, zo is het zeker, dat zyn geest geen ommezien rust heeft; heeft hy geen opmerkinge op haar zingen of spreeken, zo wordt zyn geest al te zeer verstrooid door de lengte of menigte der Vaerzen, die de Reijen gewoonlyk zingen; znlks, dat hy op het beginnen van het volgende Bedryf al zyn zinnen wederom by een dient te roepen om te herdenken het geen hy te vooren reeds gezien heeft, en in welken stand de Geschiedenis gebleeven was. By de reden van Corneille voegen wy deeze, dat, terwyl deeze verdeeling is, om de vermoeide aandacht te verpoozen, de Grieksche wyze vooral niet aanneemlyk is, omdat het tusschen het spreeken of zingen der Reijen onbetaamlyk is, dat men met zyn nevenstaande gezelschap spreekt, als men al niet wilde toehooren, omdat men andere aandachtige lieden alsdan onbeleesdelyk belet; daar in tegendeel by ons, tuffchen | |
[pagina 177]
| |
de Bedryven, onder het gespeel der instrumenten, zonder hinder over en weder gesprooken wordt, en gemeenlyk van geen andere stoffen, als van het geene men even te vooren gezien en gehoord heeft, 't welk tevens de aandacht verfrischt, en in de Toehoorders leevend houdt de gedachtenis van 't lgeen gepasseerd is, met verlangen om het verdere te zien en te hooren; knoopende op deeze wyze ongevoelyk in zyn gemoed het voorste en achterste aan malkanderen. De Spaansche verdeeling zou by ons mede geen goeden uitslag neemen, omdat de verdeeling in drie Bedryven, als dezelve al even groot waaren, dezelven noch te groot zoude laaten, om den Toehoorder zonder ongemak in aandacht te houden: om dit eenigzins voor te koomen, maaken zy het eerste langer als het volgende, omdat alsdan de Toehoorder, eerst aankoomende, langer aandachtig blyft; maar gemeenlyk is het ondraaglyk lang. In het voorgaande is de Geschiedenis, die in het Tooneelgedicht verhandeld wordt, | |
[pagina 178]
| |
verdeeld in Protasis, Epitasis en Catastropbe; van deezen wordt de Protasis vervat in 't eerste deel, de Epitasis in de drie volgende, en de Catastrophe in het laatste. Het eerste deel behelst de eerste voorstellinge van de Geschiedenisse, en leidt de gronden van al het geene, dat vertoond zal worden, zo aangaande de voornaame Geschiedenis, als mindere voornaamen, die helpen zullen om de voornaame ten einde te brengen; evenwel op zo eene wyze, dat hy, door het zwygen van het voornaamste, den Toehoorder ophoudende, graagheid en nieuwsgierigheid verwekke, en tot het uitterste toe altyd bekommerd houde: in dit Bedryf wordt den Toehoorder ook bekend gemaakt al het geen te vooren gepasseerd is, en 't welke hy evenwel weeten moet, om de Geschiedenis, die gehandeld zal worden, wel te begrypen. De Heer Corneille wil, dat in de volgende Bedryven geen Persoonazien te voorschyn koomen, die in dit eerste niet bekend zyn geworden, of ten minsten geroepen door een, die in het eerste gebragt is, zonder dat de Toehoorder behoeve te | |
[pagina 179]
| |
weeten waarom die geroepen of ontboden wordt, gelyk in zyn Cinna, dezelve Cinna. en Maximus ontbooden worden, zonder dat de Toehoorder weet waarom, 't welk zo veel te aangenaamer is. Hy oordeeldt, alhoewel hy bekendt, het zelve juist altyds niet waargenoomen te hebben, dat het zeer dienstig is, om een waare eenheid van de Geschiedenisse te stellen; 't schynt anders of die Persoonazien uit den Hemel kwaamen vallen. Wy zyn met dien Heer in een gevoelen, als mede, dat dit verstaan moet worden ten aanzien van zodanige Persoonazien alleen, die in het Tooneelspel ingevoerd worden, om eenig aanzienlyk intrest, hun eigen aangaande, of die eenige groote nieuwe tydinge of veranderinge voortbrengen. En daarom strekt zich deeze regel niet tot een Huisgenoot, die ietwes door ordre van zynen Heer doet, een Vertrouweling, die het geheim van zyn Vriend verhaaldt, en hem beklaagt, en, om het in een woord te bevatten, tot zodanige Persoonazien niet, die eigenlyk buiten de vooraame Geschiedenisse zyn. | |
[pagina 180]
| |
Voornaamelyk moet men daar op letten, wanneer men twee byzondere Vryazien of Geschiedenissen te zaamen doet koomen, die zich eindelyk te zaamen smelten. De Heer Corneille geeft ons een voorbeeld in zynen Don Sanche d' ArragonGa naar voetnoot(a), daar de keur, die de Koningin moet doen van een Bruidegom, en de herstelling van die van Arragon, twee byzondere Geschiedenissen zyn, die eindelyk in één smelten; maar zyn Ed. laat ook niet naa van beiden in zyn eerste Bedryf gewag te maaken. De drie middelste Bedryven bevatten de Epitasis of de Episodes, 't welk zyn die min voornaame werkingen of byzondere Geschie-denissen van de voornaame Vertooners, of wel de tweede soorten van Minnaars, zonder dewelken de voornaame Geschiedenis zoude kunnen bestaan; maar die evenwel hun fondament of grondslag in het eerste Bedryf hebben, en geketend zyn aan die voornaame Geschiedenisse, en dezelve helpen ten einde brengen. Hier moet zich alles war- | |
[pagina 181]
| |
ren; hier moeten de gevaaren, toorn, haat, liefde, naar de gelegenheid van de Geschiedenisse, waffchen en aangroeijen, en het kwaad voorbereid worden. Deeze drie Bedryven moeten vooral aan den anderen hangen, en het eene uit het andere vloeijen, bereidende ongemerkt alles tot het Einde of de Ontknoopinge, houdende het gemoed van den Toehoorder in een twyfelachtig verlangen werwaarts zich eindelyk de Geschiedenis wenden zal. Het vyfde en laatste Bedryf bevat de Catastrophe, of de Ontknoopinge van de gansche Geschiedenisse. Hier is 't juist niet noodig, dat het bedryf beginne met de Ontknoopinge: want hoe langer men dezelve kan uitstellen en in 't laatste brengen met gevoeglykheid, hoe kunstiger en aangenaamer: want indien de Toehoorder, in 't begin van dit laatste Bedryf, bewust gemaakt wordt van de uitkomst der Geschiedenisse, zal hy in plaats van aandachtig en in een aangenaam verlangen te blyven, flaauw worden en verslappen in zyn vermaak, dewyl hem niets nieuws voorkomt. | |
[pagina 182]
| |
Hoe gelyker men deeze Bedryven maakt in grootte, hoe volmaakter; bestaande al de kunst evenwel daar in, dat men maakt, dat 'er zo merkelyke ongelykheid niet in zy, die den aandacht der Toehoorders verveele of zoude kunnen mishaagen. Donatus in zyne aanmerkingen op de Andria van Terentius, meendt, dat een Bedryf eindigt, als het Tooneel ledig slaat, of dat niemand van de Toonelisten zich daar meêr op vertoond; maar de Abt Hedelin, meent zeer wel, dat het Bedryf eindigt, niet, als het Tooneel ledig is, zonder dat zich eenig Persoon daar op vertoondt, maar als het zo ledig blyft, dat 'er geen werking op is, niet tegenstaande een van de Tooneelisten op het zelve blyft; 't welk tweezins kan geschieden: by de Ouden, te weeten, als een Tooneelist op 't Tooneel blyft, onbekwaam om eenige werkinge te doen, als in zwym, in slaap of anderzins, 't welk ook by ons kan en mag geschieden; of dat die zich voegde by de Reijen, die tusschen de twee Bedryven in kwaamen. Deeze Bedryven dienen ook tastelyk van | |
[pagina 183]
| |
den anderen gescheiden te zyn; waarom het kunstig is, dat die geene, die een Bedryf sluit, zegt, wat hy gaat deen, en die een Bedryf begint, waar hy van daan en waarom hy komt, En daarom moet een en dezelve Persoon het voorige Bedryf niet sluiten, en in het volgende weder op het Tooneel koomen, of het Bedryf aanvangen; de waarschynlykheid, die men op 't naast moet volgen, leerdt ons het zelve: want, die ietwes te verrichten heeft, heeft daar tyd toe van nooden, en niemand gaat van het Tooneel, als om iets binnen te verrichten; als hy dan zo schielyk weder op 't Tooneel komt, is het niet waarschynlyk, dat hy het geene verricht heeft, daar hy om binnen gegaan was, en brengt de Toehoorders in een verwondering, daar zy in tegendeel van afgeleid worden, als zy daar tusschen iemand anders op het Tooneel gezien hebben. Het kan evenwel geschieden, als hy weinig binnen te doen gehad heeft, of dat hy niet verre geweest is, gelyk Menedemus by Terentius in zyn HeautontumerumcnosGa naar voetnoot(b), die | |
[pagina 184]
| |
het vierde Bedryf sluit, en het vyfde weder aanvangt. Hy was maar heen en weder in huis geweest, en komt weder korts daaraan uit, naa dat hy gezien hadt, dat Clitipho zich met Bacchis in een achterkamertje sloot, om het zelve aan Chremes bekend te maaken. Maar evenwel is deeze wyze van aanhechtinge der Bedryven niet lichtelyk te volgen, en tegens de gemeene wetten. |
|