Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Tweeéntwintigste hoofdstuk.
| |
[pagina 170]
| |
eischt wordt, als op het Tooneel gegeeven wordt, dat de plaats te kleen is, en in allen gevalle 't zelve niet dan onvolkoome zoude kunnen vertoond worden. Zo het dan gebeurt, dat het Spel noodzaakelyk door de Historie een Veldslag vereischt, moet dezelve slechts door den een of den ander, die 'er uitkomt, verhaald worden; of, kan het eind van den slag op het begin van een Bedryf vallen, zo dat een gedeelte op het Tooneel kan vertoond worden, en 't meeste binnen, tusschen de bedryven, moet gedacht worden geschied te zyn, zo moet een gevegt, moetende vertoond worden, tusschen twee persoonen gevoeglyk geschieden; of, dat het eind valle op een begin van een deel, of 't begin, (maar door den een of ander straks gescheiden) 't geheele deel door. Wat de MachinesGa naar voetnoot(a) aangaat, dewyl dezelven van een kunstige hand voortkoomen, en niet dan in spelen, uit de oude Fabelen getrokken en van Goden en Godinnen han- | |
[pagina 171]
| |
delende, gebruikt worden, dunkt ons, die allen toegelaaten te zyn, die het naaste met de natuur over een koomen, gelyk voornaamelyk is het vliegen, en wat daar aan hoort, 't welk zo net kan uitgewerke worden, dat het des Aanschouwers naauwkeurig oog, op eene gevoeglyke wytte, bedriegt; maar die zich zouden willen bemoeijen met het vertoonen van verandering der menschen in beesten, boomen enz. of recht anders, zal zich van den Aanschouwer jammerlyk bespot vinden. Ten tweeden moet wel gelet worden, dat men niet vertoone 't geen den Aanschouwer aanstootelyk kan zyn, of van wegen eenige oneerlykheid, als 't Verkrachten, Byslaapen enz. of van eenige onbetaamlykheden, 'tzy ingebeelden of waaren. Wy zeggen ingebeelden; want onzes oordeels zal een Dichter, die den Aanschouweren vermaak en nut wil aanbrengen, en toejuiching beoogt, zelf naauwkeurig moeten letten, op 't geen hen door een ingebeelde gril tegenstaat; gelyk, by voorbeeld, het bidden; want wat aangaat het leeven der Speelers, moet daar | |
[pagina 172]
| |
niet op gelet worden, maar slechts op 't geen zy vertoonen; derhalven, om dit te ontgaan, zal men geen gebeden als in hoogen nood, en dan noch zeer kort, gebruiken. Ten derden, moeten geen verschrikkelyke dingen voor de oogen der Aanschouwers koomen, als branden van menschen, handen afkappen, onthoofden, ophangen, moeder- of vadermoorden enz. want voor eerst, door 't dikwils aanschouwen van zulke dingen wordt in ons eenige wreedheid en onbarmhartigheid voortgebragt. Ten tweeden, geeft het weinig of geen vermaak, en ten derden valt het zwaar of onmooglyk te vertoonen. Ook komt hier noch by, dat het altemaal meest daaden van 't Gerecht zyn, die om de menigvoudige omstandigheden niet wel te vertoonen zyn. Wat het vermoorden belangt, indien 't het Spel vereischt, mag 't wel vertoond worden, dewyl 't ras geschiedt en zonder veel omslag, en schielyk in 't werk gesteld wordt. Wat het vertoonen van Geesten, Spooken, Duivels, Engelen enz. belangt, daar ons de Historie niet wys gemaakt heeft de- | |
[pagina 173]
| |
zelven eenige zaak ten voornaamste uitgericht te hebben, kan niet voor goed gekeurd worden; en, als men 'er wel op let, zal men bevinden, dat die van den een of ander Dichter gebruikt zyn geweest, niet en zyn dan Dei è Machina. 't Zelve zeggen wy mede van 't invoeren van Rivieren, Steeden enz. op het Tooneel spreekende. Wy besluiten dan met te zeggen, dat een verstandig Dichter alle ongemakken en aanstootelykheden wel zal kunnen voorkoomen, als hy zyne gedachten maar laat gaan op de Mooglykheid, Waarschynlykheid, Eerlykheid enz. van de Daaden. |
|