| |
| |
| |
Negentiende Hoofdstuk.
Van den Styl van zeggen.
Door den Styl van zeggen verstaan wy de manier, waar door wy onze gedachten met woorden uitdrukken.
Hier in zyn verscheidene regels aan te merken.
| Ten I. moet zy klaar en duidelyk zyn. |
| Deeze wet verbiedt dan al het geen een reden eenigzins of duister of onverstaanlyk kan maaken, als zyn: Voor eerst, dubbel-zinnigheid in de woorden en zaamenstellingen derzelven. Ten tweeden, verouderde en versleetene woorden, gelyk by voorbeeldt: te heim voor te huis, vermaazen voor bevlekken, winden voor waaijen, en veel diergelyken meêr. Ten derden, al te lange of ook al te korte perioden. Ten
|
| |
| |
| vierden, de onordentelyke plaatzinge der woorden, wanneer het voorste achter en het achterste voor gesteld wordt. |
II. | Wordt in den Styl van zeggen vereischt, dat hy zuiver zy, niet vermengd met eenige uitheemsche of onduitsche woorden, gelyk hedendaagsch by veelen gedaan wordt, even als of onze Moedertaal niet ryk genoeg was om door eigene woorden onze vindingen krachtig en duidelyk uit te drukken. |
III. | Moet deeze geschikt zyn naar den staat van den geenen, dien men spreekenden invoerdt. Het zoude belachlyk zyn, indien men een Boer op het Tooneel als een Koning, en wederom een Koning gelyk een Boer hoorde spreeken. |
IV. | Moet dezelve ook over een koomen met de zaak, daar van gesprooken wordt. Hooge zaaken dienen met een verhevenen, laage met eenen slechten, en middelbaaremet een middelbaaren styl verhandeld te worden. |
| Uit deeze twee laatste regels ziet men klaarlyk, waarom, onder alle Tooneelspelen,
|
| |
| |
| het Treurspel de hoogverhevenste, het Blyspel de middelmaatige, en het Kluchtspel de allerlaagste Styl van zeggen toekomt. |
V. | Moet die eenpaarig zyn, zich zelven overal gelykende. Dit is niet te verstaan, dat de manier van zeggen in een Tooneelspel altyd of even hoog of even laag zou moeten zyn, dewyl zy, gelyk reeds gezegd is, en naar de zaaken, die men verhandeldt, en naar den Persoon, dien men invoerdt, geschikt moet weezen: maar dat men een zelven of gelyken Persoon, in een zelve of gelyke zaak, niet zal invoeren, dan eens hoogdraavende, en dan eens verachtelyk zonder reden te spreeken: noch ook, dat men in een slechte stof, of onder veel slechte en lompe vaerzen, (gelyk de Heer BlasiusGa naar voetnoot(a) meêrmaalen dezelven van anderen ontleenende, gewoon is te doen,) eenigen, die niet te verachten zyn, onbedachtelyk inlapt, zo ook in 't tegendeel. |
VI. | Moet zy kort zyn, niet overtollig,
|
| |
| |
| en ook niet minder, als tot de duidelykheid vereischt wordt, in zich begrypende. |
VII. | Moet zy eenvoudig zyn. Hier door verstaan wy, dat, in de Tooneelspelen, de Rhetorischc figuuren Tropi en SchemataGa naar voetnoot(b) meerder moeten gemeid worden, dan in alle andere zoorten van Gedichten, daar de Poëet zelve spreekt. |
|
-
voetnoot(a)
- Van deezen slechten Rymer is voorheen reeds gesprooken.
-
voetnoot(b)
- Een kleen Werkje van den Heere David van Hoogstraaten, onder den Tytel van Beginselen of Kort Begrip der Rederykkunst, in 't Jaar 1725, by Gerard Onder de Linden in 8vo uitgekoomen, zal den Dichter, geene vreemde taalen verstaande, genoegzaame onderrichting, wegens alle de Rhetorische figuuren, doen verkrygen.
|