Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
Zestiende hoofdstuk.
| |
[pagina 139]
| |
VosGa naar voetnoot(a), daar alle de Zoonen van TITUS en de verdere menigte van Persoonen een bystere verwarringe veroorzaaken. Onzes bedunkens behoorde men boven acht of negen Persoonen in het Treurspel niet in te voeren; wy spreeken van zodanige Persoonen, die ietwes tot de uitvoeringe van de CatastropheGa naar voetnoot(b) doen of bybrengen: zulks, dat wy een Dienaar, een Staatjongen, of Trauwant, die een woord of twee spreekt, boodschapt, dat iemand komt, of diergelyke, voor geen Persoonazie rekenen. In de Blyspelen is men zo naauw aan het getal niet gehouden, maar in het algemeen, zo in het eerste als laatste soort van Tooneelgedichten, kan kwaalyk wet gesteld worden, en de Dichter moet, naar de stoffe of Geschiedenisse, het Getal reguleeren, als | |
[pagina 140]
| |
hy zich zelven wacht onnoodigen of overtolligen in te brengen, en de veelheid zo veel schuuwt als mooglyk is. Te weinig kunnen 'er mede zyn, omdat de Geschiedenis als dan wat naakt en zonder sieraad noodzaakelyk moet uitgevoerd worden, en dat een geschikt Getal van Persoonen het Tooneelspel aanzienlyker maakt. |
|