| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
Van de Verhandeling der Geschiedenisse, naar de Waarschynlykheid en Noodzaakelykheid.
In een Tooneelspel is de voornaame Geschiedenis ofte Actie, gelyk hier voor gezegd is, eene: maar hebbende nochtans veele omstandigheden en bygeschiedenissen; want in alle voorvallen is aan te merken,
Quid, quid, ubi, cur, quomodo, quando.
dat is:
Wis, wat, waar, waarom, hoe en wanneer.
In alle deeze dingen heeft de verhandeling plaats, en is volgens de Waarheid, Waarschynlykheid en Noodzaakelykheid.
De Waarheid is de overeenkomst, van 't geen in het Tooneelspel voorgesteld wordt,
| |
| |
met het geen daar van in de Historien ofte Fabelen verhaald wordt. Wy voegen de Fabelen by de Historien, omdat, schoon de Fabelen wel in zich zelfs aangemerkt valsch zyn, nochtans dezelve overeenkomst plaats heeft, en zy daar by noch eenige geloofwaardigheid hebben door 't gemeene gevoelen, en die oude overlevering, die ons gewend heeft daar van te hooren spreeken.
De Waarschynlykheid is een blykelyke moogelykheid, ten opzicht der betaamlykheid en gevoeglykheid, en welke niet openbaarlyk waar, noch openbaarlyk valsch is. Het geene onmooglyk is, of niet blykt mooglyk te zyn, is niet Waarschynlyk. En dit moet niet alleen ten opzicht der natuurlyke oorzaaken, maar ook der zeden aangemerkt worden, alzo die voornaamelyk in de Tooneelspelen aangemerkt worden. Zo de mooglykheid openbaarlyk waar is, behoord, zy tot de waarheid en zo zy openbaarlyk valsch is, tot de Noodzaakelykheid, gelyk hier naa zal blyken.
Deeze Waarschynlykheid kan tweezins gedeeld worden.
| |
| |
I. | In een Algemeene en Byzondere. |
II. | In een Gewoone en Ongewoone. |
De Algemeene Waarschynlykheid is, 't geen een algemeen doen kan, en behoordt, te doen, als by voorbeeld, een Koning, Veldoverste, Minnaar, Wraakgierige en 20 voort.
De Byzondere is, 't geen doen kan, en behoort te doen een Byzonder, als Alexander, Caesar, Alcibiades, Augustus enz. overeenkomstig met het geene de Historie van hem getuigt; zo dat, al wat tegen de Historie aanhort, buiten deeze waarschynlykheid gaat, omdat het openbaarlyk valsch is, en 't is niet waarschynlyk, dat Caesar en Pompejus, naa den slag van Farfalien, goede vrienden geworden zyn; schoon in 't algemeen gesprooken het niet onwaarschynlyk is, dat in een Burgerkryg, naa een bloedigen Veldslag, de Hoofden der partyen zich weder vereenigen, voornaamelyk, indien zy beiden edelmoedig zyn.
De Gewoone Waarschynlykheid is, wanneer de Actie meestendeels gebeurt, of ten minsten zo dikwils, als haar tegengestelde.
| |
| |
De Ongewoone is, wanneer de Actie zelden gebeurt, of minder dan haar tegengestelde; maar, die evenwel een zeer lichter mooglykheid heeft, om niet te klimmen tot een mirakel; noch tot die zeldzaame voorvallen, die tot stof dienen voor de bloedige Treurspelen, door den grondsteun, die zy hebben in de Historie ofte Fabelen, zonder welken zy niet gelooflyk zouden zyn. Een voorbeeldt van een Gewoone Waarschynlykheid is, wanneer een sterker tegen een zwakken vechtende hem overwint, of wanneer twee even sterk vechtende de eene den anderen overwint. Van een Ongewoone is, wanneer de zwakste den sterksten overwint, ofte een doortrapte en looze bedroogen wordt van een slechten en eenvoudigen. Zo zoude in den Cid de overwinning van Rodrigo tegen den Graaf hebben een Ongewoone Waarschynlykheid, indien zy niet waar was.
De Noodzaakelykheid is 't behoef van den Dichter, om tot zyn oogmerk te geraaken, of daar toe zyne Tooneelisten te brengen. Het oogwit van den Dichter is
| |
| |
met vermaak te leeren; om dit te doen moet hy nu en dan eenige heerlyke daaden sterk doen afsteeken, en eenige lelyke doen verflaauwen; en alzo is hy genoodzaakt zyn werk op te pronken. Hy moet ook zyne Geschiedenis besluiten in een dag en in eene plaats, en hier door is hy dikwils genoodzaakt de byzondere voorvallen dichter op elkander te doen volgen dan de waarschynlykheid toelaat.
Het oogmerk der Tooneelisten is verscheiden, naar de verscheidene voornee mens, die de verscheidenheid der Geschiedenissen hen geest. De Minnaar tracht zyne Minnaaresse te verkrygen, een Wraakgierige zich te wreeken, een Staatzuchtige op den throon te klimmen enz. De dingen die zy van doen hebben, om hun doelwit te beschieten, behooren tot de noodzaakelykheid.
Het Behoef van den Dichter en van de Tooneelisten verscheeldt zeer van elkander; dat van den Dichter loopt zomtyds tegens de Waarschynlykheid aan, en dat van de Tooneelisten wordt by de Waarschynlyk- | |
| |
heid gevoegd. Zo loopt de Dichter daar tegen aan als hy, om zyn Actie in 't bestek van een dag en plaats te dringen, de voorvallende omstandigheden verhaaldt, als hy zommige daaden verflaauwdt, zommigen verhoogt, wiffelt hy de waarheid in waarschyniykheid: maar als een Minnaar iets bestaat, om zyne Beminde te verkrygen, noodzaakt zyne liefde hem tot die waarschynelyke daad.
Zo dat 'er tweederley Noodzaakelykheid is, de eene van den Dichter, de andere van den Tooneelist.
De Noodzaakelykheid van den Dichter doet hem, in 't oppronken der Actien, van de waarheid in 't besluiten derzelve, in een dag en plaats, van de Waarschynlykheid afwyken: die van den Tooneelift voegt by de Waarfchyniykheid der Actien noch een band van Noodzaakelykheid.
Naa deeze verscheidene Waarschynlykheden en Noodzaakelykheden, wordt in het Tooneelspel de Geschiedenis verhandeld, en dat zo wel de waare als verdichte.
| |
| |
In een Tooneelspel, dat een waare Geschiedenis, dat is, welke uit de Historien ofte Fabelen gehaald is, behelst, kan driederhande slag van Actien zyn: zommigen volgen de Historien, zommigen voegen icts by de Historie, en zommigen vervalschen de Historie.
De voornaame Actie moet niet veranderd worden; want dan waare het die Geschiedenis niet: zo moet Clytemnestra van niemand dan Orestes, Agamemnon van niemant dan Clytemnestra en Aegistus vermoord worden; maar de omstandigheden derzelve, als ook de minvoornaame Actien moogen niet alleen veranderd, maar geheele nieuwe daar by verdicht worden: want zy zyn dikwils van den Historieschryver niet aangetekend, of hy verhaaldt 'er zo weinrge, dat de Dichter 'er by moet voegen, om zyn werk te vullen. Daarby heeft men ook te vertrouwen, dat de geheugenis van den Aanschouwer, die ze voorheen geleezen heeft, zo ver niet toe zal langen, dat hy de verandering, die wy daar in gemaakt hebben, zal merken, 't geen by zonder twy- | |
| |
fel doen zou, indien hy zag, dat wy de voornaame Geschiedenis veranderd hadden. Deeze vervalsching zoude oorzaak zyn, dat hy al 't overige niet zoude gelooven, daar hy nu in tegendeel al dat overige zeer licht gelooft, als hy het ziet strekken tot aanleiding van de voornaame daad, die hy waar weet te zyn, en waar van hy uit de Historie noch een leevendig indrukzel behouden heeft.
Doch in dit bydichten en veranderen moet eenig onderscheid gemaakt worden, na dat de Historien of min of meêr bekend zyn: zo mag men zo veel niet veranderen in de Geschiedenis van Lucretia, van Augustus, van Julius Caesar enz. wier Historien ieder bekend zyn, als in den Cid en andere diefgelyken, wier naamen den Toehoorder niet ter ooren gekoomen waaren, voor dat de Dichter die ten Tooneele voerde. De eenige maat, die hier in waar te neemen is, is, dat, alwaar men by de Historie doet en al de verandering die men daar in maakt, niet ongelooffelyker schyot, dan 't geen men daar van in zyn werk behoudt.
| |
| |
Indien zelfs ook de voornaame Actie verdicht is, moet men die naar de waarschynlykheid verdichten: zy mag dan niet verder gaan dan de ongewoone waarschynlykheid: alzo die voorvallen, die vreemder zyn, niet gelooflyk zyn, ten zy dezelve ondersteund worden van de Historien of Fabelen: dusdaanigen zyn, als 'er van verwanten toegelegd wordt andere verwanten om 't leeven te brengen, het zy het volbragt wordt of niet: als Medea, die haare kinderen te pletteren werpt; Atreus, die zyn broeders zoonen slacht, en gebraaden den vader voorzet; Oedipus zoonen, die elkander in een tweestrydt om 't leeven brengen, en diergelyke; want deeze voorvallen hebben altyd zo iets schrikkelyks by zich, en zo iets tegenstrydigs met de menschelyke natuur, dat zy zonder den voorgemelden steun ongelooflyk zyn.
Dezelve reden heeft ook plaats in de Fabelen, wier gelyken de Dichter niet verfieren moet om de onwaarschynlykheid. Hy mag maar die ten Tooneele voeren, die by de oude Poëten bekend zyn, omdat de Aanschou- | |
| |
wer die zo dikwils gehoord heeft en geleezen, dat het hem niet ftuit die op het Tooneel te zien, en geloof te geeven, als zich in de plaats stellende van die geenen, die ze voor waarheid aangenoomen hebben.
Al wat den Dichter toegelaaten is, is in de Byverdichtzelen bepaald, die hy daarby van den zelven slag mag voegen, alzo deeze hunne waarschyniykheid hebben met de voornaame Actie, en dat zodanig, dat stellende, die te kunnen geschieden, zy heeft kunnen geschieden gelyk de Poëet die beschryft.
In dusdaanige verdichte Actien kan ook openbaare valschheid begaan worden, en dat wel op driederhande wyze.
I. | Wanneer de Actien in 't zelve ftuk niet overeenkomstig, maar tegenstrydig met elkanderen zyn; maar 't is niet gelooflyk, dat een Dichter zo dom zal zyn en in zulken grooven misslag vervallen. |
II. | In de omftandigheden van tyd; by voorbeeld, indien een Dichter invoerdt een Koning van Engeland of van Vrankryk onder een verfierden naam, en voor den tyd
|
| |
| |
| van zyne Geschiedenisse verkiest eene eeuw, in dewelke de Historie de waare Koningen van die Koningryken aangetekend heeft, zal hy van een openlyke valschheid beschuldigd kunnen worden. Insgelyks zoude hy een misslag begaan, indien hy Alexander deede leeven ten tyde van Augustus, enz. |
III. | In de omstandigheden van de plaats: want hy zoude zondigen, die Amsterdam plaatste twee mylen van Romen te zyn, opdat men, in eenen dag, van de eene plaats in de andere zou kunnen reizen; of, die stelde, dat, ten tyde van Abraham, Parys onder aan den voet van de Alpes lag, of, dat de Maas door Parys vloeide, of diergelyke zotternyen in een werk bragt. |
Uit al dit voorgezeide blykt, dat de verhandeling naar de Waarschynlykheid of Noodzaakelykheid geen wet, maar eenevry heid voor den Dichter is; want wil hy, hy kan zich flip aan de waarheid houden, en hy zal niet zondigen; maar of hy zyne Toehoorders krachtig zal beweegen, mag hy
| |
| |
bezien; doch wil hy daar van afwyken, hy mag tot de Waarschyniykheid overgaan, en, kan hy daar mede noch zyn doelwit niet beschieten, mag hy voor 't laatst tot de Noodzaakelykheid zyn toevlucht neemen.
|
|