Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Negende hoofdstuk.
| |
[pagina 84]
| |
Aristoteles was mede daar t'huis, in zyn Boek van de Dichtkunst:
Necesse enim est egregie se habentem fabulam, esse magis simplicem quam duplicem.
dat is:
Want het is noodzaakelyk, dat een welge-steld Tooneelstuk maar een, en niet veele geschiedenissen moet begrypen.
Om dan wel te verstaan, wat eigentlyk deeze Eenheid of Enkelheid in een Tooneelspel zy, moet men weeten, dat de Dichter voor het subject moet neemen van zyn werk een Geschiedenisse, en daar naa, na het einde van 't Gedicht, niets overig blyft, 't geen het gemoed of van den Leezer of Aanschouwer in eenige de minste bekommernisse of nieuwsgierigheid houdt van 't geen omtrent dezelve Geschiedenisse op dezelve zoude mogen volgen. Deeze Geschiedenis moet Een en Enkel zyn, te weeten zodaanig, dat alle het geen omtrent dezelve verhandeld wordt, in diervoegen aan malkanderen hangt, dat 'er | |
[pagina 85]
| |
niets afgedaan kan worden, of de heele Geschiedenis verandert merkelyk: want het geene zonder die merkelyke verandering by of afgedaan kan worden, kan men voor geen deel van de Geschiedenisse reekenen. Daar uit kan men ook niet zeggen, dat de Geschiedenis Een zy, omdat zy omtrent een en dezelve Persoon is: want daar kunnen veel Geschiedenissen zyn van een Persoon, die allen te zaamen geen eene en enkele Geschiedenis uitmaaken; maar veele verscheidene. Gelyk by voorbeeld de Geschiedenis van Jason omtrent zyn liefde met Hypsiphilé, daar naa het winnen van 't Gulde Vlies, en noch daar naa zyn trouwen met Creuza, en Medea's wraak, daar op gevolgd, zyn drie verscheidene Geschiedenissen omtrent denzelven Persoon; waarom Jan Vos, in zyne MedeaGa naar voetnoot(a), zeer grof | |
[pagina 86]
| |
tegen déeze voornaame regel gezondigd heeft, brengende de Geschiedenisse van Hypsiphilé by die van de wraak van Medea over Jason's ontrouw in een stuk. Zy zondigen ook allen tegen deezen regel: Qui Herculeidem, aut The seidem & talia poëmata conficiunt, putant enim, quoniam unus erat Hercules, unam etiam fabulam convenire. dat is: Die een Gedicht van Hercules of Theseus en diergelyke maaken: want zy meenen, dat het maar een en enkele Geschiedenis is, al het geene by bedreeven heeft, omdat 'er maar een Hercules en een Theseus geweest is. Die't inneemen van geheele Steden, ja geheele leevens van hunne Helden tot voorwerpen van hunne Gedichten neemen, onder welke de Ariane van Jan Janssen Schipper, en de Lyzander en Caliste van den Advokaat Blasius, zo grof zyn, dat het zelfs | |
[pagina 87]
| |
die geenen tegens de borst gestooten heeft, die de Dichtkunft maar van verre begonnen te begroeten. In de Tooneelspelen, die bly-eindende zyn, of Comoedia genaamt worden, bestaat deeze Eenheid en Enkelheid hier in, dat 'er maar eene enkele warringe, of verhinderinge tegens het voorneemen van de voornaamste Persoonazien zy. In de Treurspelen, dat 'er een enkel prykel zy, dat de Hoofdpersoonazie van 't Treurspel te boven geraake of daar onder blyve. Als deeze ten einde zyn, is de gansche Geschiedenis uit, en laat aan de nieuwsgierigheid der Aanschouweren niets overig. Hier mede beneemen wy aan den Dichter de vryheid niet, van in de Blyspelen meêr als eene warringe of verhinderinge, ofte in de Treurspelen meêr gevaaren te brengen: want de ervaaren heid leert ons, dat dezelve in beide de foorten zeer groot sieraad bybrengen; maar wy meenen met den Heer Corneille, dat hy zich wel zorgvuldig zal moeten wachten van zodaanige meêr | |
[pagina 88]
| |
warringen, verhinderniffen, ofte gevaaren in te brengen, die niet noodzaakelyk uit malkanderen voortkoomen, en als een keten aan malkander gehecht zyn; dewyl anders de Toehoorders op de eerfle ontwarringe, ofte ontgaan van 't gevaar, geruft zyn, niet kunnende denken op andere warringen ofte gevaaren, die buiten deeze voornaamen, die zy hebben zien eindigen, omtrent de Hoofdpersoonazien kunnen voorvallen, in andere gelegenheden. Daar in tegendeel, wanneer dezelve noodzaakelyk en natuurlyk op den anderen volgen, de Toehoorder ongeruft is, tot zo lange, dat hy alle de warringen ontknoopt, ofte de gevaaren ten einde, 't zy in het goede of in het kwaade, gezien heeft. Alle deeze bygevoegde Actien zyn alleen aanleidingen tot het eindigen van die eene enkelde voornaame Actie, die de Dichter voor het Voorwerp of Sujet van zyn Tooneeldicht neemt. Deeze voornaame Actie moet in het Spel een begin, midden en einde hebben. Elk van deeze is een byzondere Actie, en kan 'er noch meêr onder | |
[pagina 89]
| |
zich begrypen; maar eene moet 'ervolmaakt zyn, dewelke met kunst niet tot die volmaaktheid kan gebragt worden, als door hulp van deeze minvolmaakte. De Heer Corneille brengt twee voorbeelden uit zyn eige Werken voor, daar de Geschiedenis dubbel, niet enkel is, te weeten in zyn HoraceGa naar voetnoot(b), daar Camilla's dood niet noodzaakelyk op de dood haars Minnaars volgt, of veroorzaakt wordt door de rouw, die zy over hem bedreef. Hier ziet men klaar het tweede prykel daar Horace zich buiten eenige noodzaakelykheid in werpt. Hy wederom koomende met zeege behoefde zyne Zuster niet te dooden, zelfs niet eens aan te spreeken, indien hy den plicht van een Broeder of ten minsten van een eerlyk man hadt willen voldoen. Het tweede voorbeeld is in zyne Theo- | |
[pagina 90]
| |
doraGa naar voetnoot(c): daar zy even ontgaan zynde het gevaar van in een hoerekot geschonden te worden, zich in een tweede werpt, willens en weetens, om noch eens 't zelve gevaar ofte de doodstraffe voorgeworpen te worden. Dat de Geschiedenis waarlyk in diervoegen geschied zy, verschoont deezen misslag niet; want het Tooneelspel behoeft juist niet de geheele Historie of 't meerendeel derzelve van de Hoofdpersoonazie te vertoonen, terwyl men dan niet alleen tegens de eenheid der Geschiedenisse, maar ook tegen de eenheid van tyd en plaats, ontwyffefyk zal en moet zondigen. De Heer Corneille brengt deeze verschooning wel by, te weeten, dat de Actie niet volvoerd zoude zyn geweest, indien hy den Aanschouwer in de bekommernis gelaaten had, wat Theodora naa 't ontgaan van dit gevaar overgekoomen was; maar ziende hoe weinig hem zyne verschooning kan helpen, onderwerpt hy zich 't gevoelen en oordeel van de Kunftkenners, met be- | |
[pagina 91]
| |
lofte van zich op geen hooger Rechtbank te beroepen, zo hy van henlieden veroordeeld wierdt. In de Troas van SenecaGa naar voetnoot(d), is de dood van Astianax en die van Polyxena niet eene, maar twee byzondere Geschiedenissen, tegens deezen regel, en alle ontallyke meêr, die om kortheidshalve voorby gegaan worden. |
|