Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 70]
| |
die zo geschreeven zyn, dat ze op eenige plaatzen door spreekende persoonazien opgezegd zouden kunnen worden: maar gelyk die zeer weinig gelyken naar het geen wy hedendaagsch een Tooneelspel noemen, zo hebben ook die allereerste Spelen of Gezangen, die den naam van TragaediaGa naar voetnoot* en ComoediaGa naar voetnoot† by de Grieken eerst voerden, alzo weinig naar het zelve geleeken; nademaal die niet anders waaren als dankzeggingen, die ter eere van hunne Goden en byzonderlyk van Bacchus opgezegd wierden: En gelyk die hunnen eersten aanvang genoomen hebben, wanneer de Grieken noch byna in alle Dorpen en Gehuchten by den Landtbouw leesden, en op het naajaar de vruchten, en inzonderheid den wyn van het gebergte en het veld ingezaameld hebbende, als dan eenige vierdagen hielden, die nevens de Offerhanden en andere plechtigheden begaan wierden met eenige Gezangen en Gedichten, zo is het zeker, dat die zeer ruuw en onbeschaasd geweest zyn, als gemaakt zynde van Boeren, die geene of | |
[pagina 71]
| |
weinige oeffeningen van geleerdheid hadden, en voor het maaken of zingen derzelven met een Bok of Geit vereerd wierden welk beest, gelyk mede de Tooneelspelen, aan Bacchus van de Ouden was geheiligd, aan wien, als vinder van den Wyn, byzondere feesten en vierdagen, nevens de Vreugde-spelen waaren toegeweid. Van deezen Bok is het woord Tragoedia gekoomen, hoewel dat eenigen het brengen van een woord, betekenende hef, of most, of nieuwen Wyn, en willen, dat men in plaats van den rechten naam Trygoedia, met den tyd gezegd heeft Tragoedia. Deeze ruuwe wyze van zingen, met den tyd beschaafd wordende, heeft Euterpe, die onder de Zanggodinnen wordt geteld, eenige Reijen, die zingen, met malkanderen spraaken en antwoordeden, uitgevonden. Waarby zekere Thespis van Athenen een Speeler gevoegd heeft, om de Reijen altemets te verpoozen; welk gezelschap hy met wagens ten platten lande omvoerde, en daar mede eenige spelen vertoonde, gelyk Horatius in zyne Dichtkunst | |
[pagina 72]
| |
zegt. Hy leefde omtrent den tyd van Solon en de Babilonische gevangenis. Na Thespis is gevolgd Aeschilus, die leefde omtrent den tyd van Pindarus en Hypocrates, honderd of weinige Jaaren min naa Thespis, te weeten, in 't Jaar der Waereld 3460. De Comoedien zyn byna van dezelve oudheid en oorsprong, doch verschillen alleen hierin, dat zy eerst ingesteld zyn by de Landlieden, die van het eene Dorp tot het andere, in den tyd dier vierdagen, malkanderen gingen bezoeken, en alzo boertende en gekkende, malkanders gebreken in zekere Gezangen, den een den anderen verweeten: want Comoedia is zo veel als Dorpzang gezegd; en deeze spelen met den tyd beter beschaafd wordende, hebben het onderseheid gekreegen van de Comoedia Vetus & NovaGa naar voetnoot*, of van de nieuwe en oude Comedien, zeer bekend by de Ouden. Zynde de Comoedia Vetus niet anders dan een scherp en schamper verwyt van des eenen of anderen gebreken, waarin met groote | |
[pagina 73]
| |
uitgelaatenheid zelfs de vuilste dingen naaktelyk worden verhaald, gelyk in voorige tyden de Kamerspeelers hier te lande ook omtrent die gewoonte pleegen te hebben. De Nova daar en tegen was en is gebleeven, tot nu, een leerzaam voorbeeld van 't dagelyks gemeene menschen leeven. De Oorsprong der Comedien zou men eenigzins kunnen afneemen by het gewoone gebruik van onze hedendaagsche Boere Rederykers, die, op de Kermissen, hunne naastgelegene Dorpen en Kamers gaan verzoeken, en aldaar de een of ander uitdaagen, om iets, by hun gemaakt, op te zeggen oste te vertoonen. By de Grieken wordt eenen Epicharnius van Sicilien de eer gegeeven van de Come dien gevonden te hebben, doch zommigen stellen wederom anderen: By de Romeinen is Livius Andronicus de eerste Comedie-maaker geweest; maar in beide deeze deelen, gelyk ook in andere weetenschappen, zyn de Grieken veel uitmuntender dan de Romeinen geweest, en onder de Grieken die van Athenen | |
[pagina 74]
| |
uitsteekender dan anderen: by welken de Comoedien en ComediantenGa naar voetnoot† altyd in zonderlinge eere zyn gehouden, zoo ook, dat de Comedianten zelf in afgezantschappen gebruikt zyn, gelyk zy verhaalen van eenen Aristodemus, die als afgezant aan Koning Philippus van Macedonien wierdt gezonden. De Romeinen hebben wel veel van de Tooneelspelen gehouden, maar echter de Spelers altyd voor infaame persoonen geacht; 't welk lichtelyk daardoor is toegekoomen, dat zy zich in het vertoonen van hunnen Toneelspelen van slaaven en slaavinnen bedienden, welke laatsten met eenen, na het vertoonen, voor openbaare hoeren gebruikt wierden. De Waardigheid der Tooneelspelen blykt klaarlyk uit het geene hier voore van de nuttigheid en het vermaak derzelven in 't breede gesprooken is, en daar en boven uit de gunst en liefde, die veele Koningen en Vorsten, nevens veele Geleerden, den Maakeren en Spelers hebben toegedraagen, gelyk by verscheidene Schryvers breeder kan blyken. |