| |
| |
| |
Nederlands uit de pen van Zuidnederlanders
door G.A. Van Es
Wanneer ik deze titel plaats boven het opstel, dat ik schrijven ga ter ere van mijn zeventigjarige collega Willem Pée, stel ik voorop, dat ik mij niet wil mengen in de strijd over de vraag, of de Zuidnederlanders in België de Noordnederlandse taal al of niet integraal moeten overnemen. Ik aanvaard eenvoudig de werkelijkheid, dat het Nederlands door de regering als officiële taal naast het Frans is erkend, dat het op de scholen wordt geleerd, dat het in vele Vlaamse dagbladen en tijdschriften wordt geschreven, dat het door Vlaamse taalkundigen algemeen wordt gepropageerd en dat vele deskundigen over het gebruik ervan een waakzaam oog laten gaan. Ik voel veel voor het standpunt van hen die beweren, dat de Vlaming het algemene Nederlands op historische gronden ook als zijn eigen cultuurtaal kan beschouwen, ook al heeft zich dan op een zeer belangrijk keerpunt in de geschiedenis der Nederlanders een ingrijpende scheiding in het cultuurleven en daarmee in de taalontwikkeling tussen Noord en Zuid voorgedaan. Is de politieke en nationale hereniging indertijd mislukt, een culturele hereniging via een gemeenschappelijk taalgebruik lijkt thans in gang te zijn gezet. Voor die gang van zaken hoeft de vrijheid van de Zuidnederlander bij het hanteren van de Nederlandse taal voor zijn doeleinden van cultuur, voor litteratuur en wetenschap, voor journalistiek en politiek, en voor ambtelijke toepassingen, geen twistpunt te zijn. Minder belangrijk is daarbij de vanzelfsprekende omstandigheid dat Noordnederlanders in Amsterdam of in welke andere plaats ook typisch ‘vlaamse’ woorden en uitdrukkingen niet blijken te kennen of te begrijpen en daarom allerminst geneigd zijn ze in eigen dagelijks taalgebruik over te nemen, ook al zijn ze eventueel officieel in het zogenaamde groene boekje opgenomen. De taalkundigen moeten zich, dunkt me, langzamerhand terugtrekken uit het emotionele en vaak wat chauvinistisch getinte gediscussieer over zulke
bijkomstigheden. Voor hen zijn er heel wat belangrijker themata aan te wijzen bij het wetenschappelijk onderzoek van het huidige taalgebeuren in Noord- en vooral in Zuidnederland. Niet wat er volgens bepaalde normen moet gebeuren,
| |
| |
is voor de objectieve, wetenschappelijke taalwaarnemer van belang, maar wat er in de taalrealiteit van de individuele sprekers en schrijvers gebeurt vanaf het moment, dat zij bewust en opzettelijk de zogenaamde algemene cultuurtaal, die het Nederlands genoemd wordt, gaan aanwenden voor de schriftelijke en de mondelinge uitdrukking van hun gevoelens, gedachten en verbeeldingen. Dat is in beginsel hetzelfde probleem als zich voordoet bij iedere taalgebruiker, in het Zuiden en in het Noorden, die een meer of minder sterke binding heeft aan het taalmilieu van de plaats of de streek van zijn herkomst, jeugd en woning, m.a.w. het probleem van de zogenaamde tweetalige mens, waarover Nuytens indertijd zijn boeiende boek heeft geschreven, ten aanzien van degenen die van uit Saksische streken deel gaan nemen aan de algemene Nederlandse cultuur. Dat geldt in Nederland evenzeer voor de Limburger en de Brabander, de Fries en de Groninger. Voor de Zuidnederlanders, met hun verscheidenheid in plaats- en streektalen, zijn de moeilijkheden in het tegenwoordig stadium van taalontwikkeling echter bijzonder groot. Ten eerste doordat, met alle ver in het verleden terugliggende verwantschap in structuur, de afstand tussen de tegenwoordige Nederlandse cultuurtaal en de Zuidnederlandse dialektische omgangstalen onmiskenbaar groot is geworden. Ten tweede doordat het algemene Nederlands, zoals dat in Nederland ook als beschaafde omgangstaal wordt gehanteerd, voor zover ik zien kan, in België nog maar in beperkte mate als dagelijkse omgangstaal wordt aangewend. In Noordnederland zijn er drie taalsferen die op elkaar inwerken: de streektaal, de beschaafde omgangstaal en de geschreven en daardoor gestileerde cultuurtaal. De vrijere omgangstaal staat als het ware bemiddelend tussen beide uitersten in. Ze past zich soepel aan bij de streektaalgewoonten, in uitspraak, woordenkeus en zinswending. Men heeft zelfs, en tot op zekere hoogte terecht, beweerd, dat er eigenlijk strikt
genomen geen algemene, althans geen homogene en daarom niet in alle opzichten normatieve Nederlandse omgangstaal bestaat, aangezien het gesproken Nederlands, ook in de mond van wat men beschaafde sprekers pleegt te noemen, kameleonachtig de kleur van de omgeving aanneemt. Maar ze werkt daardoor tevens remmend én verzachtend op de tegenstellingen, ze maakt de overgang gemakkelijker van het dialekt naar de cultuurtaal. Waar nu in België de intermediaire invloed van de genuanceerde Nederlandse omgangstaal zich nog slechts in geringe mate kan laten gelden, komen de streektalen en de geschreven cultuurtaal veel scherper tegenover elkaar te staan. De spanningen tussen beide worden in het taalbewustzijn van de individuele taalgebruikers heviger dan
| |
| |
normaliter in Nederland. De overgang is abrupter en bewerkt een sterkere onzekerheid omtrent de juistheid van het taalgebruik, met name bij hen die bewust de algemene Nederlandse cultuurtaal zo zuiver mogelijk willen toepassen. Of, en dat is een andere belangrijke kant van de zaak: onwillekeurig dringen eigenaardigheden van de streektaal zich onweerstaanbaar op bij de hantering van de cultuurtaal. De natuur verloochent zich niet: de Zuidnederlander is zich gewoonlijk niet bewust dat hij in zijn Nederlandse taalgebruik vormen, woorden, wendingen invlecht, die men in het Noorden als vlamingismen zou willen brandmerken. De onzekerheid omtrent het juiste Nederlandse idioom kan zich echter nog op een andere wijze verraden. Meermalen stuiten wij bij Zuidnederlandse schrijvers op gebruikswijzen van woorden en wendingen die wij naar hun betekenis wel begrijpen, maar die ons toch voorkomen als afwijkingen van onze eigen taalgewoonten. Bij nader onderzoek blijken het in sommige gevallen archaïsmen te zijn: gebruikswijzen die wel in het grote woordenboek van de Nederlandse taal verantwoord zijn omdat ze nog gangbaar waren in de negentiende eeuw of in oudere taalstadia, maar die nu door geen Nederlander meer in de mond worden genomen. Voor zover die in onze oren verouderde toepassingen van op zichzelf verstaanbare termen niet verankerd zijn in de streektaal van de schrijver, kan men ze voor een deel verklaren als automatische, maar idiomatisch onzuivere toepassingen van vormen die men op school heeft geleerd of uit de lectuur van oudere litteratuur in zich heeft opgenomen. En tenslotte blijft er altijd nog de mogelijkheid van het spontane, vernieuwende taalgebruik van de creatieve schrijver, die oude vormen hernieuwt en nieuwe varianten vindt op bestaande en algemeen gangbare gebruikswijzen van woorden en uitdrukkingen. Men moet mij goed begrijpen: deze onderscheiding van mogelijkheden bij de beoordeling van wat men in het Noorden als afwijkingen van het
eigen taalgevoel ervaart, heeft geen enkele discriminerende bedoeling van schoolmeesterachtige aard. Wat mij interesseert, is het boeiende taalkundige proces dat op grote schaal plaats vindt, sinds de Nederlandstaligen in België de algemene Nederlandse cultuurtaal hanteren in de dagelijkse omgang en in geschriften, in couranten, tijdschriften, wetenschappelijke publicaties, letterkundige produkten en in ambtelijke stukken. Dat proces verdient tijdig wetenschappelijke waarneming en analyse, niet om te zuiveren en te verbeteren, maar alleen om de aard, de oorzaken en de gevolgen van dit taalkundig gebeuren vast te stellen. De vragen die zich voordoen zijn o.a.: wat gebeurt er in de taal der enkelingen, wat zijn de gevolgen voor de algemene Nederlandse taal,
| |
| |
welke veranderingen vinden daarin plaats, tijdelijk of definitief, en wat moet de taalkundige daarvan opnemen in zijn beschrijvende of normaliserende grammatica of syntaxis van het huidige Nederlands? Dat zich bij de analyse, de beoordeling en de verklaring van de afzonderlijke gevallen op semantisch, idiomatisch en syntactisch gebied allerlei problemen voordoen, moge blijken uit de demonstratie van een aantal voorbeelden uit een Zuidnederlands dagblad en een tijdschrift. Om alle schijn van kritiek te vermijden, verzwijg ik de namen van persorganen en auteurs.
Een artikel over de ontwikkeling van de ‘missie’ (zending) begint met deze zin: ‘Van 9 tot 12 november greep te Lyon het internationaal missie-kongres plaats, gepland en georganiseerd door de Pauselijke Missiewerken’. Nu is ‘plaatsgrijpen’ een algemeen Nederlandse verbale woordverbinding maar voor het taalgevoel van de Noorderling kan daarvan het subject niet het substantief ‘congres’ zijn, wel bijvoorbeeld ‘proces’ of ‘verandering’, in het algemeen namelijk een substantief dat iets aanduidt, wat uit zichzelf gebeurt, wat wijst op een natuurlijke ontwikkeling. Maar het substantief congres suggereert een organisatie door personen. Vandaar dat zo'n samenkomst wel kan plaatsvinden maar niet kan plaatsgrijpen. De vraag is nu, of de Zuidnederlandse schrijver die twee werkwoorden heeft verward, dan wel of hij het gewraakte werkwoord gebruikt overeenkomstig het idioom van zijn streektaal. Even verder lezen we in dezelfde tekst: ‘Onder impuls van kardinaal van Rossum besliste Paus Pius XI het langs Pauline Jaricot opgerichte Genootschap van de Voortplanting van het Geloof naar Rome over te brengen.’ Op vier plaatsen wijkt deze zin af van het Nederlandse taalgebruik: de woorden zijn wel bekend, maar de toepassing in de syntactische structuren is ongebruikelijk. Uiteraard komt de naam van het genoemde genootschap taalkundig niet voor rekening van de journalist. Niettemin mag ter zijde worden opgemerkt, dat ‘voortplanting van het geloof’ idiomatisch in Nederland niet gangbaar is naast bijvoorbeeld ‘verbreiding van het geloof’. In welk semantisch facet dat zit, laat ik nu maar in het midden. Wel voor rekening van de auteur komt de naar het frans riekende voorzetselbepaling ‘onder
impuls van’ (par l'impulsion de). Bepaald een inbreuk op de syntactische structuurmogelijkheden van het Noordnederlands maakt de combinatie van beslissen met een infinitiefconstructie (over te brengen) in plaats van besluiten. En heel vreemd, zo niet onbegrijpelijk voor een Noordnederlandse lezer is hier het gebruik van het voorzetsel langs. Uit de context is op te maken dat Pauline niet de oprichtster is van
| |
| |
het genootschap; wel wordt ze ‘de grote voorloper, bezieler en ontwerper’ genoemd. Ze heeft dus met de oprichting niet rechtstreeks, maar zijdelings te maken; vandaar wellicht dit voorzetsel langs, dat hier niet zonder meer met een Nederlands woord is te vertalen. Kortheidshalve citeer ik nu nog uit dezelfde tekst enkele voorbeelden van idiomatische verschillen met het Noordnederlands: Vlug nam de beweging een internationale uitbreiding. - Het Jansenisme, de filozofie van de ‘Aufklärung’ die een diskrediet wierp op de missie. - Maar ook werden de missies door de koningen en kapitaalkrachtige elites niet meer gesteund. - 350 afgevaardigden hebben er geluisterd naar eminente verantwoordelijken uit de missiewereld. - Wat de metodiek betrof, werd voorgesteld de reeds bestaande werking van Pauline Jaricot met haar kernwerking in groepen van 10 en 100, de wekelijkse kotisatie, geregeld gebed en offer in de nieuwe organisatie te integreren.
De beperking in omvang, die mij bij het samenstellen van dit artikel is opgelegd, laat niet toe dat ik dieper inga op de achtergronden van zulke eigenaardigheden in het woordgebruik. Slechts kan ik nog even op twee belangrijke facetten van het bedoelde taalkundige mengproces de vinger leggen. Dat een Zuidnederlandse schrijver bij het hanteren van de algemeen Nederlandse cultuurtaal onbewust allerlei dialectische idiomatismen uit zijn pen laat vloeien, is zoals reeds gezegd te begrijpen uit zijn binding aan de van kindsbeen eigen streektaal. De onweerstaanbare kracht van dit taaleigen is het meest frappant te demonstreren aan een recent artikel uit een Antwerps tijdschrift, waarin een journalist verslag doet van zijn bezoek aan de ‘kabouterwereld’ in Amsterdam. Niet alleen komen in zijn beschrijvende en omlijstende tekst vele Zuidnederlandismen voor, die ik hier ter zijde schuif, maar herhaaldelijk legt hij ook de geïnterviewde Amsterdammers woorden en verbindingen in de mond, die bepaald strijdig zijn met hun Noordnederlands taalgebruik. Zonder commentaar cursiveer ik de woorden en passages die de ingevoerde sprekers nooit zó gezegd kunnen hebben; hier en daar is de bedoeling voor een Nederlander zelfs onduidelijk: Wie een woning zoekt passeert best langs Actie-70. - Binnenkort zullen zij wellicht nog grotere ogen opzetten, wanneer de kabouters met vijf hun verschijning doen in de Amsterdamse gemeenteraad. - Je zult er je ogen opentrekken, belooft hij. - Verleden dinsdag schoten ze plots in gang. - Het werk dat hij uitvoerde is er hoop en al honderd waard. - Wijken worden gesloopt ... De bewoners kunnen maar zien dat ze hun plan trekken in de buitenwijken. - De metro zal wel zorgen dat ze tijdig op het werk toekomen. - De afbrekers maakten rechtsomkeer naar
| |
| |
huis; ze hadden maar pas de rug gekeerd of wij waren daar. - De politie duwde ons wat anders in de nek: wij hadden de afbrekers met geweld buitengezet. Waarop één van hen, een man lijk een donderse kleerkast hen vriendelijk vertelde, dat ze uit eigen beweging naar huis waren gegaan. - Een gezin met een tweejarig kindje, een baby van elf maand en een zeventigjarige tante vlogen eveneens op straat. - Ze namen onmiddellijk hun intrek in dit huis om te verhinderen dat het werd gesloopt en het gezin er nooit meer zou kunnen naar wederkeren. - Maar van zodra ze openlijk tegen ons in het harnas springen, krijgen ze, zowel linksen als rechtsen, op hun donder. - Zeg jongens, gaan jullie nu eens eindelijk zeggen wat jullie van zins zijn in de gemeenteraad, in plaats van te zwammen over bijkomstigheden? - Ge hebt afgevaardigden gewild in de gemeenteraden, nu hebt ge er zeventien. - Ze moeten ons maar even opbellen en wij sturen gratis een loodgieter. - Onze dienst voor ouderlingen (= ouden van dagen), de gepensioneerden, draait momenteel op volle toeren. - Wij hadden er mooi genoeg van steeds maar omhalingen (= geldinzamelingen) te moeten doen voor het herstel van de oude kerk. - We kregen daar ferm genoeg van en besloten komaf te maken met een eigen postdienst. - De ouders die hun kinderen naar hier sturen. - De officiële instanties kunnen ja en neen met ons over de baan. Zelfs lardeert de journalist enkele citaten uit het ‘staatsblad van Oranje Vrijstaat’ met zijn idiomatismen: oprichting van kinderkribben (= crêches) en
anti-autoritaire scholen. - opsporing van de drijfveren bij misdaden, ten einde de bestaande rechtspraak terug op punt te stellen.
Men kan zulke frustraties van het Noordnederlandse taalgebruik wellicht afkeurenswaardig vinden, uit het oogpunt van taalwaarneming zijn ze er niet minder interessant om. Men kan de kwestie namelijk nog van een andere kant bezien, door de vraag te stellen in hoeverre zulke eigenaardigheden van Zuidnederlandse streektalen via de gestileerde taal van Vlaamse schrijvers in boeken, kranten en tijdschriften ingang kunnen of zullen vinden in het taalgebruik van Noordnederlanders. Voor een deel zal dit afhangen van de frequentie waarmee de Noordnederlanders zulke taalvormen onder ogen krijgen, voor een ander deel van het cultureel gezag dat zulke geschriften in Nederland ontwikkelen of ook van de stilistische waarde die de ‘nieuwe’ gebruikswijzen opleveren. Wanneer men in een artikel over de contrôle op de weggebruikers in Belgisch Brabant bijvoorbeeld leest: ‘Iemand die op een plaats wordt bekeurd door de wegpolitie zal bij de volgende gelegenheid daar heel wat trager rijden’ - dan is op voorhand niet te ver- | |
| |
wachten, dat de combinatie ‘trager rijden’ zich gemakkelijk zal nestelen in Noordnederlands taalgebruik. Dubieus is dat wellicht ten opzichte van de onbepaalde localisering ‘op een plaats’ naast ‘ergens’ of ‘op een of andere plaats’. Maar waarom zou men niet in de verleiding komen de zeer doeltreffende benaming ‘wegpolitie’ over te nemen? In de steden hebben we een eveneens goede term in ‘verkeerspolitie’, maar de rijkspolitie die speciaal het wakend oog moet houden op het verkeer op de buitenwegen zou met de onderscheidende benaming ‘wegpolitie’ zeer wel gediend zijn. In hetzelfde opstel treffen we meer interessante variaties aan op hetzij de betekenis van algemeen Nederlandse woorden, hetzij de toepassing van syntactische structuren, die getuigen van een boeiend
taalgebruik binnen de grenzen van de gangbare taalkundige regels van het Nederlands, zodat navolging door Noordnederlanders denkbaar of zelfs aanbevelenswaardig zou zijn. Een voorbeeld: ‘Uit het gesprek met de van Moorslede afkomstige rijkswachtofficier viel af te leiden, dat de Zwaantjes (karakteristieke volksbenaming voor de motorpolitie!) in meer dan één geval door de vingers zien en alleen een procesverbaal opstellen als de overtreding ernstig is’. In Noordnederland gebruiken we de laatst gecursiveerde stereotiepe uitdrukking nooit zonder object, maar de objectloze, pseudo-intransitieve toepassing verlevendigt de oorspronkelijke plastische betekenis: ik beschouw dit als een navolgingswaardige verrijking van het Nederlandse idioom. Interessant is ook: ‘Dit komt omdat veel weggebruikers zich overslapen hebben’. Naast ons ‘zich verslapen’ zal deze variant het wel moeilijk krijgen, maar een feit is, dat in het Nederlands twee series van reflexieve werkwoorden bestaan met een pejoratieve nevenbetekenis, één met het praefix ver- én een met het praefix over-, bv.: zich verlopen, vergissen, verrekenen; zich overeten, overwerken, overspannen, etc. Etymologisch gezien is wellicht het begrip ‘te lang slapen’ beter aan te geven met overslapen dan met verslapen. Nog een ander voorbeeld schuilt in het vrijmoedige gebruik van deze tekenende uitdrukking: ‘Maar de rijkswacht is ook al van die kermis thuisgekomen’. Wij kunnen in Nederland tot nog toe alleen maar van een koude kermis thuiskomen om beteuterd te staan of teleurgesteld af te druipen; maar de Zuidnederlanders kunnen blijkbaar ongehavend van meer en andersoortige kermissen terugkomen en zo hun figuurlijke uitdrukking door het anaforische pronomen (die)
soepeler inpassen in hun gedachteen ... zinsverband.
Maar ik mag mij in dit verband niet langer laten verleiden tot het geven van aanbevelingen zo min als van afkeuringen. Het gaat om de
| |
| |
nuchtere vraag: wat gaat er in dit taalmengproces verdwijnen, wat gaat er beklijven, welke volkstalige elementen krijgen een nieuwe kans, welke persoonlijke stilistische vondsten zullen door algemeen gebruik in Zuid én Noord de gemeenschappelijke Nederlandse taal ten goede komen? Deze vragen kunnen slechts beantwoord worden na een geduldige waarneming over lange perioden. Wellicht zullen schrijvers van romans de meeste invloed hebben; sommige Zuidnederlandse auteurs worden in Noordnederland althans op ruime schaal gelezen. In Groningen hebben we op dit terrein twee steekproeven gedaan. Een studente bestudeerde voor haar doctoraalexamen op dit punt het werk van Marnix Gijsen. De resultaten die ik hier niet uit de doeken kan doen, zijn in verschillende opzichten verrassend. Thans onderzoekt een andere student vergelijkenderwijze de taal van enkele Zuidnederlandse schrijvers van de jongere generatie. Over het algemeen neemt het aantal ‘afwijkingen’ van het algemeen Nederlands af, maar er zijn persoonlijke verschillen. Linguistisch interessant blijft de vraag: welk een wat voor soort van woorden of welke syntactische nuancen blijven achter als residu en welke kunnen virulent worden in het algemeen taalgebruik? Om op zulke vragen op langere termijn een passend antwoord te vinden is de vastlegging van veel gedifferentieerd taalmateriaal vereist. Hier is werk aan de winkel voor veel onderzoekers. Voor het afwegen van de betekenissen, de stilistische waarden en de milieuachtergronden heeft de Noordnederlandse taalkundige de hulp nodig van het taalgevoel en de kennis van streektalen der Zuidnederlanders en omgekeerd kan de Zuidnederlandse onderzoeker bij het toetsen der taalverschijnselen het taalgevoel van de Noordnederlander niet ontberen. Met het oog daarop is dit eresaluut aan Willem Pée die met zijn confraters in België reeds jarenlang opkomt voor de goede hantering van het algemene Nederlands, tevens een pleidooi voor de
gewenste samenwerking van Noord en Zuid, ook op dit gebied van gemeenschappelijke taal en cultuur.
|
|