Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||
Iets over taalzuivering en taalgebruik
| |||||||||||||||||||||||
1. De taal van W. Ruyslinck1.0. Zonder hier al een standpunt in te nemen tegenover de wenselijkheid van een totaal eenvormig Nederlands en de middelen om dat te bereiken, willen we even de taal onderzoeken van een Vlaming die doelbewust de Noordnederlandse norm nastreeft. Een mooi voorbeeld is hier Ward Ruyslinck. Na een ‘Zuidnederlands’ debuut heeft deze suksesvolle auteur zich van ‘de invloed van grote naturalistische voorbeelden als Streuvels, Buysse en De Pillecyn’Ga naar eind2 losgemaakt en zich ondubbelzinnig op het Noorden gericht, zoals o.a. blijkt uit het feit dat hij het wenselijk vond, uit de tweede drukGa naar eind3 van De ontaarde slapers, die in Nederland verscheen, de Zuidnederlandse ‘sporen te verwijderen’Ga naar eind2. Het leek ons nu interessant na te gaan welke wijzigingen de auteur precies heeft aangebracht. | |||||||||||||||||||||||
1.1. De ontaarde slapers1.1.1. De aangebrachte wijzigingen
Vooraleer we de wijzigingen bespreken moeten we eerst een paar opmerkingen maken:
- Als de auteur wijzigingen aanbracht, betekent dat niet nood- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||
zakelijk dat hij alleen typische vlamismen, zoals Heidbuchel die ook noemt, verwijderde; sommige ‘fouten’ kunnen bv. ook in ‘minder verzorgde taal’ in het Noorden voorkomen. Een onderscheid werd hier niet gemaakt.
- Verder is het ook onmogelijk uit te maken of alle veranderingen gebeurd zijn met de bedoeling de taal meer aan de Noordnederlandse norm aan te passen; ook andere, bv. stilistische faktoren kunnen hier een rol gespeeld hebben. Dit moet hier echter buiten beschouwing blijven.
1.1.1.1. Spelling
Hier waren slechts een paar verbeteringen noodzakelijk.
- Gebruik van kleine letter i.pl.v. hoofdletter: Paasweek/paasweek (14)Ga naar eind4. - Schrijfwijze van getallen: bv. twee en veertig/tweeënveertig (64). - De zelfstandig gebruikte onbep. telw. die naar personen verwijzen krijgen de korrekte vorm op -en: er waren er vele/velen (85); ginder lopen er enkele/enkelen (86).
1.1.1.2. Morfologie
- Op heelwat plaatsen kreeg het bijv. nw. bij een onzijdig zelfst. nw. dat voorafgegaan is door een bep. lidw. of een aanw. voornw. de uitgang -e, wat wel de meest gewone vorm is: het zwak, droezig licht/ het zwakke droezige licht (15), dat hinderlijk klepperen/dat hinderlijke klepperen (58); 1 × komt echter ook na een onbep. lidw. een verkeerde (hyperkorrekte?) vorm met -e voor: een lang haar/een lange haar (11).
- Bij een superlatief met het wordt ook 1 × de uitgang -e weggelaten; het meeste/het meest (120), hoewel hier beide vormen kunnen voorkomen.
- Het ook algemeen aanvaarde naar onder wordt gewijzigd in naar onderen (38).
- De lek wordt gewijzigd in het lek (12), waardoor hier het juiste genus gebruikt wordt.
1.1.1.3. Woorden en uitdrukkingen
De meeste wijzigingen zijn tot deze kategorie te rekenen. We maken een onderscheid tussen die woorden en uitdrukkingen die meestal als | |||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||
niet-algemeen Nederlands worden beschouwd en andere waarover de meningen verdeeld zijn of die ook korrekt zijnGa naar eind5.
1.1.1.3.1. Duidelijke gevallen
1.1.1.3.2. Twijfelgevallen
1.1.1.3.3. Onnodige en verkeerde wijzigingen
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||
1.1.1.4. Syntaxis
De vooral Zuidnederlandse maar bij R-S en dV zonder opm. behandelde dubbele werkwoordgroep komen aangereden wordt vervangen door komen aanrijden (107, 114).
1.1.2. Niet alleen wat gewijzigd werd, heeft natuurlijk belang maar ook wat is blijven staan.
1.1.2.1. Spelling
Buiten een okkasioneel behouden schrijfwijze twee en twintig (50) - cfr. 1.1.1.1. - is hier enkel de vorm barrette (94) voor baret(te) te vermelden.
1.1.2.1. Morfologie
Hoewel op een vrij groot aantal plaatsen aan het adjektief bij een door een bep. lidw. of een aanw. vnw. bepaald onzijdig zelfst. nw. de uitgang -e toegevoegd werd (cfr. 1.1.1.2.) is dat bijlange niet overal het geval: het grimmig opgewonden vloeken (23); het huidig weer (61). Volledigheidshalve moet hier echter wel aan toegevoegd worden dat ook in de eerste uitgave reeds meermaals de vorm met -e voorkomt: dit koude luchtvlak (6); het zwarte winterse geboomte (36).
1.1.2.3. Woorden en uitdrukkingen
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||
1.1.2.4. Syntaxis
2) in de dubbele werkwoordgroep:
a) De onderlinge schikking van de verbale delen in de drieledige werkwoordelijke eindgroep: meestal wordt de in het N. minder gebruikelijke maar in het Z. meest gewone schikking met het volt. deelw. in het midden gebruiktGa naar eind10: zou gekeerd zijn (20), diende gewet te worden (52). Opvallend is ook dat 1 × de sterk dialektisch gekleurde volgorde horen zeggen had (106) niet gewijzigd werd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||
b) De doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep: ook deze bijna uitsluitend Zuidnederlandse schikkingGa naar eind11 treffen we bij Ruyslinck af en toe aan: nu ze wilden getuigen zijn (79), alsof ze er bepaalde voortekens wilde uit aflezen (110).
Opvallend is ook dat in het gehele werk aan de gij-vorm wordt vastgehouden (met de in het Z. ongewone vormen ge sliep (11), vooraleer ge wegging (47)). | |||||||||||||||||||||||
1.2. Recentere werkenNaar aanleiding van ons onderzoek naar de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroepGa naar eind12 suggereerde Ruyslinck dat onze konklusies er enigszins anders zouden uitgezien hebben als we proza uit zijn latere periode (na '61) als werkmateriaal gekozen haddenGa naar eind13. Daarom hebben we ook, zij het minder indringend, zijn taalgebruik onderzocht in ‘Het ledikant van Lady Cant’ (Brussel-Den Haag, 1968) en in ‘De Heksenkring’ (Brussel-Den Haag, 1972). Onze algemene indruk is wel dat de woordenschat nog zeer weinig Zuidnederlandse elementen bevat. Zo vinden we in ‘Het ledikant van Lady Cant’ niet meer vogelschrik en vuilaard (cfr. 1.1.2.3.) maar wel vogelverschrikker (16) en vuilik (53); wel nog: Wacht jij nog maar even om erbij (= bij je grootvader) te gaan (101), beroep doen op (105); in ‘De Heksenkring’: 't is te zeggen (47), deze die (130). In beide werken wordt de jij-vovm gebruikt, maar wat de syntaxis betreft is er verder niet een zo sterke evolutie naar de Noordnederlandse norm waar te nemen. In ‘De Heksenkring’ vinden we ook nog een pers. voornw. i.p.v. een wederkerend: de moed en de energie om een ‘huis’ voor hem zelf en zijn gezin te bouwen; het verkeerd gebruik van die: Het waren dezelfde woorden als die hij gehoord had uit de mond van het gebochelde meisje in zijn droom (131); geen inversie na bijzin: Als ik de vrije hand had, ik zou ... (247) - cfr. 1.1.2.4. Vrij weinig wordt ook de Noordnederlandse volgorde in de werkwoordelijke eindgroep gebruikt: bespaard zou blijven (Heksenkring, 20). Wel komt vaker de volgorde met het volt. deelw. achteraan voor: zou worden opgeroepen (Heksenkring, 47) maar ook de typisch Zuidnederlandse: zou gebracht worden (Heksenkring, 12). In beide werken vinden we ook nog af en toe gevallen van doorbreking: die ze er graag hadden zien voor hangen (Lady Cant, 91), dat hem had wakker gemaakt (Heksenkring, 113)Ga naar eind14. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||
2. Besluit2.0. Wanneer wij al deze ‘onnauwkeurigheden’ die we bij Ruyslinck vonden hier bespraken (en de opsomming was niet exhaustief), was dit geenszins om deze auteur in een negatief daglicht te plaatsen. Wel wilden we nagaan wat er gebeurt als een Vlaming ‘foutloos’ wil schrijven. En daar menen we toch tot een paar interessante bevindingen gekomen te zijn.
2.1. Wie (een paar) taalzuiveringsboekjes, woordenboeken en spraakkunsten vergelijkt, ontdekt heelwat tegenstrijdigheden (cfr. o.a. 1.1.1.3.2.). Dit kan alleen maar de onzekerheid van de zoekende vergroten en een nog sterker remmende invloed uitoefenen, wat weer niet van aard is om de achterstand van de Vlaming inzake vlot (is niet noodzakelijk gelijk aan korrekt) taalgebruik te helpen overbruggen.
2.2. Het groot aantal als foutief bestempelde woorden, uitdrukkingen en konstrukties doet de taalgebruiker op de duur ook aan de meest vanzelfsprekende dingen twijfelen en leidt gemakkelijk tot een hyperkorrekte en gekunstelde taal (cfr. o.a. 1.1.1.3.3.).
2.3. De ‘minder zuivere’ syntaxis van Ruyslinck in vergelijking met de woordenschat, vooral in recentere werken (cfr. 1.1.2.4. en 1.2.) is misschien te verklaren door het feit dat syntaktische eigenaardigheden dieper ingeworteld zijn. Ze kan ook een gevolg zijn van het feit dat in de taalzuivering tot nog toe de meeste aandacht werd besteed aan de woordenschat, dus het gevolg van een gebrek aan weten. Wanneer dit weten ook op het gebied van de woordenschat gebrekkig en onvolledig is, wordt de korrektheid van de taal van anderen gemeten aan een toevallig vergaard aantal weetjes en wordt het taalgebruik dus op een totaal willekeurige basis be- en soms veroordeeld. Dit geldt uiteraard niet alleen voor lokale maar ook voor sociale taalverschillen. Een dergelijke nefaste toestand lijkt ons in zekere mate te bestaan in het onderwijs, waar iedereen zich geroepen voelt om op zijn manier aan taalzuivering te doen. Dat kinderen uit taalarme milieus daarvan het eerste en grootste slachtoffer worden, is normaal; of dat ook zo rechtvaardig is, is een andere zaak, vooral wanneer we rekening houden met de zware gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien voor de toekomst van die kinderenGa naar eind15.
2.4. De huidige situatie, waarin een smetteloos elitair beschaafd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||
wordt nagestreefd, leidt eerder tot verkramping dan tot een betere taalgebruikGa naar eind16. In de plaats van deze onnodig hoge eisen kan volgens ons alleen een eenheid in verscheidenheid, een grotere tolerantie tegenover varianten van om het even welke oorsprong gesteld worden. Varianten moeten enkel dan geweerd worden, wanneer ze de kommunikatie in gevaar brengen, wat wel niet zo dikwijls het geval is. Slechts dan lijkt het ons mogelijk ook bij de Vlamingen tot een ongedwongen, natuurlijk en vlot taalgebruik te komen. De rest is een luxe, die er eventueel achteraf kan bij genomen worden door diegenen die daar behoefte aan voelen. |
|