ol + d, t) getroffen hebben en ook ruimtelijk meer verbreid geweest zijn. O. Leys bracht in Sporen van vokaalbreking en stembandocclusief in de Zuidnl. naamkunde, Handel. Kon. Comm. v. Toponymie en Dialectologie, 30, 1956, p. 45 vv. verschillende historische bewijsplaatsen van de Westvla. ukt samen uit de onomastiek, daterend van de 16e en 17e e., plus één uit de 12e, hoctkerca a. 1156 voor Houtkerque in dép. Nord, dat evenwel niet is opgenomen in M. Gysselings Toponymisch Wb. en dus in een later afschrift zal voorkomen. Naast ouct- trof Leys een drietal ouet, oued-vormen aan, evenals enkele oict-, oiet-gevallen uit oi (ei, ui), ‘nevenvormen’ van ou < al, ol + d, t. Deze vormen zijn volgens hem geen gevolg van onvaste grafie, maar de benaderende weergave van vokaalbreking door glottisslag. Tevens noteerde Leys enkele gevallen (12e à 16e e.) waar andere lange vokalen dan ū < al, ol + d, t gebroken zijn en waar de glottisslag ook reeds in k is omgezet. Aldus zou het vermoeden van Grootaers niet alleen bewaarheid zijn, maar moet het ook geldig gemaakt worden voor de streken meer oostwaarts, het Brabants. De Antwerpse gemeentenaam Koningshooikt uit Koningshout is er een bewijs van o.m.
Het is niet te verwachten dat het Oostvlaams in dit respect een enclave zou gevormd hebben tussen het Westvlaams en het Brabants. We vinden inderdaad in het werk van M. Hoebeke, De middeleeuwse oorkondentaal te Oudenaarde, 1968, p. 545-546, een aantal gevallen, a. 1415, waar een k vóór t, ts is ‘ingevoegd’. Sijmoen Sproct, IIII coppelen frucst (= fruucts = fruuts), II stenen loects (= loods), micts (= voorz. mits), een kuewe (= vat), roects (= roets), XXVIII kuewen weechts (= weeds, plantn.). Deze vormen trof M. Hoebeke slechts bij één klerk aan, wat de mening staaft van de vorige auteurs, dat nl. de -kt behoorde tot de volkse, platte uitspraak en niet tot de beschaafde. De andere klerken zullen dit dialectisme uit hun geschriften geweerd hebben. Uit het huidige Oostvlaams is -kt, -kst compleet verdwenen op - bij mijn weten -, twee resten na. Het eerste is oekst voor ‘hoest’, vermeld door Teirlinck in zijn Klankleer p. 116, en door Grootaers voor Denderwindeke. Het tweede is m.i. te vinden in de imperatiefvorm mijkt u! van het Oostvla. reflexief werkw. hem mijden dat in absoluut gebruik ‘zicht terugtrekken om niet te hinderen of om een gevaar te ontwijken’ betekent. Met een van-bepaling is hem mijden nagenoeg hetzelfde als het overgankelijk Nl. mijden, ‘moeilijkheden, onaangenaamheden vermijden, op zijn hoede zijn voor een onbetrouwbaar iemand’. Daar geld in steken? Ei 'k zou mij daarvan mijen! Van hem mijden in de eerste betekenis komt te Gent en in andere plaatsen ten