Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De konstrukties voltooid deelwoord en word(en) met een modaal hulpwerkwoord in het Nederlands en in het (Zuid)Afrikaans
|
- | datze niet opgewonnen konnen worden (J. Oudaen) |
- | dat nooit Koopman [...] toegelaten worden zouw (J. Oudaen) |
- | als ik [...] niet soude gebruyckt werden (J. de Witt) |
- | soo UwEd.ts [...] becommeringe [...] kan werden verset (J. de Witt)Ga naar eind5. |
Een eerste vaststelling hierbij is, dat eenzelfde auteur zich in vele gevallen niet beperkt tot één konstruktie in zijn geschreven taalgebruik, een vaststelling die ook geldt voor het twintigste-eeuwse taalgebruik. Een oppervlakkige steekproefGa naar eind6 heeft verder aan het licht gebracht dat de konstruktie waarbij het voltooide deelwoord tussen het modale en het passieve hulpwerkwoord staat, blijkbaar de voorkeur van de zeventiende-eeuwse auteurs genoot: een totaal van 28 voorbeelden van verschillende auteurs kon als volgt onderverdeeld worden:
volt. deelw. + modaal hulpw. + worden: | 5 |
volt. deelw. + worden + modaal hulpw.: | 1 |
modaal hulpw. + volt. deelw. + worden: | 19 |
modaal hulpw. + worden + volt. deelw.: | 3 |
De drie voorbeelden van de woordorde met het voltooide deelwoord op de laatste plaats zijn van de hand van één auteur, nl. van J. de Witt.
Wat het moderne Nederlands betreft, wordt gewoonlijk aanvaard dat de konstruktie waarbij het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden staat, dialektisch (Zuidnederlands) is. Een steekproef om na te gaan of vergelijkbare Noord- en Zuidnederlandse publikatiesGa naar eind7 in dit opzicht verschillen vertonen, leverde volgend resultaat op:
Zndls. | Nndls. | |
---|---|---|
voltooid deelw.+modaal hulpw.+worden | 54 (46,9 %) | 56 (41,7 %) |
modaal hulp.+volt. deelw.+worden | 28 (24,3 %) | _____ |
modaal hulpw.+worden+volt. deelw. | 33 (28,6 %) | 78 (58,2 %) |
Het spreekt vanzelf, dat bij een zo oppervlakkige steekproef toevallige omstandigheden een grote rol kunnen spelen: dat er een duidelijk verschil bestaat tussen het Noord- en het Zuidnederlandse materiaal, kan echter niet ontkend worden. Er zijn aanduidingen die erop wijzen, dat hier een evolutie aan de gang is: Noordnederlands materiaal uit 1920 bevat nog wel voorbeelden van de konstruktie waarbij het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden staat en een toevallige gekozen Zuidnederlandse publikatie heeft zelfs bijna uitsluitend die woordordeGa naar eind8:
Zndls. | Nndls. | |
---|---|---|
voltooid deelw. + modaal hulpw. + worden | 2 | 17 (37,7 %) |
modaal hulpw. + voltooid deelw. + worden | 26 | 4 (8,8 %) |
modaal hulpw. + worden + voltooid deelw. | 1 | 24 (53,3 %) |
Het is natuurlijk twijfelachtig of de evolutie in het Zuidnederlands spontaan gebeurd is: vermoedelijk heeft men hier te maken met een bewuste aanleuning bij het Noordnederlandse taalgebruik. De gemelde gegevens, hoe oppervlakkig ook, wijzen grotendeels in dezelfde richting als die uit een later artikel van J.L. PauwelsGa naar eind9. Zijn gegevens konden hier echter niet zonder meer overgenomen worden, aangezien hij het type: werkwoordelijke groep met PV + inf. + volt. deelw. behandelt. Dat betekent dus dat ook aktieve zinnen zoals die pas later zouden hebben ontdekt hierbij betrokken werden en slechts globale cijfers meegedeeld werden.
In oudere Kaapse geschriftenGa naar eind10 komen vrijwel alleen gevallen voor met het passieve hulpwerkwoord (word) op de laatste plaats; er zijn dan twee mogelijkheden;
voltooid deelw. + modaal hulpw. + word
modaal hulpw. + voltooid deelw. + word.
Het is opvallend dat in het geëxcerpeerde gedeelte uit het Daghregister van J. van Riebeeck (1652) slechts deze twee konstrukties werden aangetroffen. Dezelfde neiging blijkt aanwezig te zijn in het 18de en 19de-eeuwse taalgebruik aan de Kaap:
v.d.+mod.+word | mod.+v.d.+word | mod.+word+v.d. | |
---|---|---|---|
Van Riebeeck (1652)Ga naar eind11 | 8 (+ 1) | 33 (+ 1) | - |
H.J. Wikar (1779) | 3 | 3 | - |
Kaapse Taalargief (1779-1838) | 4 | 18 | 1 |
L. Trigardt (1836-1838) | 7 | 4 | - |
Andere 19de-eeuwse teksten | 1 | 8 | - |
Op 49 gevallen uit de 18de en 19de eeuw komt dus slechts één enkel geval voor van de woordorde waarbij het voltooide deelwoord achteraan staat, nl. in een tekst uit 1784. In het 20ste-eeuwse Afrikaans is die
konstruktie ongrammatikaal. Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat in de meeste gevallen de voorkeur gegeven wordt aan de woordorde, waarbij het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden staat. Slechts L. Trigardt geeft de voorkeur aan de konstruktie met het voltooide deelwoord op de eerste plaats.
In het artikel van J.L. Pauwels (1965) wordt op blz. 107 de volgende stelling gemaakt:
‘In afwachting dat we precies vernemen welke constructies bij voorkeur gebruikt werden in het oudere Nederlands meen ik te mogen concluderen dat het oudere type zal gezongen worden in Zuid-Nederland en in Zuid-Afrika nog als het normale wordt “gevoeld”, maar dat het in Noord-Nederland, althans in de geschreven taal, liefst vervangen wordt door een jonger type gezongen zal worden.’
Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vraag, of het type gezongen zal worden inderdaad wel jonger is; in een Antwerpse tekst uit de 16de eeuw bv. komen beide konstrukties reeds voor, zodat een onderzoek naar de volgorde in het Middelnederlandse proza noodzakelijk zou zijn. De vraag die hier wel gesteld moet worden is de volgende: is de woordorde waarbij het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden staat in het huidige Afrikaans nog wel zo ‘normaal’? Er is reeds op gewezen, dat dit alleszins het geval is in aktieve zinnen waarbij geen konkurrerende konstrukties (meer?) bestaan. Met passieve konstrukties is het echter anders gesteld.
Als onderdeel van een onderzoek naar evoluties in het geschreven AfrikaansGa naar eind12 werd het gebruik van passieve konstrukties met word en een modaal hulpwerkwoord in het tijdschrift ‘Die Huisgenoot’ tussen 1920 en 1970 nagegaan, wat de volgende gegevens opleverde:
Jaar | Aantal gevallen | v.d.+mod.+word | mod.+v.d.+word |
---|---|---|---|
1920 | 185 | 48 (25,9%) | 137 (74 %) |
1930 | 147 | 88 (59,8 %) | 59 (40,1 %) |
1940 | 142 | 118 (83 %) | 24 (16,9 %) |
1950 | 152 | 146 (96 %) | 6 (3,9 %) |
1960 | 156 | 155 (99,3 %) | 1 (0,6 %) |
1970 | 172 | 171 (99,4 %) | 1 (0,5 %) |
Als het onderzochte materiaal ook maar enigszins representatief is voor het geschreven Afrikaans, dringt de vaststelling zich op dat de
woordorde waarbij het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden staat, in de twintigste eeuw enorm achteruit gegaan is. Een onderzoek naar de aard van het voltooide deelwoord (enkelvoudig, afgeleid of samengesteld; met nadruk op de eerste of op een andere syllabe) leverde geen noemenswaardige resultaten op. Misschien toevallig, maar alleszins merkwaardig is de volgende vaststelling: in het onderzochte materiaal komt de konstruktie met het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden sedert 1930 voornamelijk en sedert 1950 uitsluitend voor in verbindingen met het modale hulpwerkwoord moet/moes. Hier volgt een voorbeeld waarin de auteur erin geslaagd is in één volzin 4 maal gebruik te maken van de besproken konstruktie, 2 maal met de woordorde met het voltooide deelwoord vooraan, 2 maal met het voltooide deelwoord tussen de hulpwerkwoorden:
‘Hy stel dan voor dat wetgeving moet ingedien word dat alle “present stupid laws against birth-control” herroep moet word, en dat van staatsweë geboortebeperking gereguleer moet word deur middel van klinieke wat oral moet opgerig word om hierin advies te gee.’ (Die Huisgenoot, 12-12-1930, blz. 47).
Wie het geschreven Afrikaans tussen 1920 en nu vergelijkt, konstateert in de meeste gevallen evoluties die wijzen op een zich steeds verder wegbewegen van het Nederlands. Dat geldt o.m. voor de volgende verschijnselen: is als hulpwerkwoord van tijd is verdwenen; gedaan als voltooid deelwoord in werkwoordelijke funktie beperkt zich tot enkele versteende uitdrukkingen (so gesê, so gedaan); meervoudsvormen op -s (bv. bij afleidingen op -ing) worden talrijker. Daarom is het des te merkwaardiger de evolutie vast te stellen die bij de konstruktie met een modaal hulpwerkwoord en word onmiskenbaar aanwezig is: de ‘normale’, uit het zeventiende-eeuws overgeërfde woordorde die in de Noordnederlandse schrijftaal in 1920 al ten dode opgeschreven was, is intussen in het Afrikaans dezelfde weg opgegaan. Alleen in het Zuidnederlands staat deze konstruktie op het ogenblik nog sterk, hoewel niet onbedreigd. Er kon geen verklaring gevonden worden voor het feit, dat de woordorde sal gekap word die blijkbaar in 1920 nog een overheersende positie had en bovendien gesteund werd (en wordt) door de aktieve konstruktie sal gekap het, op zo korte tijd bijna volledig verdwenen is uit de Afrikaanse schrijftaal.
Van de zeventiende-eeuwse verscheidenheid in de woordorde is er in het moderne Afrikaans niet veel overgebleven; in het Noordnederlandse journalistieke proza konkurreren nog 2, in het Zuidnederlandse nog 3 konstrukties. Het zou de moeite waard zijn na te gaan of er, wat
de twee algemeen Nederlandse konstrukties betreft, op dit ogenblik nog evoluties aan de gang zijn die zouden kunnen leiden tot duidelijk overwicht van een van beide, een eindpunt dat in het Afrikaans nagenoeg bereikt is. Het gaat weliswaar niet op situaties in het moderne Nederlands zonder meer te vergelijken met die in het Afrikaans, dat uiteraard een veel snellere evolutie kon ondergaan ten gevolge van het ontbreken van een gevestigde schrijftaaltraditie, maar toch zijn er aanwijzingen voor een toename van de woordorde Vf + worden + voltooid deelwoord in het moderne Nederlands.
Het synchrone en diachrone onderzoek naar de woordorde in Nederlandse werkwoordgroepen is zeker nog niet afgesloten. Dikwijls scheert men bij dergelijke studies alle konstrukties bestaande uit Vf. + inf. + volt. deelw. over dezelfde kam. De toestand in het Afrikaans kan er de aandacht op vestigen, dat aktieve en passieve konstrukties niet noodzakelijk in dezelfde richting evolueren: oppervlakkig gezien zijn er wel geen tekenen van dergelijke diepgaande verschillen in de Nederlandse geschreven taal, maar dat sluit niet uit, dat een grondig onderzoek interessante nuances aan het licht zou kunnen brengen.
- eind1
- W.G. Hellinga en J. du P. Scholtz: Structuurvergelijking tussen Nederlands en Afrikaans, in: Taal en Tongval, jg. VI, blz. 101.
- eind2
- J. du P. Scholtz: Die volgorde van verbonde verbale vorme, in: Tydskrif vir Wetenskap en Kuns, Junie 1963, overgedrukt in Taalhistoriese Opstelle, Pretoria, 1963, blz. 162.
- eind3
- J.L. Pauwels: De volgorde van verbogen verbale vormen in het Nederlands, in: Dietse Studies, Bundel aangebied aan prof. dr. J. du P. Scholtz, Kaapstad, 1965, blz. 105.
- eind4
- Bij de weinig talrijke gevallen werden drie mogelijkheden aangetroffen, nl. volt. deelw. + 2 modale hulpw. + word(en);
2 modale hulpw. + volt. deelw. + word(en);
2 modale hulpw. + word(en) + volt. deelw.
De gevallen werden stilzwijgend ondergebracht bij de groepen met voltooid deelwoord vooraan, in het midden of achteraan in de werkwoordgroep.
- eind5
- Zie A. Weijnen: Zeventiende-eeuwse Taal, Zutphen, 4e druk, blz. 265 r. 80; blz. 266 r. 129; blz. 269 r. 59 en blz. 270 r. 78.
- eind6
- Id.; voorbeelden van blz. 141 tot blz. 270.
- eind7
- Elseviers Magazine 14 en 21 oktober 1972; Knack Magazine 19 januari, 2 februari en 29 maart 1972.
- eind8
- De Groene Amsterdammer, 21 en 28 februari en 1 mei 1920; voor het Zuidnederlands Zondagsgazet, Antwerpen 18 januari e.v. Het Antwerpsch Tooneel geeft een heel ander beeld, wat echter het gevolg kan zijn van het idiolekt van de hoofdredakteur, August Monet, die blijkbaar nauwe verbindingen had met Nederland en die in zijn artikels uitsluitend de woordorde met het voltooide deelwoord op de eerste plaats gebruikt.
- eind9
- J.L. Pauwels: Statistisch onderzoek van de Nederlandse zinsbouw, in: Van Haeringen-nummer, Nieuwe Taalgids, 1970, blz. 93.
- eind10
- Voor dit onderzoek worden volgende bronnen gebruikt:
D.B. Bosman en H.B. Thom: Daghregister van Jan van Riebeeck, deel I tot blz. 87;
E.E. Mossop: The Journal of Hendrik Jacob Wikar, Cape Town, 1935;
L.C. Van Oordt: Die Kaapse Taalargief, I-IV, Kaapstad 1947-1948 en V-X in het Tydskrif vir Wetenskap en Kuns, Pretoria, 1950-1956;
T.H. Le Roux: Die Dagboek van Louis Trigardt, Pretoria, 1966;
G.S. Nienaber: Afrikaans in die Vroeër Jare, Voortrekkerspers, s.d. en uittreksels uit het dagboek van H.S. Hauptfleisch, opgenomen in Die Huisgenoot 1921, blz. 213.
- eind11
- In het materiaal komt één samengetrokken zin voor: ‘'t welck ... met een ... bequaem vaertuijgh soude cunnen affgesien, ende soodanigh jacht hier wel g'excuseert mogen worden’ (blz. 52). Hij werd geïnterpreteerd als: soude cunnen affgesien worden en g'excuseert mogen worden. Wegens de twijfelachtigheid werden beide gevallen tussen haakjes geplaatst.
- eind12
- Y. Stoops: Die Taalgebruik in Die Huisgenoot. Bydrae tot die ondersoek na die ontwikkeling van geskrewe Afrikaans in die laaste 50 jaar, M.A.-verhandeling, Port Elizabeth, 1972, blz. 154 e.v.