Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 279]
| |
Syncope van intervocalische d in zinsverband
| |
1.In zinnen van het type: ‘Ik geloof (vrees, zeg, meen, peins, zie, hoor, weet enz.) dat hij al lang dood is’ wordt in het Aarschots dialectGa naar eind2 de voorwerpszin ingeleid door het voegwoord datGa naar eind3. Ook de ‘verlengde’ vorm alsdat (= azda) kan in haast alle gevallen gebruikt wordenGa naar eind4. Voorb. De jongen peinsde (als)dat zijn vader het gezien had. Een niet door dat ingeleide voorwerpszin lijkt me niet mogelijk, ook niet met de woordorde van een hoofdzinGa naar eind5. Sedert lang heb ik me dan ook verbaasd over een alleenstaand geval van voorwerpszin zonder dat in het Aarschots, nl. na ‘ik wou’.
Enkele voorbeelden: 'k wou 'k al thuis was (Aarsch. kwaak al toas was). In al deze zinnen kan dat optreden ('k wou da'k al..., 'k wou da ze... enz. en ik meen dat het meestal ook gebeurt. Zelfs de verlengde vorm alsdat (A. azda) wordt sporadisch gehoord ('k wou azda 'k al... enz.). | |
[pagina 280]
| |
De zin ‘Ik wou dat ik nooit meer teruggekomen was’ kan in het Aarschots op de volgende manieren gerealiseerd worden: 1. Ik wou (az)dad ekik nooit... Type 1 en 2, de lange vormen, komen in de praktijk zelden voor. Type 3 is al veel normaler, 4 is de gewone vorm, 5 wordt ook vaak gebruikt. Formeel schijnen de op de vorige bladzijde aangehaalde Aarschotse zinnen vergelijkbaar te zijn met het Engelse type ‘I wished I had taken my umbrella’, waaruit het verbindend woord that is weggevallen. Het feit echter dat de lijd.-voorwerpszin de woordorde van de bijzin vertoont, bewijst dat het onderschikkende voegwoord dat nog altijd latent aanwezig is, maar ten gevolge van bijzondere fonetische omstandigheden in casu door syncope van een intervocalische d, zijn waarneembare gestalte verloren heeft. Uit de opgegeven voorbeelden kunnen we afleiden dat de niet door dat voorafgegane voorwerpszin kan beginnen met een van de persoonlijke voornaamwoorden (i)k, hij (A. em, tem, ten), ze, we (A. me), of met een zelfst. naamw., al of niet door een bepaling voorafgegaan. Alleen voor een voorwerpszin met het pronomen ge als onderwerp lijkt me het weglaten van dat ongebruikelijk. Een zin als ‘ik wou ge me gerust liet’ zou wel niet als fout opvallen, maar ik ben niet zeker hem ooit gehoord te hebben. Voor de onderwerpen wijlie, gijlie, zijlie (A. wale, gale, zale) lijkt me het weglaten van dat onmogelijk. Ik vraag me af waarom in de ‘formule’ 'k wou da(t) (A. kwada) wel syncope van d optreedt en niet in de fonetisch parallelle gevallen hij wouda(t) (A. a wada), gij wou da(t) (A. ge wada). Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. | |
2.In de groep ‘dat (pron.) + em, emme (presensvormen van hebben, resp. 1e pers. enk. en 1e en 3e pers. meerv.)’ kan syncope van d optreden. Voorb. Dat heb ik al eens gezien. Aarsch. dad em ek al es gezien, (of) damek al es gezien. | |
[pagina 281]
| |
Dat hebben we nog niet afgekregen. Aarsch. dad emme me nog nie (of) dad emme nog nie... (of) damme nog nie... In de groep ‘dat (pron.) + edde (<hebde<hebd je) (2e pers. enk.) zou even gemakkelijk syncope kunnen optreden, maar het gebeurt in de praktijk niet. ‘Dad edde te lang uitgesteld’ wordt dus niet gesyncopeerd tot ‘dadde te lang...’ Misschien is de reden dat dadde zou kunnen geïnterpreteerd worden als een samentrekking uit ‘dad (h)adde’ (dat had je). Syncope in de groep ‘dat (pron.) + heeft (Aarsch. dad è) is helemaal uitgesloten. De zin ‘Dat hebben we al gehad’ kan in het Aarschots gerealiseerd worden op de volgende manieren: 1. Dad emme me al gead. Dat is wordt in het Aarschots gerealiseerd als dadis of das. Dit laatste hoeft niet noodzakelijk het produkt van een syncope te zijn, want is verschijnt regelmatig als s na woorden op vocaal als daa(r), waa(r), hie(r), hoe. Voorb. da's ge spraak van, wa'z da gebleven, ie's niks nie meer oe'z da gekomen. Dus kon da + is normaal da's worden. Ten slotte blijft er nog een kleine moeilijkheid. In alle gevallen van syncope van intervocalische d in afzonder lijke woorden, die ik voor het Aarschots heb opgetekend, volgt op de d een zgn. toonloze e. In de beide hier behandelde gevallen van syncope in zinsverband volgt op de d een gekleurde vocaal, resp. a en é. Het lijkt me dus waarschijnlijk dat deze vocalen in zinsverband zeer weinig nadruk kregen en met niet veel meer ‘kleur’ dan een toonloze e werden gerealiseerd. |
|