uitdrukking gekleefd hebben, alleen in mindere mate dan waarin zij als hinderlijk werd ervaren in beschaafde kringen ten onzent.
De vraag blijft open, en wordt hiermee aan de kenner van diverse soorten van nederlands taalgebruik die professor Pée is, voorgelegd, wat dan wel in concreto dit hinderlijke mag geweest zijn. Gold het de uitdrukking in haar geheel en als zodanig? En klonk die bijgeval te huiselijk voor openbaar gebruik in geschrifte, een gebruik waartegen het dienstig werd geoordeeld de nog niet genoegzaam verhollandste Brabander in een bescheiden voetnoot te waarschuwen? Geen van beide betrokkenen kon weten dat straks niemand minder dan Couperus in Eline Vere zou schrijven: ‘Misschien had hij het toch wel bij het rechte eind’. Hier mag even opgemerkt worden, dat het WNT, waaruit ik deze aanhaling opdelf, wat vreemd met onze uitdrukking omgaat, melding makende van de wending ‘Het bij het rechte eind hebben’ en deze toelichtend met drie citaten waarvan er twee niet bij hebben maar aan. Noch Knuttel in het derde, noch de betreurde Heeroma in het twaalfde deel van het Woordenboek, i.v. recht, hebben behoefte gevoeld gewag te maken van enig stands- of regionaal verschil dat zou samenhangen met het bezigen resp. vermijden van de uitdrukking als zodanig. Heeroma stelde zich tevreden met te verwijzen naar wat eerder i.v. einde gezegd resp. niet gezegd was.
Zit er dan misschien enig venijn in de staart, te weten in het verschil tussen einde en eind? Dat tussen eind(e) en end, over het gebruik waarvan (in A.B.) het Woordenboek wel iets opmerkt, kan buiten beschouwing blijven, als hebbende de weerpartij zich aan het laatste niet schuldig gemaakt. Herhalen wij hier even, dat het Wdb. onze uitdrukking rubriceert als bij het rechte eind hebben; een variant met einde is niet aanwezig. Vervolgens kan worden opgemerkt, dat de tweelettergrepige vorm geen Brabants is. Met eind af te wijzen, zo kan men zich denken, laat Borret zijn eigen brabantse achtergrond meespreken, al is het maar om er zich tegen af te zetten. Was immers niet veeleer einde de behoorlijke lexicale vorm, waartegen eind het diende af te leggen? Daarginds kon dit lichter passeren, klonk het niet zó onwellevend, omdat bij ontstentenis van einde alleen eind ter beschikking stond. De situatie ware vergelijkbaar met die van het brabantse gij, dat het hele sociale veld bestrijkt en daarom nooit stoort.
Maar het is waar: het ander behoeft het een niet uit te sluiten, en ik ben zeer geneigd, aan de in eerste instantie geopperde verklaring voorkeur te geven. Moet niet erkend worden dat de uitdrukking in haar geheel ten onzent in beschaafde kring toch wel enige stilistische beperking