Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 183]
| |
Moderne naamgeving in de Zuidnederlandse dialecten
| |
[pagina 184]
| |
begrippen aan de hand van 395 lijsten kaarten konden worden getekend met materiaal uit 245 plaatsen. Uit de gegevens blijkt dat heel Vlaams-België voor het onderzoek van de benamingen voor moderne begrippen een interessant exploratiegebied is. In dit artikel bespreken wij drie kaarten: ‘balpen’, ‘aansteker’ en ‘zwembad’. | |
Balpen (kaart 1)De pen die schrijft door middel van een draaiend metalen bolletje. heet in Nederland meestal balpen. Een minderheid van sprekers streeft (nog) naar distinctie door het gebruik van de Engelse term ballpoint. Deze toestand is ontstaan na een vrij lange periode van onzekerheid in de naamgeving nadat de balpen op het einde van de jaren veertig populair was geworden. In 1962 schetste M. van Nierop de situatie als volgt: ‘Het gebruik is nog onzeker: naar de spraakmakende gemeente luisterend, neem ik waar dat balpen en bolpen heel langzaam ballpoint aan het verdringen zijn’Ga naar eind3 Een andere term uit de beginperiode, kogelpen, was toen blijkbaar al heel sterk op zijn retour. In Van Dale vinden we geen pogingen om het woordgebruik te beschrijven, wel om er invloed op uit te oefenen. In de 8e druk (1961) staat s.v. kogel(punt)pen: ‘af te keuren voor bolpuntpen’. Dit laatste woord ontbreekt op de normale plaats in die druk, maar onder ‘Aanvullingen en verbeteringen’ staat op blz. 2631: ‘bol'(punt)pen, v. (m.) (-nen), pen die schrijft d.m.v. een zeer klein draaiend bolletje (dit woord verdient de voorkeur boven kogel(punt)pen, daar kogel voor bol een germ. is)’. Balpen staat nog altijd niet in het supplement van 1970, | |
[pagina 185]
| |
wel ‘bal'puntpen, v. (m.) (-nen), bolpuntpen (z. ald.)’. Bol'(punt)pen wordt in het supplement gedefinieerd zoals in 1961, maar Kruyskamp heeft zijn taalzuiverende commentaar uitgebreid: ‘dit woord verdient de voorkeur boven balpuntpen, dat een anglicisme is, en boven kogel (punt)pen, daar kogel voor bol een germ. is’. De Noordnederlandse ontwikkeling en het werk van de taalzuiveraars hebben vrijwel geen invloed uitgeoefend op het woordgebruik in Vlaams-België. Voor één enkele plaats (P 157) werd kogelpen opgegeven. Alle andere termen op de kaart zijn bij ons weten in Nederland niet in gebruik. Twee daarvan zijn unica: penne (H 36) en schrijfstok (K 279). Stift, een woord dat door sommige intellectuelen gebezigd wordt, verschijnt vier keer op de kaart. In woordgeografisch opzicht zijn slechts de drie overige termen van belang: stylo, bic en biro. Biro komt nog verspreid in West-Vlaanderen voor, maar wordt blijkbaar verdrongen door stylo en bic. De uitvinder van de balpen, een Hongaars ingenieur, heete Biro. Er heeft ook een Brits balpennen-bedrijf Biro Swan bestaan, dat in 1957 door Bic werd opgekocht. De term biro is in de tijd van de opkomst van deze pen ook buiten West-Vlaanderen gebruikt. E. de Rons herinnert zich, dat de onderwijzer van de eerste en tweede klas in een lagere school uit de Brusselse agglomeratie in 1951-1952 de leerlingen verbood met een biro te schrijven. De terugdringing van een taalvorm van het kerngebied naar de periferie en zijn ondergang aldaar kan zich dus in Vlaams-België in een paar decennia voltrekken. De meest verspreide term is stylo. Het Franse stylographe ‘vulpen’ wordt vaak afgekort tot stylo. In het (Belgisch?) Frans komt stylo, wellicht als afkorting van stylo à bille ook voor in de betekenis ‘balpen’. In deze toepassing heeft het dan heel Vlaams-België kunnen veroveren. Dit blijkt nochtans geen definitieve overwinning te zijn. Het nieuwe succeswoord is bic. Dit is een merknaam, een opzettelijke verkorting op papier - uit commerciële overwegingen - van Bich, de naam van de Franse stichter van een firma die sinds 1947-48 het Biro-procédé exploiteert en er een aantal verbeteringen aan heeft aangebracht. Bic heeft in de omgeving van Brussel het pleit reeds gewonnen en is in die van Antwerpen de meest frequente term geworden. Infiltratie door Brabantse expansie en door de reclame kan op onze kaart reeds in heel Vlaams-België geconstateerd worden. Samenvattend stellen we vast dat de balpen-kaart vooral interessant is omdat hij laat zien hoe vernieuwingsgolven vanuit het centrale Brabantse gebied in Vlaams-België elkaar zeer vlug kunnen overspoelen. | |
[pagina 186]
| |
Aansteker (kaart 2)De moderne aansteker voor sigaren of sigaretten heeft een plompere voorganger gehad in de tondeldoos met de erbij behorende vuurslag. Het merendeel van de termen op de kaart heeft vroeger vuurslag, al of niet met tondeldoos betekend. Dit geldt in de eerste plaats voor een paar benamingen die als relict in de westelijke of oostelijke periferie voortleven: vuurslag, dat zesmaal in West-Vlaanderen werd opgegeven (O 2 gaf vuurslager) en vuurketser (L 420), vuurkretser (L 360) in Limburg. Bij vuurslag is dit zonder meer duidelijk, hoewel het woord in de Westvlaamse woordenboeken ontbreekt. Wat vuurk(r)etser betreft, het ww. ketsen (‘vuurslaan’ en het subst. ketser ‘vuursteen, vuurslag’ waren blijkens een studie van L. van de KerckhoveGa naar eind4 in een groot (oostelijk) deel van Vlaams-België bekend. Kretser is een vervorming van ketser onder invloed van het ww. kretsen ‘krabben, krassen’Ga naar eind5. De bij de reeds besproken woorden voltrokken betekenisoverdracht heeft zich bij de ruimst verspreide term op de kaart eveneens voorgedaan, maar dan buiten ons taalgebied. Briquet betekende in het Frans vuurslag, eventueel met tondeldoos; toen de moderne aanstekers opkwamen, werd zijn betekenis daarop overgedragen. In zijn nieuwe toepassing werd de term dan in Vlaams-België overgenomen. Tekenend voor de Belgische situatie is dat de term van Franse oorsprong tot in de verste uithoeken van het Vlaamse land bekend is, terwijl de term uit de Nederlandse cultuurtaal slechts betrekkelijk sporadisch voorkomt, vooral dan in de buurt van de Nederlandse grens in de provincies Antwerpen en Limburg. | |
[pagina 187]
| |
Of aansteker door de steun van de Nederlandse cultuurtaal op den duur een serieuze concurrent van briquet zal worden, dient te worden afgewacht. Op het ogenblik is dat nog niet het geval. Dat wil echter niet zeggen dat briquet thans nog zeker is van zijn positie. Vanuit Antwerpen is immers een nieuw woord in het offensief gegaan, allumeur. Die term is niet aan het (Belgisch) Frans ontleend, zoals reeds blijkt uit het feit dat Brussel hem niet gebruikt. Allumeur heeft in het Frans inderdaad niet de betekenis ‘aansteker’, wel is het om het even welk toestel om iets aan te steken. Bovendien heeft het de specifieke betekenis ‘lantaarnaansteker’. Het gebruik van allumeur in een gebied rond Antwerpen is dus op een andere manier te verklaren, en wel vermoedelijk als volgt. Er bestaat blijkens het materiaal van de Leuvense vragenlijst 42, vraag 62 een centraal Brabants gebied met allumetje, allumekke (uit Frans allumette) in de betekenis ‘lucifer’, dat in het noorden begrensd wordt door een gebied met stekske, waarin Antwerpen ligt. Enkele opgaven uit deze lijst van 1943 wijzen erop, dat het type allumetje in het offensief was. We kunnen aannemen dat naar het model van allumetje en door analogie naar de talrijke ontleningen op -eur een nieuwvorming allumeur ‘aansteker’ onstond, die succes had in de Antwerpse agglomeratie en van daaruit over de omgeving werd uitgestraald. Deze expansie is voorlopig in beperkte zin als Antwerps, niet in ruimere als Brabants te karakteriseren. Er dient immers afgewacht te worden of en in hoeverre het feit dat Brussel beter Frans kent dan Antwerpen een Brabantse expansie zal verhinderen. | |
Zwembad (kaart 3)We willen met dit artikel niet de verkeerde indruk wekken dat expansie vanuit het centrale Brabantse gebied de enige factor zou zijn die het uitzicht van woordkaarten met de benamingen voor moderne begrippen in Vlaams-België bepaalt. Daarom bespreken wij om te besluiten een kaart waarvan de structuur blijkbaar grotendeels door andere factoren tot stand is gekomen. De ruimst verspreide term ter aanduiding van het zwembad in het Brabantse gebied, met een paar uitlopers in Limburg, is zwemdok (K 334, O 228 en O 275 gaven de verkorte vorm dok). Een (haven)dok luidt in het Frans bassin (du port). Wij kunnen vermoeden dat zwemdok ontstaan is als vertaling van bassin de natation. Het Oost- en Westvlaamse zwemkom (in de westelijke helft van West-Vlaanderen zwemkomme) is vermoedelijk eveneens een vertaling daarvan. Zwemkom vormt het | |
[pagina 188]
| |
grootste en tegelijk het homogeenste gebied op de kaart. Zijn grens in het oosten loopt vlak onder de rook van Brussel en Antwerpen. Verder naar het oosten toe komen er slechts enkele geïsoleerde zwemkom-opgaven voor. Een derde vertaling van bassin de natation is zwembassin (te H 19, 46 en P 125 verkort tot bassin), blijkbaar onafhankelijk van het Noordnederlandse zwembassin ontstaan. Het werd opgegeven in enkele plaatsen in de omgeving van Brussel, aan de taalgrens en aan de kust. De meest verspreide term in de Antwerpse Kempen en in Limburg is zwembad, het gewone woord uit de cultuurtaal. Zijn verspreidingspatroon herinnert aan dat van aansteker, maar het aantal plaatsen met zwembad is aanzienlijk groter. Wij geloven niet dat in dit noordoostelijke en oostelijke gebied de Noordnederlandse invloed veel sterker zou zijn dan elders in het Vlaamse land. Het is wel juister te stellen dat de expansiekracht van de Brabantse steden zwakker wordt naarmate men verder in de periferie doordringt, zeker wanneer het om benamingen van voorwerpen of inrichtingen gaat die in een landelijke periferie minder en later succes hebben. In dat geval kan er een neutralisatie van de druk vanuit het centrale gebied ontstaan door de bekendheid met de term van over de grens. Dat is blijkbaar met zwembad en in mindere mate met aansteker gebeurd. In het zuidelijke Brabants heeft zwemdok de overhand op zwembad, maar in de buurt van Brussel worden de zwembad-opgaven weer talrijker. Het valt echter op dat hier ook vaak het simplex bad werd opgegeven. Bad en zwembad zijn hier wel te interpreteren als vertalingen van het Franse bain, dat zich over de grens tussen zwemkom en zwemdok heen als een olievlek rond Brussel | |
[pagina 189]
| |
heeft verspreid. In het Frans wordt bains ter aanduiding van een zwemen badinrichting in het meervoud gebruikt. In het bain/(zwem)bad-gebied rond Brussel komen drie opgaven met piscine voor. Zij vormen blijkbaar de jongste laag. In het (Belgisch) Frans is piscine de laatste jaren populair geworden ter aanduiding van een van de jongste statussymbolen, het privé-zwembad. De andere termen op de kaart zijn unica: badhuis (K 287), badkom (O 244) - op de grens van zwemkom en (zwem)bad, waarvan het blijkbaar een contaminatie is -, baddepaleis (K 16) en thermen (H 24). De laatste twee, te Oostende en Oudenburg, zijn wel ontstaan dank zij de bouwopvatting van het grootste Oostendse zwembad, dat in de stijl van de Romeinse thermen is gebouwd. Baddepaleis is wel als een schertsende benaming voor deze luxueuze zweminrichting te beschouwen. Samenvattend stellen wij ons de totstandkoming van het kaartbeeld als volgt voor. Er zijn drie lagen. In een eerste fase werd het Franse bassin de natation in het westen tot zwemkom, in het oosten tot zwemdok vertaald. Hoe die geografische verdeling tot stand kwam, is duister. In de Antwerpse Kempen en in Limburg werd een vacuum door het Noordnederlandse zwembad opgevuld. De tweede Franse term, bains, representeert in de stratigrafie een jongere laag: een vlek rond Brussel met de vorm bain en de leenvertaling daarvan: bad, als simplex of als tweede lid van de samenstelling zwembad. Het Franse succeswoord van de jongste tijd, piscine, verschijnt voorlopig nog maar sporadisch in het bain/bad-gebied rond Brussel. Een verificatie of falsificatie van onze opvatting is mogelijk door een onderzoek naar de benamingen van het zwembad in Wallonië en bij de verschillende Franssprekende generaties in Brussel. |
|