Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
En nog drie oude soldatenbrieven
| |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
reeds heel wat van haar luister in onze gewesten ingeboet had, de hoofdlettervorming vaak neerkwam op een groter schrijven van de kleine letter, maar dat tevens sommige kleine letters doorgaans wat groter uitvielen dan andere, zo b.v. de v, de w, de k, de c, soms ook de z, of omgekeerd, sommige hoofdletters uitzicht en formaat van de kleine letter benaderen zoals K en S. - Afgezien daarvan komt ons het gebruik van hoofdletter en kleine letter in al de brieven die we in handen hebben gekregen, vrij grillig voor, wat ook kan gezegd worden van accenten en diacritische tekens, zoals stippen op y en u of een soort U-Zeichen, dat we nog in het hedendaagse Gotisch schrift kennen. Wij hebben er dan ook van afgezien zulke bijzonderheden doorlopend in onze transcriptie te vermelden. Kortom, aanvechtbare lezing zal ook bij ons wel voorkomen, al hebben we ernaar gestreefd een zo bruikbaar mogelijke weergave ten dienste van vakgenoten te stellen en aldus de voorbeeldige acribie van onze gevierde niet al te zeer te beschamen. Dat echter, afgezien van dit alles, eenzelfde woord niet eens overal op dezelfde wijze gespeld wordt, bemoeilijkt ook de dialektische identificatie van de brieven die in ons familiearchief berusten. Er staan buitendien hier en daar twijfelachtige lettertekens en het vergrootglas of de kwartsbelichting hebben ons niet toegelaten alles op te lossen. | |||||||||||||||||
I (recto)a moyans den 16 mey 1813
Zeer beminde vaeder ende moeder zuster ende broeders
ende maseur ik laet ul weten als dat ik nog
kloek ende gezont ben en ik verhopGa naar eind6 van ul het
selven en oft het anders waer het zoude my groote
peyne veroerzaeken en ik laet u weten als dat ik
en goosens nog by malkanderen zyn en onder een volck
ik laet u wetenGa naar eind7 als dar wy dar veil jongers van kennis
hebbe gevonde het geeneGa naar eind8 my groot plaezier gedaen
heiftGa naar eind9 en ik laet ul weten als dat wy zoo lang als wy op
de roet geweistGa naar eind10 hebbe wy alle daege ses stuyvers (gehad)Ga naar eind11
van ons geld gehad en een alf brood, en ik laet ul weten
als dat ik zeer wel content ben ik en hadde het noyt
niet gepeyst als dat ik zoo content zoude gewest hebbe,
om dieswil als dat er alle daegen zoo veel conscries in komen
want het volck dat dar in de stat lijd dat en is niet geloofbaer
en ik laet ul weten dat geld die gy gerangertGa naar eind12 hebt dat is nog
in zijn geheel maer nue moet ik er gaen aen beginden
ik en wet geenGa naar eind13 partikelier n nusGa naar eind14 nus ..darom zoude ik
| |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
I (verso)
wel gerene weten oft dat er geen partikelier nus
en is en oft dat er nog veilGa naar eind15 jongers moeten op gaen
ik zoude wel gerene hebbenzoo aest als gy dezen brief zult
ontfangen hebben van sito (sl) sito eenen brif op te zenden
ik zoude wel gerene weten hoe dat het gaet met mynen
vaeder ik zoude wel gerene hebbenGa naar eind16 dat hy hem dar nit te veilGa naar eind17
en zoude van aen trekken want ik wet wel al(s)
dat ik beter content ben alsGa naar eind18 hy
ik zoude wel gerene hebben als dat gy de complementen
zou doen tot bru(s) selenGa naar eind19 brussel aen u familie
de complemente aen mynheer vanderveken
en aen zyn vrouw de complementen aen den
smet en aen zyn vrouw (ik zoude)Ga naar eind20
de complementen aen Joanno (...Ga naar eind21) robeet die op
de oude mert wont zonder mankeren
de complementen aen wouters en zyn vrouw
de complementen van Jan (S) (?) trappeniers
aen myn zuster treesia(d) de complementen
van francuscus goos... en zyn geheele
familie en oo(k) aen zyn zuster
2e blad, recto
dat is myn addresse a monscheur
monscheur wuyts jaeger (vo.) het 37 endertigsten
regement en de tweede companie en het
vijfde batelion Jaeger te voet
uwen gengensten zone Jan Wuyts
2e blad verso
Dezen Brief te bestellen
aen francuscus wuyts
beenhouwer in de
brusselsche straet tot
loven sito sito a mons
de partement de la dyle
boven: sporen van stempel: 186 Mayance midden over adres: pennetrek (als verzendingsteken?) onder: sporen van drie droppen rood lakzegel. | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
IIa moyans den 19 JunuGa naar eind22 1813
Zeer beminde vaeder ende moeder zuster ende broeder en mauseur
ik laet ul weten als dat ik ul brief ontfangen hebt d
die geschreven was op den 6 JunuGa naar eind22 denwelken ik ontfangen
hebt den 12 van dde zelve mand waer uyt ik verstaen hebbe
als dat gij mij twee brieven geschreven hebt en dat ik maer eenen
ontfangen en hebt en waer dat ik uyt ik verstaen hebbe als dat
ul nog kloek ende gezond is het welk my groed plaeizier gedaen
heeft en ik laet ul weten als dat wy den 20 van de
zelve mand uyt moyans vertrekken naer rusland waer
ik niet bedroeft over en zyn want over den ryn is het
een goet leven wie zyn altemael uytgetrokken om naer
het groet leger toe te gaen en daer mede wensch ik ul
eenen saeliegen hoegdag van sinsen en ul en moet niet
schrijven als voor dat ik nog eenen anderen brief schryf
en als gij zoude goesting hebben om te schrijven moet gy naer
moyans schrijven dan zal hy my naer komen gyGa naar eind23 en gy
kond wel peyzen hoe dat het daer gaet wy hebbe op den
19 junuGa naar eind22 de order gekregen en den 20 moeten wy vertrekken
endGa naar eind23 en de Complementen van cozyn goosens aen
zyne geheele faemilië
II verso
en hy heeft ook eenen brief naer zyn uys geschreven
op den zelven daetum en ik hebbe ge.o.tGa naar eind24 als dat
Jan ronsmans geschreven heeft het gene my groet(e)Ga naar eind25
plaeizier gedaen heeft en als zyGa naar eind26 daer naer toe schryft
v moet gy de complementen daer naer toe schryven van
Jan wuyts
De Complementen Aen geheele
myne faemilie en Aen mynheer vanderveken
en aen van langendong beenhouwer en aen
den zotten de bruyn en aen wouters en aen
zyn vrouw
waer mede blyve uwe genegensten
zoone Jan WuytsGa naar eind27
| |||||||||||||||||
III rectoa bunzlau (Ga naar eind*) Den Aug(us)tus 1813
Zeer beminde vaeder ende moeder zuster ende broeders
en mauseur ik laet ul weten als dat ik nog kloek
ende gezondt ben en ik verhoup ul van het zelven want
oft het anders war het zoude my groote peyne veroorsaekenGa naar eind28
| |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
en ik ben wel geheel creieus oft dat gy dieen brief ontfangen
hebt die ik in moyans geschreven hebt als ik vertrokken
ben en ik laet ul weten als dat wy van dan af geen
brood oft geen vriesGa naar eind29 gehadt en hebben oft geen prede
want als wy in logement kwamen mosten de menschen
ons eten geven gy kondt wel peyzen wat dat wy dar
kregen want wy waeren dikkilsGa naar eind30 met twintig man in
een huis en nue zyn wy in het groot armede en
dar gaet het nog veilGa naar eind31 erger wy krygen alle daegen
een(s half) van een brood en eens daes sop en dat wy
dar in het veldt gen.Ga naar eind32 pataetenGa naar eind33 en kosten aelen ik
en weet niet wat wy daenGa naar eind34 zouden want dar zynder
veelGa naar eind35 van ons volk gedeuzerteurt om dat zy geen geldt
niet meer en hadde want die dar gen geldt en
heeft die kan moylyk leven en een stuk van
vyf fran dat doet dar marGa naar eind36 maer negen en
viertig stuyvers van brabans geldtGa naar eind37
III verso
jongers zijn moeten op gaen van myn kennis en oft
Jan troppeniers nog in moyans lijd en als hy schryft doet
dan danGa naar eind41 de complementen en daerGa naar eind42 om verzoek ik ul zoo
aest als dat gy dezen brief zult ontfangen van sito
sito weder te schryven zoo aest als het moegelyk is
om dieswil dat ik creieus ben hoe dat het met ul alte
mael is oft dat ul nog kloek ende gezondt zyt,
maeseur gy hebt ook de Complementen van uwen
Cozeyn Goosens en aen zijne zuster CGa naar eind43 elisabeth
als dat hy nog kloek ende gezondt is in hy verhopt
ul van het zelven, De Complemente aen geheele
mijne faemilië en ook aen Jan ronsmans als hy nog
eens schryft De Complementen an mynheer van der
veken en aen zyne vrouw en aen wouters en zyn
vrouw en ook aen den smet en zyn vrouw en hoe dat
zy het al maeken met hunnen stiel en daer mede
wensche ik ul altemael enen plasanten kermis
waer mede blyve ik uwen genegensten zone Jan wuytsGa naar eind44
en ik laet ul weten dien brief die in moyans niet
ten (.) regten gekomen en was hebt ik op den
sevensten van des mand ontfangen hebt
III 2e blad recto
adreszijde
a monsieur
monsieur wuyts beenhouwer
| |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
in De Brusselsche
straet tot loven partement
De la Dyle
Cito tot loven
voorzien van stempel: No 52 alsmede van pennetrek midden over adres (als verzendingsteken?). III 2e blad verso
Wuyts chasseur De la 2me Compagnie
2me Battelion du 37me regement
D'ynfanteri légere 2me Division 6me Corps
De la grande armée a Bunzlau en prusse
ou a la suite De regement
verzoeke van het adres van ul in
het frans af te zenden
Hoe boeiend de ontcijfering van zulke teksten ook zijn kan voor de taalpsycholoog, voor de grafoloog en voor misschien vele anderen, vragen we ons toch af wat de dialektoloog ermee aanvangen kan. Wat kan er uitsluitsel verlenen dat deze mengtaal van conventionele elementen en streektaal, de omgangstaal van Jan Wuyts weerspiegelde? Een dialekttekst is het alleszins niet. Bij elk opvallend verschijnsel moeten we ons afvragen waar het eigenlijk vandaan komt. De eerste vraag die zich begrijpelijkerwijze opdringt is wel: heeft Jan Wuyts deze brieven zelf geschreven? Dat in de familie de mening algemeen is dat deze slagerszoon de pen inderdaad met een zekere vaardigheid zou gehanteerd hebben, is slechts een overlevering, die kan gekleurd zijn door familietrots, en doet feitelijk ook niet zoveel terzake. Als we zouden aannemen dat niet soldaat/conscrit Jan Wuyts de brieven heeft geschreven, dan zou het wel een wapenbroeder-logograaf kunnen zijn, maar dan toch wel driemaal dezelfde en mogen we bovendien vermoeden dat het een streekgenoot is. Bewijsbaar? Het zal wel altijd een hachelijke onderneming blijven zulke teksten aan een enge ruimte als Leuven of het Leuvense te binden. Stellen kunnen we alleszins dat Jan Wuyts van Leuven was en wel uit de nog steeds bestaande Brusselsestraat en op grond van familiale, alhoewel onzekere, mededelingen, een familielid van de conscrit Willem Wuyts vermeld in K.C. Peeters voor Korbeek-DijleGa naar eind45. | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
Stellen kunnen we eveneens dat deze brieven komen van iemand uit een h-loos gebied; daarvoor liggen de aanwijzingen gespreid over de drie brieven:
Leuven ligt weliswaar in een h-loos gebied, maar dit is juist zeer uitgestrekt. We zouden op een gelijkaardige wijze kunnen aantonen dat er toch wel Brabantse trekjes te noteren vallen op het grammatische vlak. Het feit dat in brief I tot tweemaal toe het werkwoord zijn vervoegd wordt met het hulpwerkwoord hebben is ongetwijfeld kenschetsend: { zoo lang als wij op de roet geweest hebbe ... { als dat ik zoo content zoude gewest hebbe ...Ga naar eind46. Bovendien gebruikt de schrijver wèl ik ben tot viermaal toe in brief I en eveneens viermaal in brief III, doch éénmaal de Brabantse lapsus: waer ik niet bedroeft over en zijn, en wel in de haastige, korte, brief vóór de dag van zijn plots vertrek uit ‘moyans’ (= Mainz). Dat deze brief van 19 juni dan ook een beetje slordiger voorkomt, had in ons de hoop gewekt dat er menige andere dialektische lapsus zou in te vinden zijn. Toch is ook deze hoop in ontgoocheling verzand. Onze grote speurtocht ging immers - waarom het verhelen? - naar duidelijke sporen van ontronding, die dan als Leuvense eigenaardigheden zouden kunnen doorgaan. Is het immers niet zo, dat zelfs de leek uit de buurt, Leuven meent te moeten typeren met de nabootsing van dit dialekt, grof overdreven, door de zinssnede: doeiɛndoeidəvoeidoeidoei] door en door de voordeur doorGa naar eind47. Zeker we kunnen in brief III misschien lezen dikkils, waar de sterk geronde w uit weggevallen is en dit in overeenstemming met het Leuvense dialekt, maar met vormen als veil en vreis voor veel en vlees (waarin dan nog een opvallende verschrijving), lopen we niet ver. Misschien kan sop en mosten, dat zeker wel een zwakkere lippenstulping veronderstelt dan soep en moesten ons enigszins verder brengen. Ook vormen als creieus (2 ×) en partikelier (2 ×) voor curieus en particulier (J. van | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
Haren uit 's-Gravenvoeren (T. & T. 8, 1/2 p. 34) schrijft echter wel ‘ik woerd ulieden niet besonders te schreijven ...) wijzen zonder twijfel op ontronding, maar juist dèze ontronding in dèze woorden is ook ver buiten Leuven uitgedeind. Of zou het hypercorrecte herstel van een woord als gedeuzerteurt, of zelfs de naam Francuscus voor Franciscus (2 ×) misschien op een worsteling met de gekende ontrondingsverschijnselen kunnen wijzen? We stellen slechts de vragen maar zouden over een positief antwoord niet verbaasd staan. ‘en gy kond wel peyzen hoe dat het al daer gaet ...’ (II recto) ‘gy kondt wel peyzen wat dat wy dar kregen ...’ (III recto) - kond/kondt, dat volgens de context klaarblijkelijk geen praeteritum maar wel een praesens is, wijst misschien wel weer op een, niet zo nauwkeurig te bepalen, afwijking in de streektaal, maar is zeker geen fonetische transcriptie van het dialekt intra muros [ɣə kɪɲtʃ]; extra muros is ons [ɣəkoiɲtʃ] niet onbekend. Misschien een zoveelste, onbeholpen, nabootsing van de tongval? Buiten creieus en partikelier zouden een menigte àndere woorden en vormen nader en kritisch kunnen bekeken worden. We stippen zomaar aan: jongers (herhaaldelijk in die vorm) den smet (smid, wellicht zelfs als soortnaam), de oude mert (oude markt), complementen (voor gewoonweg groeten), ul (ulieden, jullie, u), goesting (lust), peyzen (peinzen, denken) coseyn (neef), zoo aest (zodra, zo gauw), als ik vertrokken ben (hier in de betekenis: toen!) (brief III), we mosten (moesten) pataeten (aardappelen) (denken we maar aan de aardappelkaart van de Zuidnederlandse dialektcentrale - weer eens zeer ruim gebied!), viertig (veertig), plasant/plaeizier (vrolijk, genoegen), prede/armede, voor pree en armée, onderling consequent zou men kunnen zeggen, zijn waarschijnlijk maar hypercorrecte vormen. - kortom, allemaal woorden en vormen die in diezelfde waarde te Leuven een vrij gewoon gebruik kennen en die elders ten minste zeldzamer zijn. Geven die echter uitsluitsel? Vernuftige redenering kan hiermee natuurlijk méér dan wij er hier terloops mee doen, maar wie zal er ergens een Leuvense exclusiviteit uit halen? De dubbele negatie met het partikel en (ééns zelfs drievoudig: nooit niet en) ligt verspreid over de drie brieven: I: dat en is niet geloofbaer, ik en wet geen partikelier nus; II: waer ik niet bedroeft over en zijn, ul en moet niet schryven; III: geen brood oft geen vreis gehad en hebben, geen pataeten en kosten aelen, die ... niet ten regten gekomen en was; het partikel komt ook zonder de tweede negatie voor: dat ik maar eenen ontfangen en hebt (II recto). | |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
Wie wil ziften in het geboden materiaal, kan vrij zijn gang gaan en veel opvallends vinden in handschrift, in zinswending, in spelling, in vorm- en woordkeus, in verschrijvingen, in Franse termen, in inhoudelijke elementen en in menig ander detail, dat in de drie documenten voor het grijpen ligt. Niets laat ons echter toe te besluiten: dit of dat was op dàt ogenblik een kenmerk van het Leuvense dialekt. Zijn zulke brieven dan waardeloos voor de dialektstudie. Ach wat is waardeloos? In het land der blinden is éénoog koning. Hebban olla vogala nestas ... moet wel dienen voor de hele Oud-Nederlandse taalperiode en bij de hier gepubliceerde documenten, weten we toch zoveel meer over omstandigheden en verband, hebben we zoveel dat zin kan geven aan een verschijnsel. In elk geval weerspiegelen deze brieven een taaltoestand die het verdient eens vergeleken te worden met de reeds elders gepubliceerde stukken van dezelfde aard. |
|