Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 141]
| |||||||||||
Aan + lijdend voorwerp
| |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
b.v. Ça ne m'intéresse pas à moi. Ce n'est pas à toi que j'ai appelé, mais à ton frère.
Ook in vragende reacties op een mededeling:
of:
Men denkt onmiddellijk aan twee verklaringen:
1. (nauwelijks een verklaring) het is een belgicisme. Dat is het zeker niet, want de constructies komen blijkbaar niet voor bij de franstaligen buiten BrusselGa naar eind3.
2. het is ontleend aan het Nederlands. Het Nederlands gebruikt echter in zulke zinnen geen voorzetsel:
Mij interesseert dat niet. Jij bent het niet die ik geroepen heb, enz ...
Alleen de dialectologie kan ons hier helpen: het verschijnsel is namelijk wel bekend in het Brussels dialect: Is 't aan mij dat ge roept?Ga naar eind4 Nee, niet aan u, aan uw broer. Aan mij moete niet hebben, hein?
Om het gebruik van deze constructie in het Brussels beter te kunnen beschrijven, heb ik zeven korte dialogen geschreven die een dertigtal lijdende voorwerpen bevatten (nominale en pronominale; beklemtoonde, minder beklemtoonde en onbeklemtoonde; die personen of voorwerpen noemen of ernaar verwijzen). Bij twintig van deze lijdende voorwerpen kon, volgens mij, een voorzetsel aan verwacht worden. Deze zinnen heb ik aan talrijke vrienden, kennissen en studenten voorgelegd. Het is een bekend feit dat men bij het werken met informanten bijzonder voorzichtig moet zijn; zodra ik echter niet alleen wilde bepalen wanneer aan gebruikt wordt, maar ook in welke dialecten dit voorzetsel in de onderzochte constructie optreedt, zou het opnemen van een voldoende hoeveelheid spontane, levendige gesprekken veel te veel tijd en moeite gevergd hebben. De ondervrager beschikt trouwens over middelen om te controleren of zijn informanten de modelzinnen in echt dialect omgezet hebbenGa naar eind5. Voor de rest mag hij niet vergeten de nodige voorzorgen te nemen bij het interpreteren van de antwoorden. | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
De ondervraagde Brusselaars gebruikten b.v. respectievelijk 17, 15, 10, 3 en 3 maal aan in hun versie van de dialogen. Die verschillen kunnen aan tal van redenen toe te schrijven zijn, b.v.
| |||||||||||
Resultaten van de Enquête.1. - Aan treedt alleen op bij zelfstandige naamwoorden die personen noemen (eigennamen of niet) of voornaamwoorden die naar personen verwijzen: Heeft hij aan die tafel gekocht? (uitgesloten) 2. - Het zn. of het vnw. moet beklemtoond zijn: (contrast) Aan uw vader heb ik niet gezien, maar aan uw broer wel. (emfase) Is het aan mij dat ge roept? Ik heb aan u niet geroepen. (vragende reactie of een mededeling)
(en in het antwoord daarop):
3. - Eén informant heeft aan op de 20 plaatsen waar het (volgens 1 en 2) kan voorkomen; voor de anderen schommelt het aantal voorbeelden tussen 18 en 3. Daarbij valt het feit op dat aan vaker voor een voornaamwoord gebruikt wordt dan voor een zn(groep). Het voornaamwoord is korter en heeft soms heel weinig ‘gewicht’: u b.v., in het Brussels beklemtoond [a.], bestaat uit een enkel foneem. Als antwoorden op de vraag Heb je Michel gisteren gezien? werden twee zinnen gesuggereerd: (a) Michel niet, (b) zijn broer. | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
Van de twintig informanten uit Brussel en omgeving cf. 4. infra) waren er 9 die aan gebruikten vóór Michel, dus in positie (a), 4 in positie (b), 13 in positie (c) en 7 in positie (d). Dit wordt bevestigd door de andere voorbeelden. De hoogste cijfers worden bereikt door:
a. een zin die uit aan + vnw. bestaat: aan mij? (18 ×) b. de zinnen die met aan + vnw. beginnen:
c. de zin: ik heb aan ′u niet geroepen (18 ×).
4. - Geografische spreiding: Het gebied, met Brussel als middelpunt, waar het voorzetsel aan in de onderzochte constructie optreedt is heel beperkt: mijn informanten kwamen uit Brussel, Halle, Sint-Pieters Leeuw, Gooik, Dilbeek, Vilvoorde (één van de vier gebruikte nooit aan!), Zaventem, Tervuren en Sint-Genesius Rode. Voor de volgende gemeenten die om het aangebied een kring vormen werd geen enkele constructie met aan genoteerd: Galmaarden, Ninove, Denderleeuw, Lebbeke, Merchtem, Meise, Mechelen, Perk, Leuven. In de rest van de provincie Brabant en in de andere Vlaamse provincies is het verschijnsel blijkbaar onbekend (tussen 10 en 20 informanten per provincie).
5. - Het ontstaan van deze constructie moet m.i. verklaard worden door de behoefte om een sterk beklemtoond voorwerp een wat rijkere vorm te geven: het voorwerp krijgt niet alleen meer nadruk (toonsterkte), de aandacht van de hoorder wordt er niet alleen op getrokken door een wijziging in het intonatiepatroon (toonhoogte) en soms in de woordvolgorde, ook de vorm van het voorwerp wordt verzwaardGa naar eind6.
Dat het lijdend voorwerp daardoor op een meewerkend voorwerp gaat lijken, heeft het ontstaan van de constructie niet tegengewerkt. Integendeel, het is niet onwaarschijnlijk dat de analogie hier een zekere rol gespeeld heeft. Men vergelijke:
| |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
Tot besluit twee opmerkingen:
a. De titel van dit artikel luidt Aan + lijdend voorwerp, en er is verder ook steeds over lijdende voorwerpen gesproken. Het kan zijn dat niet elke lezer gelukkig zal zijn met het gebruik van de term lijdend voorwerp in dit verband; voor sommigen is nl. een lijdend voorwerp (of direct object) met een voorzetsel een contradictio in terminis. Maar wat zou onze aan + (voor)naamwoordgroep anders kunnen zijn? Een voorzetselvoorwerp? Hier kan toch moeilijk van een vast voorzetsel sprake zijnGa naar eind7. Daarom toch maar liever lijdend voorwerp met een voorzetsel.
b. Het gebruik van de onfranse constructie cela m'intéresse à moi bij de Brusselaars die ééntalig (Frans) zijn of die buiten het Frans ook vreemde talen kennen waarin een constructie met voorzetsel na werkwoorden als hebben, zien of roepen evenmin bestaat als in het Frans, kan alleen verklaard worden door het historische feit dat die Brusselaars afstammelingen zijn van tweetalige Brusselaars (Brussels dialect + Frans) bij wie het gebruik van de constructie met à als een gewoon interferentieverschijnsel beschouwd moet worden. De fout handhaaft zich des te gemakkelijker, daar ze eveneens door tweetalige Brusselaars (Brussels dialect + Frans) gemaakt wordt. In zijn boek over Multilingualism (Leiden, 1963) verbaast V. Vildomec zich over het feit dat ‘there is a considerable lack of linguistic studies of bilingual and multilingual phenomena in individual modern subjects, but there is no lack of generalizations on the influence of foreign substrata hundreds or thousands years ago’ (p. 74), en hij suggereert dat dank zij een betere kennis van tweetaligheidsproblemen nu de filologen een beter inzicht zouden kunnen krijgen in gelijkaardigeGa naar eind8 toestanden in vroegere eeuwen. Als men wil bedenken dat de ‘languages in contact’ van toen veel vaker een standaardtaal A en een allogeen dialect (dus van taal B) of twee dialecten ‘behorende tot’ twee verschillende talen zullen geweest zijn dan twee standaardtalen, mag men verwachten dat ook studies over de vorm van tweetaligheid die kenmerkend is voor sprekers van één taal en één allogeen dialect onrechtstreeks ook voor de filologie (de historische grammatica en semantiek) van belang zullen blijken te zijn.Ga naar eind9 |
|