Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eksogeen taalgebruik in Zuid-Nederland
|
- botsing van verschillende taalsystemen bij een spreker (b.v. regionaal - bovenregionaal, maar ook beschaafd - onbeschaafd, spreektaal - schrijftaal, e.d.) |
- verschillende appreciatie van die systemen (hoger - lager, e.d.) |
- onvoldoende kennis van het minder gebruikte (vreemde, sekundaire) systeem. |
Het samenspel van die kulturele, sociale en spreektechnische faktoren leidt tot soms nogal onberekenbaar ‘taalgedrag’: de tweetalige spreker blijkt zich over het algemeen meer door het eksogene systeem te laten beïnvloeden dan op grond van zijn endogeen taalgebruik (meer bepaald de verwantschap van endogeen en eksogeen systeem) verwacht mocht worden.
Sassen bespreekt terecht niet alleen hyperkorrektie in enge zin (vervanging van een konstruktie die in beide systemen als korrekt kan gelden door een die in geen van beide voorkomt), maar betrekt bij zijn verhaal ook stilistisch bepaalde vormen van het verschijnsel (als uit twee of meer mogelijkheden in het eksogene systeem juist die gekozen wordt die in het endogene systeem niet voorkomt).
In deze korte bijdrage wil ik een illustratie geven van hetzelfde fenomeen in de algemene Nederlandse taal in België. Daarbij komt de nadruk bewust te liggen op het stijf-deftige aspekt van de gewone (spreek- en) schrijftaal in Zuid-Nederland.
Het onderzoek is gebaseerd op de vertaling van een achttal Franse zinnetjes door eerstejaarsstudenten in de Germaanse Filologie aan de RUGGa naar eind2. De zinnen hebben zonder uitzondering een typisch gesprokentaalkarakterGa naar eind3.
In totaal leverde het eksperiment 344 bruikbare antwoorden op. Door de jammerlijk regionale rekrutering van de Belgische universiteiten is in dat wel behoorlijk aantal het oosten van het land (de provincies Antwerpen, Brabant en Limburg) absoluut ondervertegenwoordigd: amper 46, tegen 196 uit Oost-Vlaanderen en 102 uit West-Vlaanderen. Natuurlijk komt dit de waarde van het eksperiment en de draagkracht van de konklusies niet ten goede. Toch lijkt het onderzoek mij als eerste poging om het probleem te situeren niet onbelangrijk.
Boven is erop gewezen dat het eksogene taalgebruik een onmiskenbare aantrekkingskracht op de taalgebruiker heeft zodra hij zijn normale taalsituatie verlaat: de spreker (schrijver) wendt zich van het bekende af en zoekt naar ekwivalenties (of wat daarvoor moet doorgaan). Een mooie illustratie van dat fenomeen leveren de vertalingen van zin 4. Naargelang de nadruk op verschillende konstituenten ligt, beantwoordt in het AN aan de bijwoordelijke bepaling de nouveau ofwel opnieuw, ofwel weer ('ns). Nu is in de westelijke dialekten van Zuid-Nederland het woord opnieuw in welke vorm ook totaal onbekend, in tegenstelling met weer, dat zich daar in een uitzonderlijke semantische rijkdom mag verheugenGa naar eind4. Die endogene voorkeur voor weer vindt geen weerslag in de verhoudingen zoals die uit het onderzochte materiaal blijken: tegenover 248 Oost- en Westvlamingen die met opnieuw vertalen staan er maar 20 (7,5%) die het hun vertrouwde weer aan het papier durven toe te vertrouwen. De implikaties van die waarneming worden pas helemaal duidelijk als de cijfers gekonfronteerd worden met de overeenkomstige uit de oostelijke provincies (waar ook de dialekten beide bijwoorden kennen), die in deze kontekstvrije zin een bijna perfekt evenwicht bereiken: 21 maal opnieuw, en 23 keer (52,3%) weer.
Natuurlijk moeten wij vooral kijken naar de gevallen waar van een betekenisverschil geen sprake kan zijn. Heel aardig is o.a. de distributie van de twee meervoudsvormen van appel in het Nederlands van de proefpersonen: ondanks het feit dat appels de enige vorm is in het westen van het land, appelen die in het grootste deel van het oosten, blijkt uit de enquête helemaal geen verschil in voorkeur: 19 appelen tegen 12 appels in het oosten (61,3% - 38,7%), 130 appelen tegen 78 appels in de twee provincies Vlaanderen (62,5% - 37,5%). Dat impliceert dan wel dat het eksogene taalgebruik, voor dit verschijnsel althans, heel wat sterker werkt in west dan in oostGa naar eind5
Min of meer met het vorige te vergelijken is de vertaling van sur moi in (2). De situatie is alleen nog wat ingewikkelder doordat zowel
oost als west hier twee konstrukties kennen: een die ook algemeen aanvaard wordt in het AN (bij me in het westen, op zak in het oosten), en een die niet (of veel minder) aanvaard wordt (resp. mee en bij). De vier wendingen komen merkwaardigerwijs in de antwoorden van beide geografisch bepaalde groepen voor, en wel in de volgende verhoudingenGa naar eind6:
bij me | op zak | mee | bij | |
---|---|---|---|---|
westen | 208 (69,8%) | 36 (12,1%) | 1 (0,3%) | 53 (17,8%) |
oosten | 32 (71,1%) | 2 ( 4,4%) | 1 (2,3%) | 10 (22,2%) |
Wat in dit overzicht vooral opvalt is niet zozeer het sukses van bij me in het oostenGa naar eind7, maar wel de ruime verspreiding van bij in het westen (vooral in West-Vlaanderen). Staan wij hier voor het bekende averechtse gevolg van (pogingen tot) ‘taalzuivering’ op school (waardoor de ijverige leerling zowel goed als slecht te memoriseren krijgt en die twee dan ook maar door elkaar gaat gebruiken)? In elk geval lijkt het mij onjuist in het spoor van J. LeenenGa naar eind8 dergelijke afwijkingen als een bewijs voor de ‘suprematie’ van het Brabantse dialektgebied bij de vorming van een Zuidnederlandse algemene taal te gaan beschouwenGa naar eind9.
De behandelde voorbeelden bewijzen voldoende de vaak irreële gronden van eksogeen taalgebruik: de mens als (nogal eens verkeerd) interpreterend wezen geeft daarbij de doorslag. Het zou dan ook boeiend kunnen zijn te onderzoeken of bepaalde groepen van de bevolking meer aan de genoemde tendens onderhevig zijn dan andere. Met het vrij homogene materiaal dat mij ter beschikking staat (antwoorden van jonge universiteitsstudenten) is dat natuurlijk uitgesloten. Wel interessant kan een onderzoek zijn naar mogelijke geografische verschillen in de intensiteit van de tendens. Het lijkt mij dan ook zinvol om een overzicht te geven van het taalgebruik in een aantal gevallen waarin alle (of in alle geval de meeste) Zuidnederlandse dialekten en het vlotte alledaagse AN met elkaar overeenkomen.
Zoals boven al even aangeduid is zijn er drie mogelijkheden te onderscheiden.
1. De neiging om het ‘toch maar goed te doen’ kan leiden tot fouten; de volgende voorbeelden behoren tot de allertaaiste afwijkingen van het AN waarmee de Zuidnederlander zijn afkomst nogal eens verraadt: het gebruik van noemen i.p.v. heten (zin 3), van deze of degene i.p.v. die (4) (celui de ton oncle).
2. In de meeste gevallen echter kan het resultaat niet als onidiomatisch van de hand gewezen worden; de spreker kan b.v. de endogene, vertrouwde konstruktie (uitdrukking) laten varen voor een die in het AN gewoon naast de andere staat, eventueel met geringere frekwentie. Voorbeelden daarvan leveren de zinnen (4) (le chapeau de papa = de hoed van vader i.p.v. de genitiefkonstruktie vaders (vader z'n) hoed, (5) (als ik komen kan i.p.v. kan komen) en (6) (ce soir déjà = al vanavond i.p.v. vanavond al).
3. De derde kategorie bevat varianten van de tweede: de eksogene konstruktie kan tot een andere taalsfeer behoren. Dat is het geval als uitdrukkingen uit de gewone, vlotte taal moeten wijken voor stijve, plechtige of archaïsche ekwivalenten; illustraties vinden wij in de zinnen (4) (ne ... que = slechts i.p.v. maar), (5) (si = indien, zo of wanneer i.p.v. als), (6) (ce soir = deze avond i.p.v. vanavondGa naar eind10); déjà = reeds i.p.v. al), (7) (s'amuser = zich vermaken i.p.v. zich amuseren), (8) (n'est-ce pas = nietwaar, is 't niet i.p.v. hee, niet).
In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van endogeen en eksogeen taalgebruik in die drie kategorieënGa naar eind11. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de antwoorden van Westvlamingen, Oostvlamingen en alle anderenGa naar eind12:
Westvl. | Oostvl. | Anderen | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. | b. | % | a. | b. | % | a. | b. | % | ||
1. | a. heten/noemen | 82 | 12 | 87,2 | 151 | 25 | 85,4 | 39 | 2 | 95,1 |
b. die/dezen | 66 | 17 | 79,5 | 125 | 42 | 74,9 | 37 | 4 | 90,2 | |
2. | a. vader z'n/v. vader | 57 | 31 | 64,8 | 84 | 91 | 48 | 26 | 15 | 63,4 |
b. kan komen/komen kan | 91 | 6 | 93,8 | 173 | 7 | 96,1 | 35 | 9 | 79,5 | |
c. ... al/al ... | 53 | 32 | 62,4 | 119 | 46 | 72,1 | 31 | 8 | 81,6 | |
d. appels/appelenGa naar eind13 | 26 | 43 | 37,7 | 52 | 87 | 37,4 | 19 | 12 | 61,3 | |
3. | a. maar/slechts | 54 | 27 | 66,7 | 88 | 64 | 57,9 | 24 | 13 | 64,8 |
b. als/ander vgw. | 52 | 48 | 52 | 69 | 121 | 36,3 | 23 | 24 | 48,9 | |
c. vanavond/deze avond | 47 | 55 | 46,1 | 66 | 124 | 34,7 | 33 | 15 | 68,8 | |
d. al/reeds | 26 | 60 | 30,3 | 35 | 130 | 21,2 | 17 | 22 | 43,6 | |
e. amuseren/vermaken | 59 | 44 | 57,3 | 83 | 102 | 44,9 | 24 | 25 | 49 | |
f. hé, niet/nietwaar | 21 | 44 | 32,3 | 35 | 99 | 28,8 | 22 | 8 | 73,3 |
De tabel illustreert een heel duidelijke tendens: de neiging om
zich in zijn bovenregionale taal zoveel mogelijk tegen het dialekt af te zetten lijkt bij Oostvlamingen veel groter dan bij Westvlamingen en (vooral) bij de ondervraagden uit de overige provincies: het hoogste percentage van het endogene taalgebruik ligt 7 maal in de derde kolom (5 maal is er een verschil van meer dan 10% met de twee andere), 4 keer in de eerste (3 maal bedraagt het verschil met de derde kolom niet eens 5%, en is dat dan ook te verwaarlozen), en maar een keer in de tweede. Omgekeerd levert de tweede kolom 9 maal het laagste percentage op, de twee andere telkens maar een keerGa naar eind14.
Een andere opmerkelijke vaststelling is dat eksogeen taalgebruik vooral frekwent is in kategorie 3: echte fouten (kategorie 1) komen niet zo vaak voor: in de drie kolommen gemiddeld resp. 16,7% - 19,9% - 7,4%; stilistische varianten (kategorie 2) hebben eveneens voor een vrij grote meerderheid weinig aantrekkingskracht (eksogeen taalgebruik in resp. 32,6 - 36,6 - 28,6%). Het zwakke punt vormen duidelijk de afwijkingen die tot stijf, plechtig taalgebruik leiden. Het eksogene taalgebruik krijgt hier, althans in de westelijke provincies, zelfs een absolute meerderheid: endogeen gebruik in resp. 47,4 - 36,8 - 58,1%. Het regionale verschil is in die laatste groep ook het meest geprononceerd.
Hoe kunnen wij nu het toch wel aanzienlijke kwantitatieve verschil verklaren tussen Oost-Vlaanderen enerzijds, West-Vlaanderen (en, volgens mijn onvoldoende materiaal dan toch, de rest van Zuid-Nederland) anderzijds? Een geringere vertrouwdheid met het AN kan niet ter verklaring ingeroepen worden: gemiddeld staat de Oostvlaming zeker niet minder gunstig tegenover de algemene taal dan de Westvlaming of Antwerpenaar, integendeel! De grotere voorkeur voor eksogeen taalgebruik zal dus wel niet op een geringere (technische) vertrouwdheid met het AN teruggaan, maar eerder op psychologische grond berusten. Een mogelijke verklaring, die ik graag voor een betere opgeef, zou in de speciale dialektsituatie in Oost-Vlaanderen kunnen liggen: door de ekstreme versnippering van het dialektlandschap (bijna stuk voor stuk hebben de dorpen en steden eigenaardigheden in hun taal waardoor ze zich - soms heel sterk - van de omliggende gemeenschappen onderscheiden) kan de Oostvlaming zich meer dan de bewoner van meer homogene dialektgebieden (b.v. West-Vlaanderen en Antwerpen) van de betrekkelijke waarde van zijn eigen endogene systeem bewust zijn, en dan ook spontaner geneigd tot ‘toegevingen’ aan een ander (bovenregionaal) systeem, zelfs daar waar die helemaal niet gevraagd worden.
Een belangrijker besluit uit de toch wel katastrofale cijfers voor
kategorie 3 is dat de algemene taal van de Zuidnederlander in ekstreme mate lijdt aan stijfheid en dorheid, gevolgen van een gebrek aan inzicht in de sociale en kulturele gelaagdheid van het Nederlands. Een vraag in dit verband is in hoeverre de school, vooral dan de klassieke lessen ‘taalbeheersing’ schuld treft. Al te dikwijls immers wordt ‘taalbeheersing’ verengd tot een negatieve ‘taalzuivering’, zonder dat positief aan verdieping van het inzicht in de levende taal gedaan wordt. Men kan zich afvragen of het aankweken van een eenzijdig negatieve refleks tegenover het bekende de zaak van het AN in België ten goede komt. Het uitroeien van fouten gaat immers in niet geringe mate gepaard met introduktie van andere (b.v. die behandeld in kategorie 1). Nog nefaster voor de levenskansen van de bovenregionale taal als omgangstaal zou wel eens de angst voor het te gewone kunnen blijken. Daardoor behoudt het AN zijn karakter van ‘zondags pak’ dat het voor velen nog steeds onderscheidt van de levende taal, het dialekt.
- eind1
- A. Sassen, Endogeen en exogeen taalgebruik. In: Nieuwe Taalgids, 56 (1963), 10-21. Met endogeen wordt bedoeld: dat wat de taalgebruiker uit zijn eigen moedertaalsysteem kent, met eksogeen wat vreemd is aan dat systeem.
- eind2
- In 1971-1972 en in 1972-1973.
- eind3
- (1) Il l'a fait de nouveau. (2) Je n'ai pas d'argent sur moi. (3) Il s'appelle Jean. (4) Tu as vu le chapeau de papa? Non je n'en ai vu qu'un seul, celui de ton oncle (In 1971-1972 werd aan een deel van de studenten een andere zin voorgelegd: Est-ce que tu veux ce livre-ci ou celui de Jean?). (5) Si je ne peux pas venir, veux tu m'excuser? (6) Est-ce que tu reviens ce soir déjà? (In de oorspronkelijke versie, voorgelegd aan de helft van de studenten in 1971-1972 ontbrak het laatste woord). (7) Je me suis follement (in 1971-72: très bien) amusé. (8) Tu veux acheter des pommes n'est-ce pas? J'en ai encore de très belles chez moi (enkel gevraagd in 1972-73).
- eind4
- Aan revenir in (6) b.v. beantwoordt in de meeste West- en Oostvlaamse dialekten weerkomen. Opmerkelijk is wel dat in de vertalingen weer maar 9 keer voorkomt (tegen 277 maal terug); voor het oosten (waar terug endogeen is) bedragen de cijfers resp.: 4 × weer, 40 × terug.
- eind5
- Ondanks de duidelijke voorkeur voor het s-meervoud in het AN, blijkt die vorm als eksogene ‘aantrekkingspool’ minder sterk te zijn dan de vorm op -en.
- eind6
- Het endogene taalgebruik wordt hier en verder steeds kursief aangeduid.
- eind7
- Dat is het korrektief dat de leerling op school nogal eens voorgehouden krijgt voor zijn dialektisch bij.
- eind8
- J. Leenen, Ver(zuid)brabantsing van Limburgse dialecten. In: Taal en Tongval 21 (1969), 186-189 en 22 (1970), 118-123.
- eind9
- Tegenover ‘Brabantse’ afwijkingen in de als algemeen bedoelde taal van Vlamingen, staan Vlaamse in die van de Brabander; vgl.: Ik kom alleszins (i.p.v. zeker); Ik weet het niet zijn (i.p.v. Ik weet het niet); hij is gisteren toegekomen (i.p.v. aangekomen); een fiets tegen een muur stellen (i.p.v. zetten); een appelaar (i.p.v. een appelboom); enz.
- eind10
- Hier kan natuurlijk het voorbeeld van het Frans meegespeeld hebben. Over het algemeen hebben de ondervraagden echter wel hun best gedaan om zich van dat voorbeeld te distantiëren.
- eind11
- Alle aandacht gaat naar de ‘duidelijke’ gevallen; plaatsgebrek maakt het onmogelijk een gedetailleerd overzicht en analyse op te nemen van alle genoteerde vertalingen (b.v. in zin. (5) met mocht of moest).
- eind12
- De tabel omvat voor elke groep het absolute aantal van degenen die a. endogeen, b. eksogeen taalgebruik de voorkeur geven. Daar wordt dan nog het percentage van het endogene gebruik aan toegevoegd.
- eind13
- Zie boven: appels geldt als endogeen in West- en Oost-Vlaanderen, als eksogeen in de rest van het land.
- eind14
- In een geval (2.d.) zijn de percentages voor Oost- en West-Vlaanderen gelijk.