Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 57]
| |||||||
De werkwoordspelling volgens Jan des Roches en Pieter Behaegel
|
1. | in presentia van werkwoordstammen op -d de uitgang -t in de spelling te laten vervallen (derhalve jij, hij word zoals ik word)Ga naar eind1 |
2. | in preterita van werkwoordstammen op -d en -t (na medeklinker, lange klinker of tweeklank) i.p.v. dubbele -dd- resp. -tt- een enkele -d- resp. -t- te schrijven (derhalve luide(n), hate(n), antwoorde(n), haaste(n) i.p.v. luidde(n), haatte(n), antwoordde(n), haastte(n)). |
De publikatie in mei 1969 van de Eindvoorstellen der Nederlands-Belgische kommissie, waarin het nader rapport is opgenomen, heeft kritiek uitgelokt zowel van behoudsgezinden, die niet van spellingvernieuwing willen weten, als van vooruitstrevenden, die de voorstellen ontoereikend vinden en op verdere ‘fonologisering’ (wort i.p.v. word zoals ook paart i.p.v. paard) blijven aandringen.
De thans vigerende schrijfwijzen wordt en antwoordde(n), waarvan de slot-t en -dd- analogisch zijn naar voer-t en voer-den zijn een toepassing op de spelling van XVIIIde-eeuwse rationalistische taalbeginselenGa naar eind2. Door Moonen, Huydecoper, Kluit e.a. in het gebruik geijkt, werden deze schrijfwijzen door SiegenbeekGa naar eind3 en WeilandGa naar eind4 in 1804 resp. 1805 tot spraakkunstregel verheven. De voorstellen der kommissie gaan dus regelrecht in tegen een spellingtraditie van bijna twee eeuwen. Op zichzelf is dit een ernstig argument tegen spellingwijziging, ook al betekent de voorgestelde regeling onmiskenbaar een vereenvoudiging en verbetering van de gangbare ‘lastige’ spelling.
De vaak gehoorde klacht, dat schrijfwijzen als word en antwoorde(n) voor wordt en antwoordde(n) ‘eeuwenoude taalstructuren’ ondermijnen,
is geen ernstige kritiek en berust op een verwarring van taal en spelling. Zomin als hij zet heeft hij wordt (uitgesproken wort) een uitgang -t, tenzij op papier. Evenmin verschillen de preterita haatten, antwoordden in uitspraak van de presentia haten, antwoorden. In wordt, haatten, antwoordden verschaft de spelvorm een informatie, die in de levende taalvorm niet aanwezig is. Welke persoons- of tijdsvorm bedoeld wordt, blijkt hier zoals in zet, schudden, zetten uitsluitend uit het zinsverband. Strikt genomen kan deze spellinginformatie dan ook worden gemist. Zij ontbreekt trouwens geheel of gedeeltelijk in het Zuidnederlandse spellinggebruik tot ca. 1840, zoals een nadere beschouwing van de toongevende Zuidnederlandse spraakkunsten van Des Roches (1761) en Behaegel (1817) aantoont.
Jan des Roches, in 1735 in den Haag geboren, kwam in 1757/8 naar Antwerpen, waar hij als onderwijzer werkzaam was en in 1761 zijn Nieuwe Nederduytsche spraek-konst en in 1769 zijn Nouveau dictionnaire françois-flamand en Nieuw Nederduytsch en Fransch woórdenboek liet verschijnen. Vanaf 1772 tot zijn dood in 1787 woonde Des Roches te Brussel, waar hij vast sekretaris der Keizerlijke en Koninklijke Akademie, sekretaris van officiële onderwijskommissies en inspekteurgeneraal van de scholen in de Oostenrijkse Nederlanden werd en zich weinig of niets meer van zijn moedertaal en de ‘Nederduitse’ spelling heeft aangetrokkenGa naar eind5.
In zijn Nederlandse spraakkunst en woordenboeken volgt Des Roches de Brabants-Antwerpse aksentspelling (met toonteken op de zachtlange ee en oo), die omstreeks 1750 te Antwerpen in gebruik was gekomen. Zuidnederlandse spellingeigenaardigheden zijn verder ae, ue, y voor aa, uu, ij en de konsekwent veralgemeende dubbele vokaalspelling in open lettergreep (in overeenstemming met het enkelv. resp. de 1ste pers. enkelv. van het presens): graeven van graef, tegenover graven van graf; geéven van geéf.
Daarnaast valt bij Des Roches ook Noordnederlandse invloed te bespeuren. Voor zijn woordenboek is hij afhankelijk van Pieter Marin. In zijn spraakkunstGa naar eind6 drukt de geboren Hagenaar de Antwerpse schooljeugd op het hart de h ‘den struykelsteen, waer over zoo veéle ten spot van andere vallen ... uyt de borst te galmen en zoo in het spellen als in het leézen wel uyt te spreéken’ (blz. 10). Hoewel hij het Zuidnederlandse gebruik van de buigings-n in de mannelijke nominatief (derhalve als genus-n) overneemt, oordeelt Des Roches, dat ‘de zuyverste Schryvers der Nederduytsche Tael altyd tusschen den Nominativus en Accu-
sativus ... verschil [hebben] gemaekt, schryvende in Nominativo de Man ... en in Accusativo den Man’, welk gebruik hij met een beroep op Vondel en het Duits staaft (blz. 32-33). In de Noordnederlandse schrijftaal was de strijd tussen de en den in de nominatief toen al lang ten gunste van de beslist.
In zijn behandeling van het werkwoord (blz. 44-76) onderscheidt Des Roches ‘dry Classen’, gekenmerkt door de vorm van de verleden tijd: een eerste en tweede met preteritumformans -de resp. -te, en een derde klasse, ‘die onregelmaetig zynde, haere Imperfecta op verscheyde wyzen maekt’ (blz. 58), met stamklinker y in het presens naast ee in het preteritum (blyven ~ bleéf), ie of uy in het presens naast oo in het preteritum (genieten ~ genoót, buygen ~ boogGa naar eind7), met in in de tegenwoordige naast on in de verleden tijd (beginnen ~ begon) enz., met daarbij een lijst van ‘andere onregelmaetige Imperfecta’ (blz. 59-61).
Des Roches' indeling in drie werkwoordklassen stemt grotendeels overeen met die van Willem Séwel, Nederduytsche spraakkonst (Amsterdam 17242)Ga naar eind8 en Ernst Zeydelaar, Néderduitsche spraakkonst (Utrecht 1781)Ga naar eind9.
Met betrekking tot de verleden tijd van regelmatig vervoegde werkwoordstammen op -d en -t (klasse 3 bij Séwel en Zeydelaar) merkt Des Roches op: ‘Daer is geschil over de Verba die uytgaen in den en ten. Zeer geleerde schryvers maeken aldus die Imperfecta, blinden, ik blindede; agten, ik agtede; zugten, ik zugtede. Andere verdubbelen alleen de Consonans, ik blindde, ik agtte, ik zugtte; De meeste, Vondel met de beste schryvers aen hun hoofd, spellen aldus, ik agte, ik blinde, ik zugteGa naar eind10. t' Is waer dat men dan geen onderscheyd tusschen dit Imperfectum en het Praesens ConjunctiviGa naar eind11 gewaer word; maer dat onderscheyd is niet altyd eene voldoende reden om het schryven te veranderen. Wat onderscheyd onderhouden de Latynen tusschen legit, hy leestGa naar eind12 en legit, hy heéft geleezenGa naar eind12; en de Franschen tusschen je punis .... ik straf, ... en je punis ..., ik strafte ...? Geen het minste; maer de omstandigheden doen genoegzaem zien, wanneer die spreuken in praesenti, en wanneer zy in Praeterito staen’ (blz. 58-59). Het laatste klinkt wel zeer modern.
In de tegenwoordige tijd van werkwoordstammen op -d spelt Des Roches gy (enkelv. en meerv.), hy word zoals ik word (blz. 55), en eveneens in de verleden tijd gy, hy had (blz. 53), gy, hy wierd (blz. 55) en gy zoud naast hy zou(de)Ga naar eind13.
Het verleden deelwoord van de werkwoorden met -de in de verleden tijd schrijft Des Roches met -t, behalve wanneer de stam op -d
uitgaat, derhalve: geëert, gecyffert, gejaegt, gelegt, verandert, verwisselt, bemint, bewaert (blz. 60-61) tegenover geärbeyd, gehadGa naar eind14.
De spelling met -d of -t aan het woordeinde wordt nader verantwoord op blz. 9-10: ‘Om dat worden met eene d geschreéven word, zal, ik word, gy word en alles wat van worden voórtskomt met de d en niet met de t gesloóten worden. Laeten heeftGa naar eind15 eene t; dus schryft men, ik laet, hy laet ... Maer indien het grondwoórd zonder d en zonder t word gespelt, moeten de daer van afgeleyde woórden noodzakelykGa naar eind16 eene t aenneémen’ (blz. 9), derhalve gespeélt, gehuert. Nu wordt deze regel doorkruist door een andere, waarbij ‘het eenvoudig zich schikken [moet] naer de letter, die in het meervoudig word gehoort’ (blz. 9-10). Des Roches houdt dus vast aan het beginsel van de gelijkvormigheid, waarbij brood, woórd en de als adjektief gebruikte deelwoorden ‘bemind kind, hooggeëerd bevel’ geschreven worden zoals in het meervoud brooden, woórden, ‘beminde kinderen, hooggeëerde bevelen’.
Hetzelfde onderscheid tussen deelwoorden op -t en adjektieven op -d vindt men bij Des Roches' Antwerpse voorgangers Jan Domien Verpoorten, Woôrden-schat oft letter-konst, gedeylt in twee deelen, ... (1752), en P.B.Ga naar eind17, Fondamenten ofte grond-regels der Nederduytsche spel-konst (1756/7)Ga naar eind18, die ook word, bind, vind, gy zoud, Ul. zond, zonder slot-t, spellenGa naar eind19.
Van Des Roches' Nieuwe Nederduytsche spraek-konst zijn bij de Antwerpse drukker Grangé een viertal uitgaven verschenenGa naar eind20. De tweede (met privilege 1782) en de derde druk zijn identiek. De vierde is gedagtekend 1818. Bovendien verscheen te Antwerpen tussen 1773 en 1794, eveneens bij Grangé, een naar Des Roches omgespelde uitgave van de Grammaire pour apprendre le flamand ..., waarvan de eerste uitgave te Brussel in 1757 het licht zagGa naar eind21.
Overgenomen door de Antwerpse onderwijzer Jan Abraham ter Bruggen (1755-1819), een geboren Utrechtenaar, in zijn Nederduytsche spraek-konst ten gebruyke der schoólen (1ste uitg. 1815), genoot de spelling-Des Roches te Antwerpen een onbetwistbaar gezag, in weerwil van de onder het Verenigd Koninkrijk officieel voorgeschreven spelling en spraakkunst volgens Siegenbeek en Weiland.
Des Roches was geen baanbreker op spellinggebied. Wel was hij een heldere en praktische geest, die de kunst verstond om in een beknopte handleiding van 89 bladzijden een systematisch overzicht van de schoolgrammatika van zijn tijd te geven. Met hem vergeleken is de Torhoutse kostschoolhouder Pieter Behaegel (Tielt 1783-Brugge 1857), voor wie
‘den taelleéraer eénen wysgeir [moet] zyn’, een warhoofd en een toonbeeld van volbloed schoolmeester, die zijn spelling- en spraakkunstgeleerdheid in een overstelpende rijkdom van ‘vraegstukken, zetregels, gevolgen, bemerkingen, bepaelingen, voórstellen, bewyzen, besluyten, tegenwerpingen, wederleggingen’ enz. uitstalt. Zijn aan koning Willem I opgedragen Nederduytsche spraekkunstGa naar eind22 van 1817 e.v., in drie ‘boekdeélen’ van resp. 529, 682 en 678 bladzijden, is thans volkomen onleesbaar en heeft ook de lachlust van tijdgenoten opgewekt. In zijn Spellingsoorlog (1842) hekelt Prudens van Duyse de Torhoutse ‘schoolmonarch’, ‘moê en mat door 't nazien van 't geprente duizendst blad der Spraekkunst, nu ten derde mael herkneed’ (blz. 5).
Fel anti-Hollands na 1830, werd Behaegel een der aanvoerders van het verzet tegen de ‘verhollandste’ kommissiespelling-Bormans van 1839. De Belgische omwenteling had de officiële spelling- en taaleenheid op de grondslag van Siegenbeek en Weiland verbroken. Spellingchaos was het onvermijdelijk gevolg van het ontbreken van een algemeen aanvaarde Zuidnederlandse spelling en spraakkunst. Aan de bonte mengeling van Brabantse, Vlaamse en zelfs Limburgse spelwijzen kon onmogelijk een maatstaf voor een eenvormige spelling worden ontleend. Al in 1836 had de Belgische regering op aandrang van de Brusselse ‘Maetschappy tot bevordering der Nederduytsche Tael- en Letterkunde’ een prijsvraag ‘over de geschilpunten ten aenzien der spelling en woordverbuiging der Nederduitsche tael’ uitgeschreven, waarvan de beoordeling aan een ‘Taelcommissie’ onder Jan Frans Willems en bestaande uit leden van de ‘Maetschappy’ was opgedragen. Met deze prijsvraag hoopte men spoedig tot een eenheidsspelling voor het Nederlands in Vlaams-België te komen. Behaegel had een antwoord op de prijsvraag ingeleverd, dat hij in 1837-8, vooruitlopend op de beslissing van de uitsluitend uit voorstanders van een nauwe spellingeenheid met het Noorden bestaande beoordelingskommissie, in het licht gaf onder de titel Verhandeling over de Vlaemsche spelkonst, byzonderlyk ingerigt ter beslissing van de geschilpunten der taelgeleerde omtrent de spelling. Dit keer bracht hij het slechts tot twee afleveringen met in totaal 522 en 131 bladzijden ‘aenhangsels’. Behaegel besluit zijn tegen de ‘Taelcommissie’ gerichte verhandeling met Vaelandes tekenende verzuchting: ‘Ach! nederlandsche Minerva! wat hebt gy verloren aen Maria-Theresia, die weergaelooze vriendin der wetenschappen, en overmilde koesterheldin der vrye konsten. Onder haer, door Des Roches, stond het nederduytsch eenen beredenkavelden stand te bekomen. 'T is voorby’ (Tweede Aenhangsel 88)Ga naar eind23.
Behaegel en de Vlaamse taalpartikularisten hebben zich na 1839 onder de banier van Des Roches geschaard, wiens Brabants-Antwerpse spelling vooral door de talrijke herdrukken van zijn woordenboeken in Zuid-Nederland sterk op de voorgrond was geraakt en nu tot ‘nationael Vlaemsch stelsel’ van het ‘Nieuw Belgisch Vlaemsch’ werd verklaard!
Hoewel Behaegel en de ‘desrochisten’ na hun nederlaag in de ‘spellingoorlog’ door hun tegenstanders werden weggehoond, zijn hun geschriften waardevol voor de geschiedenis van de spelling. Zo loont het ongetwijfeld de moeite na te gaan, hoe Behaegel, - in zijn tijd een eerbiedwaardig figuur, - over de werkwoordspelling dacht.
Behaegels spelling van de verleden-tijdsvormen van werkwoordstammen op -d of -t verschilt t.a.v. het gebruik van -dd- of -tt- niet van de Siegenbeekse: laaddeGa naar eind24, scheydde, heétteGa naar eind25, zoutte in 1817; antwoordden, haettenGa naar eind24 in 1837-8. Ook spelt hij de uitgang van het verleden deelwoord als -d: geleérd, bemind, herhaald in 1817; bestierd, erkend in 1837-8. Overeenkomstig worden paard en goed, naar analogie, van de verlengde vorm, met slot-d geschreven.
De schrijfwijzen gy, hy word, houd, vind, zend in de tegenwoordige, gy, hy zond in de verleden tijd en gy, hy zoud (in 1817 en 1837-8) komen uitvoerig ter sprake in Verhandeling over de Vlaamse spelkonst 441-450. Volgens Behaegel ‘blykt [het] middagklaer, dat het bezigen van dt zondigt tegen de hedendaegsche algemeen erkende en aengenomene regelmaet’ (blz. 445) en is -dt niet ‘geschikt ter bevordering der duydelykheyd’ (blz. 449). Zijn konklusie luidt: ‘Uyt het geen wy, hooger over de wanstaltige schryfwyze van dt, aengeteekend zagen, meenen wy, met allen grond, te moeten besluyten dat die hollandsche spelling [nl. wordt] tegenstrydig is met de erkende en aengenomene taelgronden onzer natie; en, gevolgelyk, als geenen spelregel mag aenveird worden’ (blz. 450)Ga naar eind26. Met ‘onze natie’ bedoelde hij de ‘Vlaemsche Belgen’ in 1830 vrijgevochten van het juk der Batavieren!
De keuze tussen word of wordtGa naar eind27 zou door de ‘Taelcommissie’ beslist en achteraf door de regering bekrachtigd worden. Nadat de beoordelingskommissie de twaalf ontvangen antwoorden op de regeringsprijsvraag over de spelling van de hand had gewezen, stelde zij in augustus 1839 eigenmachtig acht ‘tael- en spelregels’ op, die op 6 september d.a.v. in de Moniteur belge werden bekendgemaakt. Met uitzondering van ae, ue en y had de kommissie zich nagenoeg volledig aan het stelsel van Siegenbeek en Weiland aangesloten. Zo werden de
dubbele vokaalspelling in open lettergreep (behalve scherplange ee en oo) (regel 1), de aksentspelling (regel 2) en het gebruik van de buigings-n in de mannelijke nominatief (regel 5) afgekeurd en de schrijfwijzen gy, hy wordt, bindt in de tegenwoordige en gy bondt in de verleden tijd (regel 6) voorgeschreven. De spelling van de verleden-tijdsvormen met -dd- of -tt- was geen punt van bespreking.
In 1841 verscheen het breed uitgesponnen rapport der kommissie van de hand van haar sekretaris, de Limburger en Luikse hoogleraar Prof. Jan Hendrik Bormans (1801-1878), onder de titel Verslag over de verhandelingen ingekomen by het staetsbestuer van Belgie, ten gevolge der taelkundige prysvraeg ... (Gent, 1841, 644 blz.). De afwijkende antwoorden op een aantal spellingpunten werden in een overzichtelijke tabel op blz. 640 samengebracht. Bormans kiest voor het Siegenbeekse wordt. Dit punt wordt op blz. 601 heel even aangeroerd.
In oktober 1841 werden de acht regels der ‘Taelcommissie’ ter goedkeuring voorgelegd aan een vergadering van ‘taelkundigen en taelminnaers’ te Antwerpen en aan het Gentse ‘Taelcongres’, bestaande uit leden van de ‘Maetschappy’ en gekommitteerden van letterkundige genootschappen, in de promotiezaal der Gentse hogeschool vergaderd. Zowel te Antwerpen als te Gent werden de acht regels nagenoeg eenparig goedgekeurdGa naar eind28. De schrijfwijzen gy, hy wordt, bindt en gy bondt, hy bond werden te Antwerpen met 36 stemmen bij één onthouding en te Gent met 37 tegen één stem aanvaard. Pas op 9 januari 1844 verscheen in het Bulletin officiel des lois et arrêtés een koninklijk besluit (van 1 jan.), waarbij de minister van Justitie, de Waal J. baron d'Anethan, de acht regels van de ‘Taelcommissie’ en van het ‘Taelcongres’ bekrachtigde en voor de Nederlandse vertaling van wetten en besluiten ambtelijk invoerde. Vooralsnog werd de vrijheid gelaten aan het onderwijs en de plaatselijke en centrale besturen, die echter spoedig naar de kommissiespelling overschakelden.
Het KB van 1 januari 1844, dat de weg naar het herstel van de spellingeenheid met het Noorden heeft gebaand, betekende het einde van de ‘Vlaamse’ spelling gy, hy word. Het behoort tot de wisselvalligheden van de spellinggeschiedenis, dat deze schrijfwijze thans, op aandrang van Noordnederlandse onderwijsmensen, opnieuw aan de orde wordt gesteld. Ook voor de spelling geldt de uitspraak van Horatius (Ars Poetica v. 70-71): Multa renascentur quae jam cecidere; cadentque quae nunc sunt in honoreGa naar eind29.
- eind1
- De regel geldt uiteraard ook voor het weinig frekwente gij werd, zoals ik, hij werd, in de verleden tijd.
- eind2
- Overeenkomstig de regel dat een werkwoordsvorm bestaat uit het ‘zakelijk deel’ (semanteem) + een uitgang (als merkteken).
- eind3
- Verhandeling over de Nederduitsche spelling (Amsterdam 1804) 156.
- eind4
- Nederduitsche spraakkunst (Amsterdam 1805) 149, § 303.
- eind5
- Voor verdere bijzonderheden over zijn persoon en werken, zie onze bijdragen Jakob van der Sanden over Jan des Roches (Studia Germanica Gandensia XII (1970) 273-290) en Een Nederlandse brief van Jan des Roches... (Taal en Tongval XXIII (1971) 68-76).
- eind6
- Wij citeren naar de eerste druk (Antwerpen 1761).
- eind7
- Antwerpse uitspraak boóg.
- eind8
- Die acht klassen onderscheidt: 1. met prt. op -de, 2. met prt. op -te, 3. regelmatig vervoegde werkwoordstammen op -d of -t, 4. prs. y ~ prt. ee, 5. prs. uy ~ prt. oo, 6. prs. in ~ prt. on, 7. prs. ie ~ prt. oo, 8. prs. ee ~ prt. a, en bovendien een aantal onregelmatige werkwoorden (blz. 295-311). Nadrukkelijk verwerpt Séwel de indeling in ‘Vier Conjugatien, vólgens den Latynschen trant’ (blz. 262), waarbij de klassen 4-8 (onregelmatige werkwoorden) tot één klasse worden gerekend. Deze vierdeling ontmoet men eveneens in Zuidnederlandse spraakkunsten.
- eind9
- Die dezelfde indeling als Séwel heeft (blz. 224-237).
- eind10
- Volgens Séwel luidt de verleden tijd antwoordde of antwoordede, achtte of achtede (blz. 298); volgens Zeydelaar antwoordde en achtte (blz. 226).
- eind11
- Met uitgang -e in de 1ste en 3e pers. enkelv., derhalve agte. Aan de gelijkheid in spelling met het presens in de 1ste en 3e pers. meerv. heeft hij niet gedacht.
- eind12
- Antwerpse uitspraak leést, geleézen. Als geboren Hagenaar had Des Roches blijkbaar last met de juiste onderscheiding van scherp- en zachtlange klinkers.
- eind12
- Antwerpse uitspraak leést, geleézen. Als geboren Hagenaar had Des Roches blijkbaar last met de juiste onderscheiding van scherp- en zachtlange klinkers.
- eind13
- Séwel schrijft gy, hy wordt, gy hadt, hy had, gy wierdt, hy wierdt (!), gy zoudt, hy zou(de). Dezelfde spellingen bij Zeydelaar, behalve hy wierd.
- eind14
- Séwel en Zeydelaar spellen deze deelwoorden met d: geantwoord, geleerd, gehad.
- eind15
- Antwerpse uitspraak heéft.
- eind16
- Voor noodzaekelyk!
- eind17
- Pieter Bincken? Het werk verscheen bij Hubertus Bincken, die ook H.B. tekent.
- eind18
- Deels dezelfde voorbeelden bij P.B. en Des Roches!
- eind19
- Een enigszins afwijkende spelling heeft de Antwerpse onderwijzer Jan Ballieu in zijn Néderduytsche spel- en spraek-konst van 17922 (1ste uitg. 1771/2). Naast gy, hy word, gy, hy had, gy, hy wierd, gy zoud, hy zou (zoals bij Des Roches) spelt Ballieu de dentaaluitgang van de tegenwoordige tijd en van het verleden deelwoord (in werkwoorden van de 1ste en 2e klasse volgens Séwel-Zeydelaar) als -d resp. -t overeenkomstig -de of -te in de verleden tijd, derhalve gy, hy leerd, geleerd zoals leerde en gy, hy bluscht, gebluscht zoals bluschte (hierbij ook pryst naast preés). De verleden-tijdsvormen van werkwoordstammen op -d en -t zijn volgens Ballieu noodede, noode (van nooden) en biegtede, biegte (van biegten) naast noodde, biegtte, aan welke laatste schrijfwijze hij de voorkeur geeft (blz. 110). In zijn Byvoegsel van naedere bemerkingen op de grondrégels der Néderduytsche spel-en-spraek-konst van 1792 (waarin naar P.B., Verpoorten, Des Roches en de Noordnederlander Zeydelaar wordt verwezen) verdedigt Ballieu andermaal noodde, tragtte tegen noode, biegte (blz. 105). Ballieu, die onder de republiek met de Fransen kollaboreerde, werd notaris in 1797.
- eind20
- Naast herdrukken te Gent (z.d. en 1820) en Maastricht (z.d.).
- eind21
- Er zijn nog latere uitgaven van deze spraakkunst bekend: Brussel 1792 en Duinkerken 1793 (onder de titel Nouvelle grammaire pour apprendre aux François la langue flamande). De Antwerpse druk, zonder jaartal, is jonger dan 1773 (zoals blijkt uit de vermelding op blz. 271 van de ‘geweéze Jesuiten’, die in sept. 1773 in de Oostenrijkse Nederlanden werden opgeheven) en blijkens de inhoud (teksten van gebeden, namen van kerkelijke feestdagen, geestelijke en adellijke titulatuur) ook ouder dan de Franse bezetting. Grangé vergeet hierbij niet reklame te maken voor de door hem uitgegeven woordenboeken van Des Roches. In de zesde ‘Samenspraek. Van de Vlaemsche tael’ luidt het antwoord op de vraag ‘wat Woórden-boek gebruykt gy?’: 'T groot Woórden-boek van d'Heer Halma... en ik gebruyk ook het nieuw Woórden-boek van Mynheer Des Roches, dat om zyne nutheyd en bondige voórbeélden nu veél in gebruyk is’ (blz. 216). Jan Grangés zoon en opvolger Anton liet in 1817 een omgewerkte herdruk verschijnen onder de titel Nouvelle grammaire pour apprendre le flamand... De aanbeveling van Des Roches' woordenboek staat op blz. 227. Onder dezelfde titel ook een Antwerps-Brusselse uitgave van 1808 (gedrukt te Antwerpen en verkrijgbaar te Brussel bij Ad. Stapleaux), eveneens in Antwerpse aksentspelling.
- eind22
- Gedrukt te Brugge. Het eerste deel is gedagtekend 1817. De delen II en III, zonder jaartal en met spraakkunst in de titel, zijn later verschenen, deel II in 1824 (volgens H. de Groote), deel III in 1827? Opdrachten aan de koning staan in deel II en III. Van deze spraakkunst bestaan ook beknopte schooluitgaven (voor en na 1830) van de hand van Behaegel.
- eind23
- Tyd-verdryf... door Vaelande van Ieper (F. van Daele) (1805-6) VI-VII. Citaat door Behaegel omgespeld.
- eind24
- Na 1817 was hij van ae op aa, in 1837-8 opnieuw op ae overgegaan.
- eind25
- Met aksent op de scherplange, in navolging van het Vlaamse gebruik, zoals verdedigd door Balduinus Janssens, Verbeterde Vlaemsche spraek- en spel-konste (Brugge, met goedkeuring 1775), die het omgekeerde Brabantse gebruik scherp afkeurt. In 1837-8 zal Behaegel de aksenten laten varen.
- eind24
- Na 1817 was hij van ae op aa, in 1837-8 opnieuw op ae overgegaan.
- eind26
- Ook B. Janssens, o.c. 44, en F. van Daele (Vaelande) (1805-6) spellen gy, hy word.
- eind27
- In Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyzen van het Nederduitsch (1824, blz. 276-383 van deel II van Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde [Antwerpen 1819-1824]) verdedigt J.F. Willems het Siegenbeekse wordt (blz. 379). Zelf spelde hij toen word (en kantte). De schrijfwijze wordt vindt men eveneens bij D. de Simpel (1827), Mussely (1835), W. van West (1839), bij de taalpartikularist F. Bôn (vanaf 1840) en uiteraard bij L. d'Hulster, lid der ‘Taelcommissie’ (1838).