Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 45]
| |
Lessen in spelling?
| |
[pagina 46]
| |
te verwezenlijken dienden en dienen spellingwijzigingen en taalaanpassingen. In deze eeuw zijn er binnen ongeveer een generatie niet alleen de drie grote wijzigingen geweest uit 1907, 1917 en 1938, maar daarvoor en daarna nog een aantal andere van minder belang. Daarin werden zuivere spellingtechnische aanpassingen voltrokken, zoals aa > å of het afschaffen van hoofdletters bij het schrijven van substantieven. Verder vooral fonemische aanpassingen van de Deense spelling aan de sterk van het Deens afwijkende Noorse uitspraak. Die fonemische aanpassingen betroffen zowel woorden van Germaanse oorsprong als bastaardwoorden, waarvoor dezelfde basisprincipes werden gebruikt. Dat gaf dan vormen als sjåfør (daarvoor chauffør; Deens idem, Zweeds chaufför), lynsje (het Engelse to lynch) en lunsje (het Engelse to lunch), sjampinjong (vroeger champignon) enz. Belangrijker en dieper ingrijpend waren de taalaanpassingen, zoals invoering in het riksmål van een vrouwelijk aangehecht lidwoord naast het gemeenkunnige en onzijdige; een imperfectumvorm op -a; diftong in plaats van monoftong enz. Hieraan kan ook de invoering in 1950 van een nieuwe telwijze worden toegevoegd: tjueen i.p.v. en og tyve (21), trettito i.p.v. to og tretti enz. Dat elles werd voor een groot aantal woorden geregeld met definitieve wijzingen; voor andere daarentegen werden keuzemogelijkheden voorzien, evenwaardige keuzevormen of hoofd- en nevenvormen. Op eerste zicht zitten er voor onze problemen niet zoveel aanknopingspunten in een vergelijking met een dergelijke situatie. De opvattingen van H. Logeman, die ook voor ons taalgebied een spanningsverschijnsel vooropstelde tussen twee talen, waren reeds in zijn tijd meer postulaat dan werkelijkheidGa naar eind1, en zijn in de latere jaren totaal onjuist gebleken. Er kunnen echter bij de Noorse situatie en ontwikkeling een aantal vaststellingen van gelijkenissen en parallellen gedaan worden, die verhelderend zijn. Een eerste, zeer algemene vaststelling betreft het verschijnsel zelf van spellingwijzigingen. Toen men in Noorwegen met wijzigingen aanbrengen begon, was er lange tijd een relatief grote stabiliteit in de spelling geweest: de spelling was dezelfde als de Deense. De stabiliteit is tot op vandaag bewaard gebleven in het Deens en ook in het Zweeds. Beide talen hebben slechts enkele kleine aanpassingen in hun uiterlijke aankleding ondergaan, en kennen eigenlijk nauwelijks spellingproblematiek. In Noorwegen daarentegen is die toestand van relatieve stabiliteit | |
[pagina 47]
| |
door de achtereenvolgende wijzigingen overgegaan in een toestand van permanente labiliteit en het ziet er niet naar uit dat die labiliteit in de onmiddellijke toekomst kan verdwijnen. De problemen zijn niet opgelost, er is geen echt resultaat bereikt en men leeft met de indruk dat de huidige regeling, zoals de voorgaande tijdelijk en op korte termijn vervangbaar is. Een zelfde overgang van relatieve stabiliteit naar voortdurende labiliteit kennen wij in de naoorlogse periode, sedert de spellingwijziging van 1947 en de uitgave van het ‘groene boekje’ in 1954. Ook wij leven met de indruk dat onze regeling een voorlopige is, die zo vlug mogelijk zou moeten vervangen worden door een die niet meer het algemeen ongenoegen opwekt. Hierbij mag aangestipt worden dat het verlangen naar spellingrust en stabiliteit gerechtvaardigd is, omdat de spelling in de grond éen van de minst belangrijke aspecten van het taalgebruik is en door betwisting en herrie errond een overmatige aandacht krijgt, die niet heilzaam inwerkt op het taalgebruik. Toch moet anderzijds erkend worden, dat absolute stabiliteit, zoals die bestaat in het Engels en het Frans, en in mindere mate in het Deens en Zweeds bv. ook nadelen heeft. Door de voortdurende evolutie van de gesproken taal kan een toestand van ‘diglossie’, zoals Ch.A. Ferguson dat noemt - cf het moderne Grieks - ontstaan die niet heilzaam kan genoemd worden. M.a.w. met moet kunnen erkennen dat af en toe een aanpassing van de geschreven taal inderdaad nodig is, juist om de voortdurende ontwikkeling van de geschreven taal naar de informele gesproken taal op te vangen. Als daarbij echter misvattingen gebruikt worden, als zou de geschreven taal een nauwkeurige transcriptie moeten zijn van de gesproken, of als zou effectiviteit in de spelling worden verwezenlijkt door een fonemische spelling, dan kan onmogelijk een nieuwe stabiliteit verwezenlijkt worden. Dit zijn evidenties voor de meeste taalkundigen. Andere dingen zijn het niet. Bij de laatste aanpassing van de Nederlandse spelling heeft men gemeend te moeten werken met allerlei dubbelvormen, zoals in Noorwegen, met de verwachting dat de schrijvende gemeenschap automatisch de weg zou wijzen naar de juiste vorm, die dan na zekere tijd slechts moest gecodificeerd worden. De Noorse ervaringen hadden kunnen aantonen dat die houding verkeerd was: de dubbelvormen scheppen enkel verwarring en betekenen een onverantwoorde belasting voor de communicatieGa naar eind2. Ze leiden de aandacht af van wat men te zeggen heeft, naar hoe men het moet schrijven. De Noorse dubbelvormen | |
[pagina 48]
| |
betreffen niet alleen zuivere spelling, zoals de Nederlandse - een fonemische en niet-fonemische transcriptie - maar ook grammaticale aspecten: een speciaal vrouwelijk aangehecht lidwoord i.p.v. een gemeenkunnig, een imperfectum-suffix -a i.p.v. -et enz. De ervaring was negatief, omdat om taalsociologische redenen, die onvoldoende bestudeerd waren, de meest conservatieve vormen meer succes hadden dan de ‘progressieve’ die men wenste te propageren. De druk van school en administratie is duidelijk onvoldoende renderend geweestGa naar eind3. En daarmee komt men bij een tweede vaststelling. Er heeft zich een duidelijke polarisatie voorgedaan in de tegenstellingen. In Noorwegen is het erop uitgedraaid dat de problemen van de twee talen, taalvormen of hoe men ze wil noemen, zich polariseerden in de tegenstelling cultuurtaal (het bokmål, riksmål) en nationale taal (het nynorsk, landsmål). Kenmerkend voor die polarisatie is dat het een geheel van valse problemen is: natuurlijk zijn beide cultuurtaal én nationale taal. De problemen liggen niet daar, ze zijn verschoven naar sociaal-gevoelige aspecten van het moderne leven, waarbij argumenten kunnen gebruikt worden waarvoor de mensen zich kunnen passioneren, iets wat ze nᴉet doen voor taalkundige verschijnselen. Die polarisering heeft de Noorse taalproblematiek in het slop geholpen. Ze is zozeer verstrengeld geraakt met de grote sociaal-politieke problemen en tegenstellingen, dat ze nagenoeg onoplosbaar is geworden. Iets dergelijks stelt men in de Nederlandse spellingherrie vast. Hier gaat de polarisatie zeer duidelijk de richting uit van conservatief tegenover progressief, zoals Jef Geeraerts het heeft aangevoeld in zijn brief aan Lode Craeybeckx, die hij in karikaturale spelling schrijft: ‘voor één keer dan al mein steun voor du konservatieve streking in deezu onverkwiekelike situasie’Ga naar eind4. Deze polarisatie brengt de kwestie meteen in een vaarwater waarin moeilijk koers te houden is. Ze voert een aantal axioma's in, zoals verandering is progressiviteit, verandering betekent verbetering enz., die het moeilijk gaan maken om helder over de problemen na te denken en bv. in te zien dat effectiviteit niet noodzakelijk samenhangt met fonemische spelling, dat een etymologische spelling niet zomaar over boord moet gegooid worden, dat de taalnorm een zeer gecompliceerde mengeling is van geschreven en gesproken taal, resultaat van een wisselspel, waarin men niet zomaar radicaal de pions kan verzetten. En dan is er niet eens bijgezegd dat die polarisatie doorkruist wordt door nationale verschillen en tegenstellingen tussen Vlaams-België en Nederland. Ook hier kan men uit Noorwegen leren. Daar is gebleken dat de | |
[pagina 49]
| |
toenemende polarisatie bepaalde groepen en partijen in een dwangpositie dringt, waar een vrije stellingname onmogelijk wordt en de oplossing geconditioneerd wordt door richtlijnen van totaal andere aard. Het komt erop aan dat te vermijden en verdere polarisatie te verhinderen. De polarisatieneigingen hebben de problematiek op het sociaal-politieke vlak getrokken en daarover moet dringend uitgebreide informatie verschaft worden. Deze informatie is van taalsociologische aard. Ze omvat een geheel van problemen, dat te weinig bestudeerd is bij ons. Inlichtingen erover zijn te vinden in de uitgebreide bibliografie bij Einar Haugens boek en in het boekje van J.A. Fishman, dat in het Nederlands is vertaaldGa naar eind5. Er is daar het algemene probleem van planning in de taal. In een tijd waarin sociale en economische planning meer en meer opgang maakt en in steeds ruimere, ook liberalistische, kringen, algemeen erkend worden als nuttig, voordelig en nodig, is het gepast taalproblematiek, in casu hier spellingproblematiek, rationeel aan te pakken en een oplossing volgens een wel overwogen plan te zoeken. Het is zeker niet voldoende een beperkt comité daarover te laten beslissen, als daaraan geen ruim sociologisch onderzoek van taalkundige situaties, reacties en houdingen is voorafgegaan. Zo is heel zeker de rol van de ‘amateur’ in taalkundige aangelegenheden ten onrechte onderschat. Met ‘amateur’ wordt hier jan-publiek bedoeld, de gewone taalgebruiker zonder taalkundige scholing. In een tijd met leuzen als ‘inspraak’, ‘democratische besluitvorming’ e.d. is het logisch zijn inzichten te onderzoeken. Men mag veilig vooropstellen dat die taalkundig niet relevant zullen zijn, maar ze zijn wel sociologisch relevant. En uiteindelijk is taal een sociaal element, niet een speeltuig van taalvorsers en linguïsten. Zij moeten hun besluiten kunnen formuleren, rekening houdend met sociologische gegevens. Het zou natuurlijk verkeerd begrepen democratie zijn de zaken om te draaien en jan-publiek te laten beslissen. Zo is het verder nodig degelijke sociologische informatie te hebben over de aanvaarding van de norm. In een situatie, zoals die zich vandaag voordoet, en waarbij onderwijs en administratie een ‘voorkeurspelling’ opgelegd krijgen, de meeste kranten en weekbladen een ‘progressieve’ spelling gebruiken en jan-publiek nu eens het een, dan weer het ander gebruikt, is het onmogelijk veranderingen aan te brengen zonder voorlichting te hebben over de werkelijke toestand en inzicht in tendenties. | |
[pagina 50]
| |
Over al die dingen had men ook lering kunnen trekken uit Noorwegen. Niet dat het taalsociologische onderzoek daar zulke vlucht zou nemen, en ten grondslag zou liggen aan de taalplanning en taalpolitiek Maar er bestaan daar in ieder geval een aantal studies en o.a. interessante statistieken die sociologische conclusies toelaten, en waarvan gebruik is gemaakt in de conclusies van het Vogt-comité (1966)Ga naar eind6. Indien tot besluit zou moeten gezegd worden welke lessen men uit de spelling en andere taalmisère in Noorwegen kan trekken, dan moet het globale antwoord luiden: het is absoluut noodzakelijk dat grondig sociologisch onderzoek elke poging tot oplossing vergezelt, zoniet riskeren we in een permanente toestand van spellinglabiliteit te blijven leven, waarmee iedereen grondig ontevreden zal zijn en die gemakkelijk kan leiden tot vastgeroeste standpunten - een niet meer weg te werken belasting van ons taalgebruik. |
|